Priester voor eeuwig

Homilie gehouden op 13 april 1973, vrijdag van de Passieweek, voorheen gedachtenis van Onze Lieve Vrouw van Zeven Smarten


Een paar dagen geleden stond ik onder het opdragen van de heilige Mis even stil om de woorden van een psalm te overwegen die de liturgie als communio gekozen had: Mijn Herder is de Heer; het ontbreekt mij aan niets (Ps 23, 1; Communio van de Mis van zaterdag na de vierde zondag van de vasten). Deze verzuchting herinnerde mij aan de verzen uit een andere psalm die gebeden werd tijdens de plechtigheden van het toedienen van de eerste tonsuur: Gij zijt mijn erfdeel, o Jahwe (Ps 16, 5). Christus levert zich in eigen persoon over in de handen van de priesters die zo helpers worden van Christus, belast met het beheer van Gods geheimen (1 Kor 4, 1). Deze zomer zal een vijftigtal leden van het Opus Dei tot priester gewijd worden. Sinds 1944 vinden deze wijdingen van enkele leden van het Werk plaats als blijk van de genade en dienstbaarheid aan de Kerk. Desondanks zijn er ieder jaar mensen die zich daarover verwonderen. Hoe is het mogelijk, vragen zij zich af, dat dertig, veertig, vijftig mannen die een leven vol erkenning en goede vooruitzichten hebben, bereid zijn priester te worden? Vandaag zou ik hierover een paar gedachten naar voren willen brengen, ook al loop ik daarmee het risico dat ik die mensen nog meer aanleiding tot verwondering geef.

Priester, waarom?

Het sacrament van het priesterschap zal toegediend worden aan deze leden van het Werk die kunnen bogen op een gedegen —vaak ook jarenlange— ervaring als arts, advocaat, ingenieur, architect, en in allerlei andere beroepen. Op grond van hun werk zouden zij in staat geweest zijn voor hun maatschappelijke omgeving min of meer belangrijke posities na te streven.

Zij zullen gewijd worden om te dienen. Niet om orders te geven, niet om uit te blinken, maar om zich, in een ononderbroken goddelijke stilte, over te geven aan de dienst aan alle zielen. Eenmaal priester gewijd zullen zij zich niet laten meeslepen door de verleiding de bezigheden en het werk van de leken na te doen, omdat zij die werkzaamheden tot nu toe gedaan hebben, wat hen gesterkt heeft in een lekenmentaliteit die zij nooit zullen verliezen.

Hun bekwaamheid in diverse takken van menselijk weten —geschiedenis, natuurwetenschappen, psychologie, rechten, sociologie— zal hen, ook al maakt zij noodzakelijkerwijs deel uit van deze lekenmentaliteit, er niet toe brengen zich te willen voorstellen als priester-psycholoog, priester-bioloog, priester-socioloog: zij hebben het sacrament van het priesterschap ontvangen om sacerdos-sacerdos, 'priester-priester' te zijn, niets meer en niets minder, honderd procent.

Waarschijnlijk weten zij over een groot aantal menselijke en tijdelijke vraagstukken meer dan heel wat leken. Vanaf het moment echter dat zij geestelijke zijn geworden, verzwijgen zij met vreugde deze bekwaamheid, om in een onafgebroken gebed voortdurend sterker te worden, om alleen over God te spreken, het evangelie te verkondigen en de sacramenten toe te dienen. Dat is, als ik mij zo mag uitdrukken, hun nieuwe professionele werk, waaraan zij alle uren van de dag zullen wijden. Het enig resultaat zal zijn dat zij te weinig tijd zullen hebben, want zij moeten steeds theologie studeren, tal van zielen geestelijke leiding geven, veel biecht horen, onvermoeibaar preken en veel bidden; met hun hart altijd in het tabernakel, waar Hij werkelijk aanwezig is die ons uitverkoren heeft om in een wondervolle overgave vol vreugde de zijnen te zijn, ook al komen er tegenslagen, waaraan geen schepsel ontkomt.

Al deze overwegingen kunnen, zoals ik u al zei, nog meer aanleiding tot verwondering geven. Sommigen zullen zich misschien blijven afvragen: waarom die afstand van zoveel goede en zuivere wereldse zaken? Waarom een min of meer schitterende baan opgeven? Waarom niet langer met zijn voorbeeld de samenleving in christelijke geest beïnvloeden op het terrein van de profane kunsten, het onderwijs, de economie of welke andere maatschappelijke activiteit dan ook?

Anderen zullen er op wijzen hoe er vandaag de dag, op niet weinig plaatsen, een ernstige misvatting over het beeld van de priester woekert. Men zeurt dat het nodig is zijn identiteit te zoeken en trekt het belang van deze zelfgave aan God in het priesterschap, in de huidige omstandigheden, in twijfel. Tenslotte zal men zich erover verbazen, dat in een tijd, waarin het aantal priesterroepingen terugloopt, deze roepingen te voorschijn komen bij gelovigen die, dank zij hun eigen inspanning, reeds hun plaats in de maatschappij hadden gevonden.

Priesters en leken

Deze verwondering begrijp ik, maar ik zou niet eerlijk zijn als ik zou beweren, dat ik haar deel. Deze mannen die in alle vrijheid voor het priesterschap hebben gekozen, omdat zij het willen — en dat is een zeer bovennatuurlijk motief. Zij weten dat zij niets opgeven in de gewone zin van het woord. Zij hebben zich al —door hun roeping tot het Opus Dei— ingezet om de Kerk en alle zielen te dienen. Deze goddelijke roeping bracht hen ertoe hun werk te heiligen, zichzelf door hun werk te heiligen en de heiliging van anderen te bevorderen binnen het kader van hun beroepsbezigheden.

Zoals alle katholieken bevinden de leden van het Opus Dei, priesters en leken, zich onder hen tot wie deze woorden van de heilige Petrus gericht zijn: gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht: gij, vroeger geen volk, nu Gods volk; vroeger van genade verstoken, nu begenadigd (1 Petr 2, 9-10).

De bestemming van de katholieken, priesters en leken, is een en dezelfde, namelijk de heiligheid, omdat God onze Heer ons allen geroepen heeft tot de volheid van de liefde: Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in de hemelen in Christus heeft gezegend met elke geestelijke zegen. In Hem heeft Hij ons uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht (Ef 1, 3-4).

Er bestaat geen tweederangs heiligheid. Ofwel er bestaat een voortdurende strijd om in de genade van God te blijven en in overeenstemming met Christus, ons voorbeeld, te leven, ofwel wij deserteren uit die bovennatuurlijke strijd. De Heer nodigt iedereen uit; iedereen kan heilig worden in zijn eigen levensstaat. In het Opus Dei is deze hartstocht voor de heiligheid —ondanks individuele fouten en gebreken— dezelfde voor de priester en de leek. Bovendien zijn er naar verhouding maar weinig priesters onder de leden.

Er is, als men met gelovige ogen kijkt, geen sprake van 'afstand doen' als men priester wordt, noch impliceert het priesterschap binnen het Opus Dei een hogere roeping. Heiligheid hangt niet af van iemands staat —ongehuwd, gehuwd, weduwnaar, priester— maar van het beantwoorden aan de genade die ieder van ons verleend wordt om te leren de werken der duisternis na te laten en ons te wapenen met het licht (vgl. Rom 13, 12): sereniteit, vrede en vreugdevolle dienstbaarheid, in volledige opoffering aan de hele mensheid.

De waardigheid van het priesterschap

Het priesterschap brengt ertoe God te dienen in een staat die in zich niet beter of slechter is dan andere: hij is eenvoudigweg anders. Maar de priesterlijke roeping is met een waardigheid en een grootheid bekleed die op aarde zijn gelijkwaardige niet kent. De heilige Catharina van Siëna legt Christus de volgende woorden in de mond: "Ik wil niet dat men afbreuk doet aan de eerbied die men de priesters moet betuigen, want eerbied en respect, aan hen betoond, zijn niet tot hen gericht, maar tot Mij, krachtens mijn Bloed dat Ik hen heb gegeven om uit te delen. Als het niet daarom was, zoudt gij hun dezelfde eerbied moeten betuigen als aan de leken, en niet meer… Men mag hen niet beledigen: wie hen beledigt, beledigt Mij en niet hen. Om die reden heb Ik het verboden en heb Ik beschikt dat men mijn Christussen niet zal aanraken" (H. Catharina van Siëna, Dialogen, cap. 116; vgl. Ps 104, 15).

Sommige mensen blijven zoeken naar, wat zij noemen, de identiteit van de priester. Wat zijn deze woorden van de heilige van Siëna duidelijk! Waarin bestaat de identiteit van de priester? In die van Christus. Alle christenen moeten en kunnen niet alleen alter Christus worden, een andere Christus, maar ook ipse Christus, Christus zelf. En in de priester gebeurt dat rechtstreeks, in sacramentele vorm.

"Om dit zo verheven werk [de verlossing] te voltrekken, is Christus altijd in de Kerk aanwezig, vooral in de liturgische handelingen. Persoonlijk is Hij aanwezig in het misoffer, zowel in de persoon van de bedienaar —'Dezelfde offert nu door de bediening van priesters die eertijds Zichzelf op het kruis geofferd heeft'— als heel bijzonder onder de eucharistische gedaanten" (Tweede Vaticaans Concilie, Constitutie Sacrosanctum Concilium, 7; vgl. Concilie van Trente, Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio). Door het sacrament van het priesterschap is de priester werkelijk in staat aan onze Heer zijn stem, zijn handen, zijn hele zijn te lenen. Het is Jezus Christus die in de heilige Mis met de woorden van de consecratie de substantie van brood en wijn verandert in zijn lichaam, zijn ziel, zijn bloed en zijn Godheid.

Dat is de basis van de onvergelijkelijke waardigheid van de priester. Het is een geleende grootheid, die niet strijdig is met mijn geringheid. Ik vraag God onze Vader ons, alle priesters, de genade te willen verlenen heilige dingen op heilige wijze te doen, om de wonderen van de grootheid van God te weerspiegelen in ons leven. "Wij die de geheimen van het lijden en sterven van de Heer vieren, moeten navolgen wat we doen. En dan zal de hostie onze plaats innemen voor God, als wij van onszelf offers gemaakt hebben" (H. Gregorius de Grote, Dialoog, 4, 59).

Mocht u eens een priester tegenkomen die ogenschijnlijk niet naar de leer van het evangelie leeft, veroordeel hem dan niet, laat het oordeel aan God over. En weet dat, als hij op geldige wijze de Mis opdraagt, met de bedoeling te consacreren, de Heer niet zal nalaten in die handen neer te dalen, ook al zijn deze onwaardig. Waar is groter overgave, groter wegcijferen mogelijk? Hier is het groter dan in Betlehem of op Calvarië. Waarom? Het hart van Jezus wordt gekweld door het heftig verlangen te verlossen, omdat Hij niet wil dat iemand zou kunnen zeggen dat hij niet door Hem geroepen was; omdat Hij ook hen opzoekt die Hem niet zoeken.

Dat is Liefde! Er is geen andere verklaring. Wat schieten onze woorden tekort, als wij over de Liefde van Christus willen spreken. Hij vernedert zich tot alles, duldt alles, stelt zich aan alles bloot —heiligschennis, godslastering, de kille onverschilligheid van zoveel mensen— en dat alles om, al was het maar aan een enkele mens, de mogelijkheid te bieden de slagen te horen van zijn doorwonde hart.

Dit is de identiteit van de priester: een rechtstreeks en dagelijks werktuig van deze verlossende genade die Christus voor ons gewonnen heeft. Als dat begrepen wordt, als dat in de actieve stilte van het gebed overwogen wordt, wie durft het priesterschap dan nog te zien als afstand doen? Het is een winst die niet becijferd kan worden. Onze heilige moeder Maria, heiligste van alle schepsels —heiliger dan zij is alleen God— heeft Jezus slechts eenmaal ter wereld gebracht. Priesters brengen Hem elke dag op aarde, in onze ziel en lichaam. Christus komt om ons voedsel zijn, leven te geven en om zelfs nu onderpand te zijn voor het eeuwig leven.

Het algemeen priesterschap en het ambtelijk priesterschap

De priester is noch als mens, noch als gelovige meer dan welke gewone leek dan ook. Daarom is het belangrijk dat de priester een diepe nederigheid aan de dag legt, om te begrijpen hoe de woorden van de heilige Paulus op bijzondere wijze op hem van toepassing zijn: Wat heb je, dat je niet gekregen hebt? (1 Kor 4, 7). Wat hij gekregen heeft… is God. Wat hij gekregen heeft is: de macht de heilige Eucharistie, de heilige Mis —het eerste doel van de priesterwijding— te vieren, zonden te vergeven, de andere sacramenten te bedienen en met gezag het woord van God te verkondigen. Zo geeft hij aan de andere gelovigen leiding in die zaken die op het koninkrijk der hemelen betrekking hebben.

"Het priesterschap van de priesters veronderstelt weliswaar de sacramenten van de christelijke initiatie, maar wordt toch overgedragen door dat speciale sacrament dat de priesters door de zalving van de Heilige Geest tekent met een bijzonder merkteken en hen zo gelijkvormig aan Christus-Priester maakt, dat zij in de persoon van Christus, het Hoofd, kunnen optreden" (Tweede Vaticaans Concilie, Decreet Presbyterorum ordinis, 2). De Kerk is wat zij is, niet door een menselijke gril, maar door de uitdrukkelijke wil van haar stichter, Jezus Christus. "Het offer en het priesterschap zijn op goddelijk gezag zo verbonden, dat beide in de gehele wet [het oude en het nieuwe verbond] bestaan hebben. Van de Kerk immers, die door de instelling van de Heer het zichtbaar offer van de Eucharistie heeft ontvangen, dient men te zeggen dat in haar het nieuwe, zichtbare en uitwendige priesterschap bestaat waarnaar het oude overgebracht is" (Concilie van Trente, Doctrina de sacramento ordinis, cap. 1; DS 1764957).

Wie gewijd is, bezit boven het algemeen priesterschap van alle gelovigen ook het ambtelijk priesterschap. Derhalve kan men, ook al zou het een dwaling zijn te verdedigen dat een priester meer gelovige is dan elke andere gelovige, heel goed stellen dat hij meer priester is. Hij behoort zoals alle gelovigen tot dit priesterlijk volk dat door Christus is vrijgekocht en is bovendien gemarkeerd met het teken van het ambtelijk priesterschap, dat "qua aard en niet alleen naar rangorde onderscheiden is" (Tweede Vaticaans Concilie, Dogmatische constitutie Lumen gentium, 10) van het algemeen priesterschap van de gelovige.

Ik begrijp niet waarom sommige priesters er zo op gesteld zijn om niet te kunnen worden onderscheiden van de andere christenen, waardoor zij hun specifieke zending in de Kerk, waartoe zij gewijd zijn, vergeten of veronachtzamen. Zij schijnen te denken dat de gelovigen in de priester alleen maar een gewoon mens willen zien. Dat is niet waar. Zij willen in de priester de deugden herkennen die aan elke gelovige, en ook alle eerbare mensen, eigen zijn: begrip, gerechtigheid, arbeidzaamheid —in dit geval priesterlijke arbeid— en fijngevoeligheid in de omgang.

Maar de gelovigen verlangen bovendien dat het priesterlijk karakter zich helder en duidelijk aftekent: zij verwachten dat de priester bidt; dat hij niet weigert de sacramenten toe te dienen; dat hij voor iedereen openstaat zonder zich als leider op te werpen noch in dienst te staan van een of andere ideologie of menselijke partij (vgl. Tweede Vaticaans Concilie, Decreet Presbyterorum ordinis, 6); dat hij met liefde en devotie de heilige Mis opdraagt; dat hij biecht hoort; dat hij zieken en bedroefden troost; dat hij de gezonde leer onderwijst aan kinderen en volwassenen; dat hij het Woord van God verkondigt en niet een of andere menselijke wetenschap die, ook al beheerst hij die volkomen, niet de wetenschap is die redt en naar het eeuwig leven leidt; dat hij met raad en daad de behoeftigen terzijde staat.

In één woord: van de priester wordt gevraagd te leren Christus' aanwezigheid in hem niet te hinderen, met name op die momenten waarop hij het offer van het lichaam en het bloed voltrekt en wanneer hij bij de sacramentele, geheime oorbiecht, in naam van God, zonden vergeeft. De bediening van deze beide sacramenten is van zo groot belang in de zending van de priester, dat alles daarom moet draaien. Andere priesterlijke taken —verkondiging en geloofsonderricht— zouden geen grondslag hebben, als zij niet gericht waren op het leren met Christus om te gaan, Hem te ontmoeten voor de liefdevolle rechtbank van de biecht en in de onbloedige hernieuwing van het offer van Calvarië in de heilige Mis.

Sta me toe nog iets langer stil te staan bij het heilig Misoffer, want als dat —voor ons— het middelpunt en de wortel van ons geestelijk leven moet zijn, dan op wel heel bijzondere wijze voor de priester. Een priester die, schuldig, niet dagelijks het heilig Misoffer opdraagt (vgl. Ibidem, 13), zou weinig blijk geven God lief te hebben. Het zou zijn alsof hij Christus voor de voeten wierp diens verlossingsijver niet te delen en zijn ongeduld, om Zich weerloos als voedsel voor de ziel over te leveren, niet te begrijpen.

Voornaamste taak van de priester: de heilige Mis

Het is goed er, telkens opnieuw, op te wijzen dat wij priesters, of we nu zondaars zijn of heiligen, bij het opdragen van de heilige Mis niet onszelf zijn. Wij zijn Christus die op het altaar zijn goddelijk offer van Calvarië hernieuwt. "In het mysterie van het eucharistische offer, waarin de priesters hun voornaamste taak vervullen, wordt het werk van onze verlossing voortdurend uitgevoerd en daarom wordt de dagelijkse viering daarvan, die ook dán, als de gelovigen er niet bij tegenwoordig kunnen zijn, toch een daad van Christus en de Kerk is, met klem aanbevolen" (Ibidem).

Het Concilie van Trente leert dat "wat in de Mis voltrokken wordt, dezelfde Christus bevat, dezelfde die op onbloedige wijze geofferd wordt, dezelfde als Hij die zichzelf op het altaar van het kruis geofferd heeft… Een en hetzelfde immers is het slachtoffer, dezelfde is het die door de bediening van de priesters offert en die zichzelf aan het kruis opofferde, doch op onderscheiden wijzen van offeren" (Concilie van Trente, Doctrinae de sanctissimo Missae sacrificio; DS 1743940).

De aan- of afwezigheid van gelovigen verandert niets aan deze geloofswaarheid. Als ik de heilige Mis opdraag omringd door mensen, voel ik mij zeer op mijn gemak. Ik heb er geen enkele behoefte aan mijzelf te zien als voorzitter van een of andere bijeenkomst. Aan de ene kant ben ik een gelovige zoals de anderen, maar ik ben vooral Christus aan het altaar. Op onbloedige wijze hernieuw ik het goddelijk offer van Calvarië. In persona Christi consacreer ik, dat is Christus werkelijk tegenwoordig stellen door Hem mijn lichaam te lenen, mijn stem en mijn handen en mijn armzalig, zo vaak bevlekt hart dat ik Hem vraag te zuiveren.

Als ik de heilige Mis opdraag met alleen maar een misdienaar is er toch kerkvolk aanwezig. Ik voel mij verbonden met alle katholieken, alle christenen en ook hen die niet geloven. Alle schepselen van God zijn aanwezig —hemel en aarde en zee, dieren en planten— de hele schepping eert dan God.

Met de woorden van het Tweede Vaticaans Concilie zal ik in het bijzonder zeggen: "Bij de viering van het eucharistisch offer worden wij op de innigste wijze met de eredienst van de hemelse Kerk verenigd, terwijl wij in de gemeenschap de gedachtenis eren vooreerst van de glorierijke Maria altijd maagd, doch ook van de heilige Jozef en de heilige apostelen en martelaren en van alle heiligen" (Tweede Vaticaans Concilie, Dogmatische constitutie Lumen gentium, 50).

Ik vraag alle gelovigen veel voor ons priesters te bidden, opdat wij het heilige offer op heilige wijze voltrekken. Ik vraag u een uiterst fijngevoelige liefde voor de heilige Mis te tonen die ons priesters aanmoedigt deze met alle eerbied op te dragen: met bovennatuurlijke en menselijke waardigheid, met schone misgewaden, met zorg voor de voorwerpen die voor de eredienst bestemd zijn, met vroomheid en zonder haast.

Waarom zou ik me moeten haasten? Hebben geliefden ooit haast als zij afscheid nemen? Het lijkt of zij uit elkaar gaan, maar ze doen het niet; zij draaien zich eerst nog meerdere keren om; zij herhalen heel gewone woordjes alsof ze de ware betekenis ervan zojuist hebben ontdekt… Stoort u zich niet als ik voorbeelden van edele en fijngevoelige menselijke liefde toepas op zaken van God. Als wij de Heer liefhebben met dit hart van vlees —we hebben geen ander— zal er geen haast zijn om deze ontmoeting te beëindigen, dit rendez-vous met Hem.

Sommige priesters nemen het niet zo nauw. Zij hebben er geen moeite mee de lezingen, mededelingen en aankondigingen tot vervelens toe te rekken. Als dan echter het belangrijkste ogenblik van de heilige Mis aanbreekt, het offergedeelte, dan gaan zij zich werkelijk haasten. Dit betekent dat de gelovigen Christus, Priester en Slachtoffer, niet met eerbied aanbidden, noch dat zij leren Hem na de Mis op rustige een eerbiedige wijze te bedanken omdat Hij opnieuw onder ons heeft willen komen.

Alle gevoelens en behoeften van het gelovig hart worden in de heilige Mis ingebed: door Christus leidt de heilige Mis in de Heilige Geest naar de Vader. Normaal zou geen andere bezigheid voorrang hebben boven deze opdracht, om mensen het liefhebben en vereren van de heilige Eucharistie aan te leren.

"De priester verricht twee handelingen: één, de belangrijkste, raakt het echte lichaam van Christus; en de andere, van secondair belang, raakt het mystieke lichaam van Christus. De tweede handeling nu is van de eerste afhankelijk, wat omgekeerd niet het geval is" (H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae, Suppl. q36 a2 ad1). Daarom bestaat het meest belangrijke deel van het priesterambt in de zorg dat alle katholieken altijd met groeiende zuiverheid, nederigheid en eerbied tot het heilig Misoffer naderen. Als de priester zich daartoe inspant, wordt hij zelf nooit bedrogen noch de gewetens van zijn medechristenen.

In de heilige Mis aanbidden wij en vervullen zo in liefde de eerste plicht van het schepsel tegenover zijn Schepper: De Heer uw God zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen (Mat 4, 10; vgl. Deut 6, 13). Niet het kille, uiterlijke vertoon van de dienstknecht, maar de intieme achting en gehechtheid, zo passend voor de tedere liefde van een zoon..

In de heilige Mis vinden wij de gelegenheid bij uitstek te boeten voor onze zonden en voor die van alle mensen: om, met de heilige Paulus, te kunnen zeggen dat wij in ons lichaam aanvullen wat nog ontbreekt aan het lijden van Christus (vgl. Kol 1, 24). Niemand trekt alleen door deze wereld. Niemand kan zich geheel vrij pleiten van de schuld aan het kwaad dat op aarde bedreven wordt, welke een gevolg is van de erfzonde en van de vele persoonlijke zonden. Laten wij het offer beminnen en de boete zoeken. Hoe? Door ons in de heilige Mis te verenigen met Christus, Priester en Slachtoffer: Hij draagt altijd de geweldige last van de trouweloosheden van de schepselen, uw trouweloosheden en die van mij.

Het offer van Calvarië is een oneindig blijk van de edelmoedigheid van Christus. Het is waar dat ieder van ons graag zijn eigen boontjes dopt; maar God onze Heer vindt het niet erg als wij Hem al onze noden voorleggen bij de heilige Mis. Wie heeft er niet iets te vragen? Heer, deze ziekte… Heer, dit verdriet… Heer, deze vernedering die ik niet uit liefde tot U schijn te kunnen verdragen… Wij verlangen het welzijn, de vreugde en het geluk van onze huisgenoten; ons hart is bedrukt om het lot van hen die hongeren en dorsten naar brood en gerechtigheid, hen die de bitterheid van de eenzaamheid ondergaan en hen die hun stervensuur ingaan zonder een vriendelijke glimlach of een helpende hand.

Maar wat ons werkelijk doet lijden, de grootste menselijke mislukking die we wensen te bestrijden, is de zonde; de scheiding van God; het gevaar dat zielen voor alle eeuwigheid verloren kunnen gaan. Ons grootste verlangen, wanneer wij de heilige Mis vieren, is dezelfde als die van Christus toen Hij zich offerde op Calvarië: de mensheid in de Liefde van God tot de eeuwige glorie te brengen.

Laten wij ons er aan gewennen oprecht met de Heer te spreken als Hij neerdaalt als onschuldig slachtoffer in de handen van de priester. Het vertrouwen in de hulp van de Heer zal onze ziel die fijngevoeligheid verschaffen die zich uit in goede werken: naastenliefde, begrip, beminnelijke tederheid met hen die lijden en met hen die pretenderen gelukkig te zijn door te genieten van onechte en lege vreugden, welke spoedig omslaan in verdriet.

Laten wij tenslotte God onze Heer dank brengen voor het wonderbare feit dat Hij Zich aan ons uitlevert. Stel u voor, het vleesgeworden Woord komt tot ons als ons voedsel!… In ons, binnen onze nietigheid, bevindt zich de Schepper van hemel en aarde!… De maagd Maria werd zonder zonde geboren om haar voor te bereiden Christus in haar schoot te ontvangen. Als de dankzegging evenredig dient te zijn aan het verschil tussen geschenk en verdiensten, zou dan onze hele dag niet een voortdurende Eucharistie moeten zijn? Verlaat niet bijna onmiddelijk de Kerk na het Allerheiligste ontvangen te hebben. Zijn uw plannen zo belangrijk, dat u geen tien minuten aan de Heer kunt wijden om Hem te zeggen: ‹dank U wel›? Laten we niet krenterig zijn. Liefde wordt met wederliefde beantwoord.

Priester voor eeuwig

Een priester die op deze wijze de heilige Mis beleeft —aanbidden, boete doen, smeken, dank brengen, zich vereenzelvigen met Christus— en die de anderen leert van het Misoffer het middelpunt en de wortel van hun leven te maken, zal werkelijk de onvergelijkelijke grootheid van zijn roeping uitdragen, dat merkteken waarmee hij gewaarmerkt is en dat hij tot in eeuwigheid niet kwijt zal raken.

Ik weet dat u mij begrijpt als ik zeg dat men moet spreken van een mislukking —als mens en als gelovige— als we het hebben over het gedrag van sommige priesters die doen alsof zij zich ervoor moeten verontschuldigen bedienaar van God te zijn. Dat is een ramp, omdat het hen ertoe brengt hun ambt te verlaten, te doen alsof zij leek zijn, een tweede bezigheid te zoeken die beetje bij beetje in de plaats zal komen van wat eigen is aan hun roeping en zending. Om het werk van de geestelijke zorg voor de zielen te ontvluchten, komen zij er meestal toe dat te vervangen door actie op terreinen die meer geëigend zijn voor de leek —maatschappelijk werk, politiek. Zo krijgen we het verschijnsel 'clericalisme', de karikatuur van de echte missie van de priester.

Ik wil niet besluiten met deze sombere opmerking die pessimistisch zou kunnen lijken. De authentieke katholieke priester is niet verdwenen uit de Kerk van God. De leer die door de goddelijke lippen van Jezus onderricht is, is onveranderlijk. Er zijn duizenden priesters over de hele wereld die trouw hun taak verrichten, zonder vertoon, zonder toe te geven aan de verleiding om een schat aan heiligheid en genade die vanaf het begin van de Kerk bestaan heeft, overboord te gooien.

Ik denk met welgevallen aan de menselijke en bovennatuurlijke waardigheid en de fijnheid van mijn broeders die over de wereld verspreid zijn. En het is terecht hen nu te omringen met de vriendschap, hulp en genegenheid van veel gelovigen. En als het moment gekomen is voor God te verschijnen, zal Christus hen tegemoet gaan om voor eeuwig hen te verheerlijken die in het tijdelijke in Zijn naam en Persoon gehandeld hebben door ruimhartig de genaden uit te delen waarvan zij de rentmeesters waren.

Wenden wij ons, in gedachten, nogmaals naar die leden van het Opus Dei die de komende zomer priester gewijd zullen worden. Vergeet niet voor hen te bidden opdat zij altijd trouwe, gelovige, vrome, geleerde, opgetogen priesters zullen zijn die zich totaal geven. Beveel hen met name aan bij Maria die haar moederlijke zorg uitstrekt over hen die trachten heel hun leven te wijden aan het dienen van haar Zoon, onze Heer Jezus Christus, Priester voor eeuwig.

Dit hoofdstuk in een andere taal