33

De weg van het geloof is een weg van het offer. De christelijke roeping haalt ons niet van onze plaats maar eist dat we alles opgeven wat de wil van God in de weg staat. Het opkomende licht is nog maar het begin. Als we willen dat dit schijnsel een ster, ja zelfs de zon wordt, dan moeten we het volgen. Zolang de wijzen nog in Perzië waren, schrijft de heilige Johannes Chrysostomus, zagen ze alleen maar een ster. Maar toen ze hun vaderland verlieten, zagen ze de zon der gerechtigheid zelf. Je zou kunnen zeggen dat ze de ster niet waren blijven zien als ze in hun land waren gebleven. Ook wij willen ons haasten! En laten we, zelfs als iedereen het ons wil beletten, naar het huis van dit Kind snellen [H. Johannes Chrysostomos, In Matthaeum homiliae, 6, 5 (PG 57, 78)].

Standvastigheid in de roeping

Wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem te aanbidden. Toen koning Herodes dat hoorde, schrok hij en met hem heel Jeruzalem (Mt 2, 2-3). Dat tafereel herhaalt zich nog steeds. Als iemand met een heel menselijke en diepchristelijke overtuiging de beslissing neemt om consequent naar het geloof te leven, dan zijn er altijd mensen die vreemd opkijken bij deze confrontatie met Gods grootheid. Ze kunnen er, ontdaan als ze zijn, zelfs aanstoot aan nemen. Het is alsof ze niets anders kennen dan wat binnen hun beperkte aardse horizon past. Ze glimlachen meewarig om de edelmoedigheid van degenen die naar de roeping van de Heer hebben geluisterd. Ze schrikken ervan en in gevallen die echt ziekelijk zijn, doen ze al het mogelijke om zo”n heilige, in volle vrijheid genomen gewetensbeslissing te blokkeren.

Meer dan eens heb ik een soort algehele mobilisatie meegemaakt tegen mensen die besloten om hun leven in dienst van God en de naasten te stellen. Er zijn mensen die ervan overtuigd zijn dat de Heer niet mag kiezen wie Hij wil zonder eerst hun toestemming te vragen. Zij vinden zelfs dat de mens niet in staat is in volle vrijheid de Liefde te accepteren of te weigeren. Voor wie zo denkt komt het bovennatuurlijk leven van de ziel niet op de eerste plaats. Zij vinden wel dat je er aandacht aan moet besteden, maar onder voorwaarde dat enig comfort en de behoeften van het menselijk egoïsme gegarandeerd worden. Maar wat zou er dan van het christendom overblijven? Zijn de liefdevolle en tegelijk veeleisende woorden van Jezus alleen bedoeld om ernaar te luisteren, of om ernaar te luisteren en ernaar te handelen? Hij zei: Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is (Mt 5, 48).

Onze Lieve Heer richt zich tot alle mensen, Hij wil dat ze Hem zoeken en dat ze heilig worden. Hij roept niet alleen de drie koningen, die geleerd en machtig waren. Eerder al had Hij de herders van Betlehem niet alleen een ster, maar ook een van zijn engelen gezonden (zie Lc 2, 9). Iedereen, rijk of arm, wijs of minder wijs, moet in zijn ziel de houding van nederigheid ontwikkelen waardoor we de stem van God kunnen horen.

Neem Herodes. Hij was een van de machtigen der aarde en kon de hulp van geleerden inroepen: Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk bijeen en legde hun de vraag voor, waar de Messias geboren moest worden (Mt 2, 4). Maar macht en wetenschap brengen hem niet tot de kennis van God. Door de verstoktheid van zijn hart worden macht en wetenschap instrumenten van het kwaad; instrumenten van zijn zinloos verlangen om God te vernietigen, en van zijn minachting voor het leven van een handvol onschuldige kinderen.

Laten we verder gaan met het evangelie. Zij antwoordden hem: In Betlehem in Judea. Zo immers staat er geschreven bij de profeet: En gij, Betlehem, landstreek van Judea, zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman te voorschijn treden, die herder zal zijn over mijn volk Israël (Mt 2, 5). Deze bijzonderheden van de goddelijke barmhartigheid mogen ons niet ontgaan. Hij, die komt om de wereld te verlossen wordt in een afgelegen dorpje geboren. En, zoals de Schrift nadrukkelijk herhaalt, is er bij God geen aanzien des persoons (zie 2 Kron 19, 7; Rom 2, 1; Ef 6, 9; Kol 3, 25 etc). Als Hij een mens roept om consequent naar het geloof te leven, kijkt Hij niet naar vermogen, stand, afkomst of grote geleerdheid. De roeping gaat aan iedere mogelijke verdienste vooraf. En zie, de ster die zij in het oosten hadden gezien, ging voor hen uit totdat ze boven de plaats waar het Kind zich bevond bleef stilstaan (Mt 2, 9).

De roeping komt als eerste. Voordat we weten hoe we ons tot God kunnen richten houdt Hij al van ons, en Hij geeft ons de liefde waarmee we kunnen beantwoorden. God komt ons in zijn vaderlijke goedheid tegemoet (Ps 78, 8). Hij is niet alleen rechtvaardig, Hij gaat veel verder: Hij is barmhartig. Hij wacht niet tot wij naar Hem gaan, Hij is ons vóór met de onmiskenbare bewijzen van zijn vaderliefde.

Dit punt in een andere taal