179

Het liturgisch jaar loopt ten einde. In de heilige Mis bieden wij God de Vader opnieuw het offer aan, Christus zelf. Zoals we in de prefatie zullen lezen is Hij de koning van de heiligheid en de genade, de koning van gerechtigheid, van liefde en vrede…regnum sanctitatis et gratiae, regnum iustitiae, amoris et pacis (prefatie van de Mis). Jullie zullen zeker met grote blijdschap in je hart aan de heilige mensheid van onze Heer denken: een koning met een hart van vlees, zoals dat van ons, die het heelal en alle schepselen gemaakt heeft. Hij legt zijn heerschappij niet op, maar toont ons zwijgend zijn doorboorde handen en smeekt om een beetje liefde.

Waarom zijn er dan zoveel mensen die niets van Hem willen weten? Waarom is nog steeds dat wrede protest te horen: nolumus hunc regnare super nos, wij willen niet dat deze man koning over ons wordt? (Lc 19, 14). Er zijn miljoenen mensen op aarde die zich zo tegenover Christus opstellen, of liever gezegd, tegenover de schim van Christus, want Hem kennen ze niet, ze hebben de schoonheid van zijn gelaat niet gezien, en zijn wonderbare leer niet in zich opgenomen.

Bij dit trieste schouwspel voel ik me gedrongen om de Heer eerherstel te bieden. Bij het horen van dat onophoudelijk geschreeuw, dat zich niet zozeer uit in woorden dan wel in weinig hoogstaande daden, voel ik de behoefte om luid te roepen: Oportet illum regnare! Hij hoort koning te zijn! (1 Kor 15, 25).

Het verzet tegen Christus

Veel mensen verdragen het niet dat Christus regeert. Op duizend en één manieren verzetten zij zich tegen Hem: in hun globale plannen om de wereld te regeren en de menselijke samenleving in te richten, in hun gedrag, de wetenschap en de kunst. En dat tot in de Kerk toe! Ik bedoel niet, schrijft de heilige Augustinus, de verdorven mensen die godslasterlijke taal tegen Christus uitslaan. Inderdaad, het zijn er maar weinigen die God lasteren met de mond, maar het zijn er velen die Hem beledigen door hun daden [H.Augustinus, In Ioannis Evangelium tractatus 27, 11 (PL 35, 1621)].

Sommigen nemen zelfs aanstoot aan de uitdrukking Christus Koning omdat ze er heel oppervlakkig een kwestie van woorden van maken, alsof het koninkrijk van Christus verward zou kunnen worden met politieke concepten, of omdat ze door het koningschap van de Heer te erkennen een wet zouden moeten aannemen. En ze verdragen geen wet, zelfs niet het beminnelijk voorschrift van de naastenliefde; ze willen niets weten van Gods liefde omdat ze alleen hun eigen egoïsme willen dienen.

Al sinds lang herhaal ik in mijn binnenste de uitroep: serviam! Ik zal dienen! We willen ons verlangen naar overgave en trouw aan de goddelijke roeping die we in alle natuurlijkheid en zonder ophef te maken, om zo te zeggen op straat, willen beleven groter maken. Laten we Hem uit de grond van ons hart bedanken. We kunnen ons tot Hem richten als zijn dienaars, als zijn kinderen! Het zal voor onze tong als melk en honing zijn; zoet als honingraat zal het zijn om over het koninkrijk van God te spreken, dat een rijk van vrijheid is, van de vrijheid die Hij voor ons heeft verdiend (zie Gal 4, 31).

Dit punt in een andere taal