2

De apostelen waren gewone mensen

Het doet mij goed aan een gebeurtenis te denken die in de bladzijden van het evangelie tot in detail wordt verteld: de roeping van de eerste twaalf. Laten we daar rustig over nadenken en hulp vragen aan deze heilige getuigen van de Heer om Christus te kunnen volgen zoals zij dat deden.

De eerste apostelen, voor wie ik een grote liefde en devotie heb, waren naar menselijke maatstaven heel gewone mensen. Hun maatschappelijke positie was die van vissers, behalve Matteüs. Die had waarschijnlijk een goed inkomen waar hij afstand van deed toen Jezus hem dat vroeg. Ze leefden van de ene dag op de andere en moesten ”s nachts zwoegen om in hun onderhoud te voorzien.

Maar de maatschappelijke positie is niet het belangrijkste. Zij waren niet ontwikkeld en als het om bovennatuurlijke zaken ging, niet bijzonder intelligent. Zelfs de eenvoudigste voorbeelden en vergelijkingen begrepen ze niet en ze moesten zich tot de Meester richten met de vraag: Domine, edissere nobis parabolam, Heer, verklaar ons de gelijkenis (Mt 13, 36). Wanneer Jezus met een beeldspraak een toespeling maakt op het zuurdeeg van de Farizeeën, denken ze dat Hij hun een verwijt maakt omdat ze geen brood hadden gekocht (zie Mt 16, 6-7).

Ze waren arm en onwetend, maar niet eenvoudig of bescheiden. Met al hun beperkingen waren ze eerzuchtig. Dikwijls maakten ze ruzie over wie de grootste zou zijn wanneer — zoals zij dat opvatten — Christus op aarde het koninkrijk Israël zou stichten. Ze wonden zich op en redetwistten met elkaar terwijl het belangrijke moment naderde waarop Jezus zich bij de intimiteit van het Laatste Avondmaal voor de mensheid ging offeren (zie Lc 22, 24-27).

Geloof? Weinig. Jezus zegt het zelf (zie Mt 14, 31; 16, 8; 17, 19; 21, 21). Ze hadden Hem doden zien opwekken, mensen van allerlei ziekten zien genezen, brood en vissen zien vermenigvuldigen, stormen tot bedaren zien brengen, duivels zien uitdrijven. Toch is de heilige Petrus, die als hoofd was uitgekozen, de enige die meteen antwoordt: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God (Mt 16, 16). Maar het is een geloof dat hij op zijn manier interpreteert en daarom permitteert hij het zich om tegen Jezus in te gaan, om te voorkomen dat Hij zich zou overleveren voor de verlossing van de mensen. En Jezus moest hem antwoorden: Ga weg satan, terug! Ge zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil (Mt 16, 23). Petrus was te menselijk in zijn denken, luidt het commentaar van de heilige Johannes Chrysostomus, en daarom meende hij dat die dingen — Christus' lijden en sterven — Hem onwaardig en daarom verwerpelijk waren. Daarom wijst Jezus hem terecht en zegt: Nee, lijden is niet beneden Mijn waardigheid. Jij denkt zo omdat je naar menselijke maatstaven oordeelt, naar het vlees [In Matthaeum homiliae 54, 4 (PG 58, 537)].

Waarin onderscheidden die mannen van weinig geloof zich dan? Misschien in hun liefde voor Christus? Ze hielden zonder twijfel van Hem, tenminste met hun woorden. Soms lieten ze zich door hun enthousiasme meeslepen: Laten wij óók gaan, om met Hem te sterven (Joh 11, 16) Maar toen het erop aankwam namen ze allemaal de vlucht, behalve Johannes die Hem echt en met daden liefhad. Alleen die jongeman, de jongste van de apostelen, bleef bij het kruis. De liefde van de anderen was niet sterk als de dood (Vgl. Hooglied 8, 6).

Dat waren de leerlingen die Jezus had uitgekozen. Zó koos Hij ze en zó gedroegen zij zich voordat ze vervuld van de heilige Geest pijlers van de Kerk zouden worden (zie Gal 2, 9). Het zijn gewone mensen, met gebreken en zwakheden, met meer woorden dan daden. Niettemin riep Jezus hen om vissers van mensen te worden (Mt 4, 19), medeverlossers, bedienaars van Gods genade.

Dit punt in een andere taal