Trouw aan de Kerk

Homilie gehouden op 4 juni 1972


De teksten van de liturgie van deze zondag vormen een keten van aanroepingen tot de Heer. Wij zeggen Hem dat Hij onze toevlucht, onze burcht en onze veste is (vgl. Ps 18, 19-20 en 2-3; Introïtus van de Mis). Het gebed herneemt dit thema van de introïtus: "Gij onttrekt nimmer uw leiding aan hen, die Gij in de duurzaamheid van uw liefde bevestigt" (Gebed, Mis van de tweede zondag na Pinksteren).

In de graduale blijven wij tot Hem onze toevlucht nemen: Tot de Heer riep ik in mijn nood… Verlos mij, Heer, van leugenlippen en lastertongen. O Heer, tot U neem ik mijn toevlucht (Ps 120 1-2; Ps 7, 2; Graduale van de Mis). Dit aandringen bij God onze Vader is aangrijpend. Het doet ons er nadrukkelijk aan denken dat wij, gebeure wat gebeurt, onze toevlucht tot zijn barmhartigheid moeten nemen. Ook nu, nu verwarde stemmen een spoor in de Kerk achterlaten; nu, in tijden van dwaling, wanneer zoveel zielen geen goede herder vinden —een andere Christus die hen naar de Liefde tot God zou leiden— en vinden integendeel dieven en rovers, die komen stelen, slachten en vernietigen (Joh 10, 8 en 10).

Laten we niet bang zijn. De Kerk, die het lichaam van Christus is, zal onomstotelijk de weg en de schaapskooi van de Goede Herder zijn, de stevige grondslag, de weg die voor alle mensen open staat. Wij hebben het zojuist gelezen in het evangelie: Ga dan naar de wegen en de binnenpaden en dwing hen binnen te komen; want mijn huis moet vol worden (Luc 14, 23).

Maar, wat is de Kerk? Waar is de Kerk? Veel onthutste gelovigen die het spoor bijster zijn, krijgen geen duidelijk antwoord op deze vragen. Zij komen er misschien toe de antwoorden die het kerkelijk leergezag door de eeuwen heen geformuleerd heeft —en die elke goede catechismus met wezenlijke nauwkeurigheid en eenvoud voorhoudt— 'ach-terhaald' te achten. Zij zouden door nieuwe antwoorden vervangen moeten worden. Een serie feiten en moeilijkheden lijken opgesomd te worden om het heldere gelaat van de Kerk te verduisteren. Sommigen houden vol: de Kerk is hier, en zij blijven ijveren voor een aanpassing van de Kerk aan wat 'moderne tijden' wordt genoemd. Anderen schreeuwen: de Kerk is niets meer dan de dorst naar solidariteit van de mens; we moeten haar met de omstandigheden van nu in overeenstemming brengen.

Zij vergissen zich. De Kerk van vandaag is dezelfde als de Kerk die Christus stichtte. Anders kan het niet. "De apostelen en hun opvolgers zijn de plaatsbekleders van God in het besturen van de Kerk die op het geloof en de sacramenten van het geloof gegrondvest is. En zoals het niet geoorloofd is een andere kerk te vestigen, kan er evenmin een ander geloof ingevoerd worden of kunnen er andere sacramenten ingesteld worden. Uit die sacramenten echter die vloeiden uit Christus' zijde toen Hij aan het kruis hing, is de Kerk opgebouwd" (H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae, III q64 a2 ad3). De Kerk moet kenbaar zijn aan de vier kentekenen die uitgedrukt worden in de geloofsbelijdenis van een van de eerste concilies, zoals wij die bidden in het credo van de Mis: "Ik geloof… in de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk" (Symbolum Constantinopolitanum; DS 15086). Dat zijn de wezenlijke eigenschappen van de Kerk die voortvloeien uit haar natuur, zoals Christus die gewild heeft. Omdat zij wezenlijk zijn, zijn deze eigenschappen ook kenmerken, tekenen die de Kerk onderscheiden van welke andere groepering mensen dan ook, waaraan niet afdoet dat men in die andere groeperingen ook de naam van Christus in de mond neemt.

Iets meer dan een eeuw geleden vatte paus Pius IX dit onderricht van de traditie samen: "De ware Kerk van Jezus Christus wordt door de vier kentekenen, die wij ons in het symbolum als geloofspunt eigen maken, op goddelijk gezag gevormd en gekend. Elk van deze kenmerken is zo onlosmakelijk met de overige verbonden, dat het daardoor niet van de andere losgemaakt kan worden. Hieruit volgt, dat wat werkelijk katholiek is en genoemd wordt, zou moeten schitteren met de andere eigenschappen van zowel eenheid als heiligheid, als de apostolische successie" (Pius IX, Brief van het Heilig Officie aan de bisschoppen van Engeland, 16 september 1864; DS 28881686). Dit is —daar hamer ik op— het traditionele onderricht van de Kerk dat onlangs herhaald is —ook al zijn er de laatste jaren mensen die dat, uit een verkeerde zucht naar oecumene, vergeten— door het Tweede Vaticaans Concilie: "Dit is de enige Kerk van Christus, die wij in het symbolum als één, heilig, katholiek en apostolisch belijden. Onze Verlosser heeft haar, na zijn verrijzenis, aan Petrus als herder toevertrouwd. Aan hem en de andere apostelen heeft Hij haar uitbreiding en leiding opgedragen. Haar heeft Hij voor eeuwig opgericht als pijler en grondslag van de waarheid" (Tweede Vaticaans Concilie, Dogmatische constitutie Lumen gentium, 8).

De Kerk is één

Opdat zij één mogen zijn, zoals Wij (Joh 17, 11), roept Christus tot zijn Vader; mogen zij allen één zijn zoals Gij, Vader, het zijt in Mij, en Ik in U (Joh 17, 21). Die aansporing tot eenheid ontsnapte telkens aan de lippen van Christus, omdat elk rijk dat innerlijk verdeeld is, vervalt tot een woestenij; en geen stad of huis, in zichzelf verdeeld, standhoudt (Mat 12, 25). Het is een onderricht dat uitmondt in een hevig verlangen: Ik heb ook nog andere schapen die niet uit deze schaapsstal zijn. Ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren en het zal worden: één kudde, één herder (Joh 10, 16).

Met welk een wondermooie nuanceringen heeft de Heer over deze leer gesproken. Hij vermeerdert woorden en beelden, opdat wij het begrijpen, opdat deze hartstocht voor de eenheid in onze ziel gegrift wordt. Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer. Elke rank aan Mij die geen vrucht draagt, snijdt Hij af; en elke rank die wel vrucht draagt, zuivert Hij, opdat zij meer vrucht mag dragen… Blijft in Mij, zoals Ik in u. Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, maar alleen als zij blijft aan de wijnstok, zo gij evenmin, als gij niet blijft in Mij. Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets (Joh 15, 1-5).

Ziet u niet hoe mensen, die zich losmaken van de Kerk, ook als ze soms rijk in het loof zitten, spoedig uitdrogen en hun eigen vruchten laten verworden tot voer voor wormen? Bemin de heilige, apostolische, roomse, éne Kerk. "Wie —zoals de heilige Cyprianus immers schrijft— elders zijn heil zoekt, buiten de Kerk, doet de Kerk van Christus verdwijnen" (H. Cyprianus, De catholicae Ecclesiae unitate, 6; PL 4, 503). En de heilige Johannes Chrysostomus benadrukt: "scheidt u niet af van de Kerk. Niets is sterker dan de Kerk. Uw hoop is de Kerk; uw toevlucht is de Kerk. Zij is hoger dan de hemel en breder dan de aarde; zij wordt nooit oud en haar kracht kent geen einde" (H. Johannes Chrysostomus, Homilia de capto Eutropio, 6).

Het verdedigen van de eenheid van de Kerk wordt vertaald in een dieper beleefde eenheid met Christus die onze wijnstok is. Hoe? Onze trouw aan het altijddurend Leergezag van de Kerk vergroten: "De opvolgers van Petrus werd immers de Heilige Geest niet beloofd opdat zij door zijn openbaring een nieuwe leer zouden verbreiden, maar opdat zij, met zijn bijstand, de door de apostelen overgeleverde openbaring en geloofsschat heilig zouden bewaken en trouw zouden uitleggen" (Eerste Vaticaans Concilie, Dogmatische constitutie Pastor aeternus; DS 30701836). Zo zullen wij de eenheid bewaren: door eerbied te betuigen aan onze smetteloze Moeder; door de paus van Rome lief te hebben.

Sommigen stellen dat wij nog maar met weinigen over zijn in de Kerk. Ik zou daar tegenover willen stellen: als wij allen trouw de leer van Christus zouden bewaken, zou dat aantal onmiddellijk een flink stuk groeien. God wil immers dat zijn huis vol is. In de Kerk zullen wij Christus ontdekken, die de Liefde van onze liefdes is. En wij moeten voor allen deze roeping verlangen, deze intieme vreugde die onze ziel dronken maakt met de heldere zoetheid van het barmhartig Hart van Jezus.

We moeten oecumenisch zijn, hoor je vaak zeggen. Heel goed. Niettemin ben ik bang, dat achter een paar zichzelf oecumenisch noemende initiatieven bedrog schuilt. Het zijn immers initiatieven die niet leiden naar de liefde van Christus, naar de ware wijnstok. Daarom brengen zij ook geen vrucht voort. Ik bid de Heer elke dag, dat Hij mijn hart groter maakt, dat Hij deze liefde die ik van Hem in mijn ziel ontvangen heb, voor alle mensen bovennatuurlijk blijft maken, zonder onderscheid naar ras, nationaliteit, cultureel niveau of rijkdom. Ik heb voor allen oprechte achting, katholiek of niet katholiek, voor hen die geloven en voor hen die niet geloven en die mij verdriet berokkenen. Christus stichtte echter één Kerk, Hij heeft één Bruid.

Eenwording van de christenen? Ja. Meer nog: eenwording van allen die in God geloven. Echter, er bestaat maar één ware Kerk. We hoeven haar niet te herbouwen met fragmenten die over de hele wereld verspreid zijn. Het is niet nodig een of andere reiniging te ondergaan om uiteindelijk zuiver te zijn. "De Bruid van Christus kan geen overspel plegen, omdat zij zuiver en niet aan bederf onderhevig is. Zij kent slechts één huis, zij beschermt de ongeschondenheid van één bruidsvertrek met kuise ingetogenheid. Zij behoudt ons voor God. Zij bestemt de kinderen die zij gebaard heeft, voor het Rijk. Iedereen die zich afscheidt van de Kerk, verbindt zich met een overspelige, doet afstand van de beloften van de Kerk. En wie de Kerk van Christus in de steek laat, zal de beloning van Christus niet verwerven" (H. Cyprianus, De catholicae Ecclesiae unitate, 6; PL 4, 503).

De Kerk is heilig

Nu zullen wij beter begrijpen hoe de eenheid van de Kerk naar haar heiligheid leidt en hoe een van de belangrijkste aspecten van deze heiligheid juist deze eenheid is, die het middelpunt vormt van het mysterie van de Drieëne God: één lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot één en dezelfde hoop waarvoor Gods roeping borg staat. Eén Heer, één geloof, één doopsel. Eén God en Vader van allen, die is boven allen en met allen en in allen (Ef 4, 4-6).

Heiligheid betekent niets anders dan eenheid met God. Hoe meer intimiteit met God, des te heiliger. De Kerk is door Christus gewild en gesticht. Daarmee volbracht Hij de wil van de Vader. De Bruid van de Zoon wordt bijgestaan door de Heilige Geest. De Kerk is het werk van de Allerheiligste Drieëenheid; zij is heilig en moeder, onze Moeder de heilige Kerk. Wij kunnen in de Kerk een volmaaktheid bewonderen, die met haar oorsprong te maken heeft en een andere, de eschatologische, die haar laatste en definitieve volmaaktheid zal zijn. De heilige Paulus verwijst naar beide in zijn brief aan de Efeziërs: Christus heeft de Kerk liefgehad en zich voor haar overgeleverd om haar te heiligen, haar reinigend door het waterbad met het woord, teneinde haar voor zich te doen verschijnen als een heerlijke bruid, zonder vlek of rimpel of fout, heilig en onbesmet (Ef 5, 25-27).

De oorspronkelijke en constitutieve heiligheid van de Kerk kan versluierd blijven, maar nooit vernietigd, want de Kerk is onvergankelijk: de poorten der hel zullen haar niet overweldigen (Mat 16, 18). Deze volmaaktheid kan immers voor mensenogen verborgen blijven, zei ik, in momenten van vrijwel algehele verduistering. De heilige Petrus echter sierde de christenen met de titel gens sancta (1 Petr 2, 9), heilig volk. En als leden van een heilig volk hebben alle gedoopten deze roeping tot heiligheid gekregen, behoren zij te trachten aan de genade te beantwoorden en persoonlijk heilig te worden. In de loop van de hele geschiedenis, ook tegenwoordig, zijn vele katholieken werkelijk heilig geworden: jongeren en ouderen, ongehuwden en gehuwden, priesters en leken, mannen en vrouwen.

Het komt echter voor, dat de persoonlijke heiligheid van zoveel gelovigen —vroeger en nu— niet in het oog springt. Wij herkennen regelmatig de gewone, alledaagse en heilige mensen niet, die te midden van ons werken en wonen. Voor het aardse oog tekenen zich de zonde en het gebrek aan trouw duidelijker af: die zijn opvallender.

Gens sancta, heilig volk, samengesteld uit schepselen met ellende. Deze schijnbare tegenstelling duidt een aspect van het mysterie van de Kerk aan. De Kerk die goddelijk is, is ook menselijk, omdat zij gevormd wordt door mensen en mensen hebben hun gebreken: omnes homines, terra et cinis (Sir 17, 32), alle mensen zijn stof en as.

Onze Heer Jezus Christus, die de heilige Kerk stichtte, verwacht dat de leden van dat volk zich ononderbroken inspannen die heiligheid te verwerven. Niet allen reageren trouw op hun roeping. En in de Bruid van Christus ziet men tegelijk de wonderschone weg naar de zaligheid en de zwakheden van hen die deze weg gaan.

"De goddelijke Verlosser heeft gewild, dat de door Hem gestichte vereniging van mensen een in haar soort volkomen gemeenschap zou zijn, die met alle juridische en sociale elementen is toegerust, opdat zij hier namelijk zijn zaligmakend verlossingswerk zou bestendigen. […] Wanneer wij nu echter in de Kerk iets zien, waaruit de zwakheid van de menselijke natuur blijkt, is dit niet toe te schrijven aan haar juridische inrichting, maar veeleer aan de droevige geneigdheid tot het kwaad in de afzonderlijke personen. Deze zwakheden laat haar goddelijke stichter, ook in hoger geplaatste leden van zijn mystiek lichaam, slechts daarom toe, opdat de deugd van schapen en herders zou worden beproefd en in allen de verdiensten van het christelijk geloof worden vermeerderd" (Pius XII, Encycliek Mystici Corporis Christi, 29 juni 1943).

Dat is de werkelijkheid van de Kerk hier en nu. Om die reden is het niet onverenigbaar met de heiligheid van de Bruid van Christus, dat er mensen met gebreken in haar schoot verkeren. "Christus wilde de zondaars niet uitgesloten zien uit de gemeenschap die Hij stichtte. Wanneer dus sommige leden geestelijk ziek zijn, mag dat geen reden zijn om in onze liefde jegens de Kerk te verflauwen, maar veeleer moet dit een aansporing zijn ons medelijden met haar ledematen inniger te doen maken" (Ibidem).

Het zou van weinig rijpheid getuigen als iemand, in verband met de aanwezigheid van gebreken en kleine foutjes bij een of ander lidmaat van de Kerk —hoe hoog die misschien op grond van functie gestegen is— zijn geloof in de Kerk en in Christus zou voelen verminderen. De Kerk wordt noch door Petrus, noch door Paulus, noch door Johannes geleid; Zij wordt geleid door de Heilige Geest. En de Heer heeft beloofd dat Hij aan haar zijde zal blijven, alle dagen tot aan de voleinding der wereld (Mat 28, 20).

Luister naar wat Thomas van Aquino hierover zegt, als hij spreekt over het ontvangen van de sacramenten die oorzaak en teken zijn van de heiligmakende genade: "Wie tot de sacramenten nadert, ontvangt deze stellig van de bedienaar van de Kerk, maar niet in zoverre deze persoon is, maar in zoverre hij bedienaar van de Kerk is. Daarom zal, nu de Kerk toestaat dat hij zijn ambt uitoefent, degene die uit zijn handen het sacrament ontvangt, niet delen in de zonden van de onwaardige dienaar. Hij communiceert immers bij de Kerk die een mens als bedienaar heeft" (H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae, III q64 a6 ad2). Wanneer de Heer toelaat dat de menselijke zwakte naar buiten treedt, moet onze reactie dezelfde zijn als bij het zien van een zieke of harteloos behandelde moeder: meer van haar houden, haar meer uit- en inwendige blijken van tedere genegenheid geven.

Als wij van de Kerk houden, zullen wij er nooit een ziekelijk belang aan hechten de zwakheden van sommige van haar kinderen naar buiten te brengen als de fouten van de Moeder. De Kerk, de Bruid van Christus, hoeft geen mea culpa aan te heffen. Wij wel: mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa! Het enige ware mea culpa is de persoonlijke schuldbekentenis, niet het signaleren en moedwillig overdrijven van de menselijke fouten van sommige geloofsgenoten, alsof deze fouten persoonlijk de heilige Kerk aan te rekenen zijn. Die fouten zullen zover kunnen gaan als de mensen vermogen, maar nooit zover dat wat wij de oorspronkelijke en constitutieve heiligheid van de Kerk noemen, vernietigd of zelfs maar geraakt wordt.

God onze Heer heeft de Kerk inderdaad vergeleken met een dorsvloer, waar het stro opgestapeld is samen met de tarwe waaruit brood gemaakt zal worden voor de tafel en voor het altaar. Hij heeft de Kerk vergeleken met een sleepnet ex omni genere piscium congreganti (Mat 13, 47), dat vissen van allerlei soort bijeenbracht; goede vissen en slechte vissen die later weggegooid zullen worden.

Het mysterie van de heiligheid van de Kerk —dat oorspronkelijke licht dat verborgen kan blijven door de schaduwen van de laagheid der mensen— verwerpt zelfs de kleinste verdenking over of twijfel aan de schoonheid van onze Moeder. Men mag niet zonder protest toelaten dat anderen haar beledigen. Laten wij niet de zwakke plekken in de Kerk opzoeken om kritiek te kunnen leveren, zoals sommigen doen die geloof noch liefde tonen. Ik kan me niet indenken dat de liefde voor de eigen moeder echt is, als men met afstandelijkheid over haar spreekt.

Onze Moeder is heilig, omdat zij zuiver geboren is en smetteloos tot in eeuwigheid zal voortbestaan. Als wij haar schone gelaat eens een keer niet kunnen ontwaren, moeten wij ons de ogen uitwrijven. Als wij bemerken dat haar stem ons niet bevalt, moeten wij alle hardheid van onze oren verwijderen die ons belemmert, op de juiste toonhoogte, het gefluit te horen van de liefhebbende Herder. Onze Moeder is heilig met de heiligheid van Christus met Wie zij naar lichaam —dat zijn wij allen— verenigd is en naar geest —de Heilige Geest— die ook in het hart van ieder van ons verblijft, als wij tenminste in staat van genade blijven.

Heilig, heilig, heilig! durven wij de Kerk toe te zingen, daarmee de lofzang ter ere van de Allerheiligste Drieëenheid aanheffend. Kerk, mijn Moeder, gij zijt heilig, omdat de Zoon van God, de Heilige, u heeft gesticht; omdat de Vader, de bron van alle heiligheid, het zo beschikt heeft; omdat de Heilige Geest, die in de zielen van de gelovigen verblijft, u bijstaat om de kinderen van de Vader bijeen te brengen, zodat zij zullen wonen in de hemelse Kerk, het eeuwig Jeruzalem.

De Kerk is katholiek

God wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen. Want God is één, één is ook de middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus die zichzelf gegeven heeft als losprijs voor allen: op de vastgestelde tijd legde Hij zijn getuigenis af (1 Tim 2, 4-6). Christus heeft slechts één Kerk ingesteld, zijn Kerk. Om die reden is de Bruid van Christus één en katholiek: universeel, voor alle mensen.

De Kerk is al heel wat eeuwen over de hele wereld verspreid. Zij telt onder haar lidmaten mensen van alle rassen en sociale omstandigheden. De universaliteit van de Kerk echter is niet afhankelijk van de geografische spreiding, ook al is dat een zichtbaar teken en een argument voor haar geloofwaardigheid. De Kerk was al katholiek met Pinksteren; zij is katholiek geboren uit het doorwonde hart van Jezus als een door de Heilige Geest ontstoken vuur.

In de tweede eeuw gingen de christenen de Kerk betitelen met katholiek om haar te onderscheiden van sekten die de naam van Christus gebruikten, maar op een of ander punt verraad pleegden aan zijn leer. "Wij noemen haar katholiek —schrijft de heilige Cyrillus— niet alleen omdat zij over de gehele bewoonde wereld verspreid is, van de ene uithoek tot aan de andere, maar ook omdat zij op universele wijze en zonder gebreken alle dogma's onderricht die de mensen moeten kennen van het zichtbare en het onzichtbare, van het hemelse en van het aardse. Ook omdat zij alle klassen van mensen, regeerders en burgers, geleerden en onwetenden tot de ware eredienst brengt. En tenslotte omdat zij elke soort zonde heelt en geneest, zowel naar ziel of als naar lichaam. Daarbij bezit zij bovendien —hoe men ze ook zou willen noemen— alle vormen van deugd, in daad en woord en in alle soorten geestelijke gaven" (H. Cyrillus, Catechesis, 18, 23).

De katholiciteit van de Kerk is evenmin afhankelijk van het feit of niet-katholieken haar al dan niet toejuichen en waarderen. Zij heeft ook niets van doen met de opvattingen over tijdelijke zaken van bepaalde personen, die in de Kerk met gezag bekleed zijn en door verwante stromingen beschouwd —vaak gemanipuleerd— worden als middel om de publieke opinie te beïnvloeden. Het komt vaak voor, dat wat er in een of andere menselijke ideologie aan waarheid zit en verdedigd wordt, een weerklank of een basis vindt in het altijddurend onderricht van de Kerk. Dit is, in een bepaald opzicht, een aanduiding van de goddelijkheid van de Openbaring waarover dit Leergezag waakt. Maar de Bruid van Christus is katholiek, ook al wordt zij door velen weloverwogen ontkend, en zelfs gehoond en vervolgd, zoals tegenwoordig ongelukkig genoeg op zoveel plaatsen voorkomt.

De Kerk is geen politieke partij, geen maatschappelijke ideologie, geen wereldse organisatie, gericht op samenwerking of materiële vooruitgang, hoewel zij het nobele in deze en andere activiteiten erkent. De Kerk heeft zich altijd ingezet en zal altijd een enorme inspanning aan de dag leggen ten gunste van de behoeftigen, van mensen die lijden, van allen die op een of andere manier aan de gevolgen van het enige echte kwaad, de zonde, blootstaan. Aan allen —aan mensen die op een of andere manier behoeftig zijn en aan mensen die menen de aardse goederen ten volle te genieten— komt de Kerk één enkele wezenlijke zaak bevestigen: dat onze bestemming eeuwig en bovennatuurlijk is, dat alleen Jezus Christus ons voor altijd redt en dat wij alleen in Hem hier al in dit leven op een of andere wijze de echte vrede en het echte geluk zullen kunnen verwerven.

Vraag nu met mij aan God onze Heer: dat wij katholieken deze waarheden nooit zullen vergeten en dat wij besluiten ze in praktijk te brengen. De katholieke Kerk heeft de goedkeuring van mensen niet nodig, want zij is een werk van God.

Wij zullen laten zien dat wij katholiek zijn door de vruchten van heiligheid die wij afwerpen, want heiligheid staat geen grenzen toe en is ook niet het erfdeel van een speciale groep mensen. Wij zullen laten zien dat wij katholiek zijn als wij bidden, als wij ons voortdurend tot God richten, als wij ons inspannen altijd en in alles rechtvaardig te zijn —in de breedste betekenis van de term rechtvaardigheid die in deze tijden niet zelden gebruikt wordt met een materialistische of leugenachtige bijklank— als wij de persoonlijke vrijheid van de andere mensen beminnen en verdedigen.

Ik houd u ook nog een ander duidelijk teken van de katholiciteit van de Kerk voor: het trouw bewaren en toedienen van de sacramenten zoals Christus die ingesteld heeft, zonder menselijke verdraaiingen, zonder ze van een psychologische of sociologische dimensie te voorzien. "Het staat niet vrij over iets te beschikken dat zich in de macht van iemand anders bevindt, maar alleen over dat wat zich in iemands eigen macht bevindt. En nu de heiliging van de mens in de macht van God is, staat het de mens niet vrij naar eigen inzicht de zaken te bepalen waardoor hij geheiligd wordt, maar moet dit op goddelijke aanwijzing bepaald worden" (H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae, III q60 a5 c). Deze pogingen om aan het wezen van de sacramenten de universaliteit te ontnemen, zouden misschien nog gerechtvaardigd kunnen worden als het alleen ging om de tekenen, de symbolen die onderworpen zijn aan de natuurwetten van begrip en rede. "De sacramenten van de nieuwe wet zijn zowel oorzaak als teken. Daarom werken zij uit, wat algemeen geleerd wordt, wat zij aanduiden. Daaruit blijkt ook dat zij qua natuur volmaakt sacrament zijn: in zoverre zij namelijk geordend zijn naar iets sacraals, iets heiligs, niet alleen bij wijze van teken, maar ook bij wijze van oorzaak" (Ibidem, III q62 a1 ad1).

Deze katholieke Kerk is rooms. Ik geniet van dat woord: rooms! Ik voel mij rooms, omdat rooms wil zeggen universeel, katholiek; omdat het mij de paus innig doet liefhebben, il dolce Cristo in terra,de lieve Christus op aarde, zoals de heilige Catharina van Siëna —die ik zo liefheb— telkens graag zei.

"Vanuit dit rooms katholiek centrum —onderstreepte paus Paulus VI in de slotzitting van het Tweede Vaticaans Concilie— is, in theorie, niemand onbereikbaar. Allen kunnen en moeten bereikt worden. Voor de katholieke Kerk is uiteindelijk niemand een vreemdeling, niemand wordt buitengesloten, niemand kan denken zich op verre afstand te bevinden" (Tweede Vaticaans Concilie, Constitutiones, Decreta, Declarationes, Vaticaanstad, 1966, p. 1079). Uit alle macht vereer ik het Rome van Petrus en Paulus, doordrenkt met het bloed van de martelaren, het centrum van waaruit zovelen vertrokken zijn om in de hele wereld het verlossende woord van Christus te verbreiden. Rooms zijn heeft niets te maken met een of ander soort particularisme, maar alles met authentiek oecumenisme. Het veronderstelt het verlangen het hart te verruimen en voor allen te openen met de verlossende hartstocht van Christus die allen zoekt, allen opneemt, omdat Hij als eerste alle mensen bemind heeft.

De heilige Ambrosius schreef een paar korte woorden die een vreugdelied vormen: "Waar Petrus is, daar is de Kerk, daar heerst niet de dood, maar het eeuwig leven" (H. Ambrosius, In XII Ps Enarratio, 40, 30). Waar immers Petrus en de Kerk zijn, daar is Christus: en Hij is de redding en de enige weg.

De Kerk is apostolisch

De Heer heeft zijn Kerk gesticht op de zwakte —maar ook op de trouw— van een paar mannen, de apostelen, aan wie Hij de blijvende bijstand van de Heilige Geest beloofde. Laten we nogmaals die bekende tekst lezen die altijd weer nieuw en actueel is: Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb. Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld (Mat 28, 18-20).

De prediking van het evangelie in Palestina begint niet uit privé initiatief van enige zeer vurige personen. Wat konden de apostelen doen? Zij telden in hun tijd niet mee. Zij waren niet rijk, niet ontwikkeld, in menselijk opzicht geen helden. Jezus legde een onmetelijke, goddelijke taak op de schouders van deze handvol leerlingen. Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen die blijvend mogen zijn. Dan zal de Vader u geven al wat gij Hem in mijn Naam vraagt (Joh 15, 16).

Door de tweeduizend jaren van de geschiedenis van de Kerk heen is de apostolische successie in stand gebleven. "De bisschoppen —verklaarde het Concilie van Trente— zijn de apostelen, op hun plaats opgevolgd […] en zijn, zoals de apostel [Paulus] zelf zegt: aangesteld door de Heilige Geest tot leiders om Gods Kerk te hoeden (Hand 20, 28)" (Concilie van Trente, Doctrina de sacramentis ordinis; DS 1768960). En onder de apostelen heeft Christus zelf Simon tot voorwerp van een bijzondere uitverkiezing gemaakt: Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal ik mijn Kerk bouwen (Mat 16, 18). Ik heb voor u gebeden —voegt Hij er verder aan toe— dat uw geloof niet zou bezwijken. Wanneer ge eenmaal tot inkeer gekomen zijt, versterk dan op uw beurt uw broeders (Luc 22, 32).

Petrus ging naar Rome en vestigde daar de zetel van de primaat, van de Vicarius Christi, de plaatsbekleder van Christus op aarde. Om die reden vertegenwoordigt Rome het duidelijkst de apostolische successie, daarom wordt zij bij uitstek 'de apostolische stoel' genoemd. Het Eerste Vaticaans Concilie heeft met de woorden van een eerder concilie, dat van Florence, verklaard dat "allen die Christus trouw zijn, dienen te geloven, dat aan de heilige Apostolische Stoel en aan de paus van Rome het primaatschap over de gehele wereld toekomt en dat dezelfde paus van Rome opvolger is van de gelukzalige Petrus, de eerste onder de apostelen; dat hij de waarachtige plaatsbekleder van Christus is en hoofd van de hele Kerk en vader en leraar van alle christenen; dat hem in de persoon van de gelukzalige Petrus door onze Heer Jezus Christus de volle macht werd overgedragen de Wereldkerk te hoeden, te regeren en te besturen" (Eerste Vaticaans Concilie, Dogmatische constitutie Pastor aeternus; DS 30591826).

De oppermacht van de paus van Rome en zijn onfeilbaarheid, als hij ex cathedra spreekt, zijn geen menselijke uitvinding. Zij zijn gebaseerd op de expliciete stichterswil van Christus. Het is dan ook dwaas het gezag van de paus tegenover dat van de bisschoppen te stellen, of de geldigheid van het pauselijk leergezag afhankelijk te stellen van de instemming van de gelovigen. Niets is aan de Kerk meer vreemd dan een evenwicht in de machtsverdeling: aan menselijke modellen hebben we niets, hoe aantrekkelijk en functioneel die ook zijn. Niemand in de Kerk geniet, in zoverre hij mens is, uit zichzelf absolute macht. De Kerk kent geen andere leider dan Christus; en Christus heeft een plaatsbekleder aan willen stellen —de paus van Rome— voor zijn in deze wereld pelgrimerende Bruid.

De Kerk is op grond van haar stichting apostolisch: "zij die werkelijk Katholiek is en genoemd wordt, moet uitblinken in haar kentekenen van eenheid, heiligheid, apostolische successie. De katholieke Kerk is derhalve één, met een zichtbare en volmaakte eenheid over de hele aarde, onder alle volken, waarachtig in die eenheid waarvan begin, wortel en oorsprong duurzaam gelegen zijn in het oppergezag en het uitmuntende primaatschap van de eerste onder de apostelen, de gelukzalige Petrus en van diens opvolgers op de zetel van Rome. En er is geen andere katholieke Kerk dan deze, welke op de ene Petrus gebouwd is en in de eenheid van geloof en liefde opgericht is als één samenhangend en compact lichaam" (Pius IX, Brief van het Heilig Officie aan de bisschoppen van Engeland, 16 september 1864; DS 28881686).

Laten wij deze apostoliciteit doen blijken door, voor de ogen van allen, de eenheid met de paus, dat is eenheid met Petrus, met grote trouw te beleven. De liefde tot de romeinse opperherder moet een zoete hartstocht in ons zijn, omdat wij in hem Christus zien. Als wij met de Heer omgaan in het gebed, zullen wij met onbelemmerde blik onze weg gaan, waardoor wij, ook in gebeurtenissen die wij soms niet begrijpen of die ons verdriet of smart berokkenen, in staat zijn de inwerking van de Heilige Geest te onderscheiden.

De apostolische zending van alle katholieken

De Kerk heiligt ons, nadat zij ons door het doopsel in haar schoot heeft opgenomen. Direct na onze geboorte in het natuurlijk leven kunnen wij al onze toevlucht zoeken bij de heiligmakende genade. "Het geloof van een christen, sterker nog, het geloof van de gehele Kerk komt het kind ten goede door de werking van de Heilige Geest die de Kerk één maakt en de goederen van de een meedeelt aan de ander" (H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae, III q68 a9 ad2). Dit bovennatuurlijk moederschap van de Kerk is een wonderbaarlijk iets, door de Heilige Geest verleend. "De geestelijke wedergeboorte, die door het doopsel bewerkstelligd wordt, lijkt op een bepaalde wijze op de geboorte naar het vlees. Kinderen immers die in de moederschoot ontvangen zijn, krijgen niet door zichzelf voedsel, maar worden door het voedsel van de moeder verzadigd. Zo ontvangen ook de kinderen die nog niet tot de jaren van het verstand gekomen zijn en als het ware in de schoot van hun Moeder de Kerk verblijven, niet uit zichzelf, maar door het handelen van de Kerk het heil" (Ibidem, III q68 a9 ad1).

De priesterlijke macht van de Kerk, die rechtstreeks van Christus afkomstig is, treedt in alle grootsheid naar voren. "Christus nu is de bron van alle priesterschap: want de priester van de Wet was zijn voorafbeelding; de priester van de nieuwe wet echter handelt in de persoon van Hem zelf, zoals geschreven staat in 2 Kor 2, 10: En wat ik vergeven heb —zo ik tenminste iets te vergeven heb— dat heb ik om uwentwille in de persoon van Christus vergeven" (Ibidem, III q22 a4 c).

De verlossende bemiddeling tussen God en de mens wordt in de Kerk voortgezet door het sacrament van het priesterschap, dat mensen de macht verleent —door haar sacramentele karakter en de daaruit voortvloeiende genade— te handelen in naam van Jezus Christus tot heil van alle mensen. "Dat de één een handeling kan stellen die de ander niet kan stellen, komt niet voort uit een verschil in goed of kwaad, maar uit de verkregen macht die de een wel bezit en de ander niet. Omdat nu de leek niet de macht ontvangen heeft om te consacreren, kan hij, hoe groot zijn persoonlijke goedheid ook is, geen consecratie bewerkstelligen" (H. Thomas van Aquino, In IV Sent, d13 q1a1).

In de Kerk bestaat een veelheid aan ambten, maar er is slechts één enkel doel: de heiliging van de mensen. Aan die taak hebben op de een of andere manier alle gelovigen deel door het bij doopsel en vormsel ontvangen merkteken. Allen moeten wij ons verantwoordelijk voelen voor deze zending van de Kerk: de zending van Christus. Wie niet ijvert voor de verlossing van de zielen, wie niet zorgt al zijn krachten in te zetten om de naam en de leer van Christus bekend en bemind te maken, zal niets begrijpen van de apostoliciteit van de Kerk.

Een passief katholiek is nog niet zover, dat hij begrijpt wat Christus van ons allen verlangt. Een katholiek die 'zijn eigen gang gaat' en zijn ogen niet gericht heeft op het heil van de anderen, bemint niet met het hart van Jezus. Het apostolaat is niet een zending die uitsluitend aan de hiërarchie, de priesters en kloosterlingen toekomt. De Heer roept ons allemaal, om in voorbeeld en woord, werktuigen te zijn van die genadestroom die opspringt tot het eeuwig leven.

Altijd als we de Handelingen van de Apostelen lezen, raakt ons de stoutmoedigheid, het vertrouwen in hun zending en de opofferingsgezinde blijmoedigheid van de leerlingen van Christus. Zij vragen niet om mensenmenigten. Maar ook als er menigten komen, richten zij zich concreet tot elke ziel apart, tot elke mens, een voor een: Filippus tot de Ethiopiër (vgl. Hand 8, 26-40); Petrus tot de honderdman Cornelius (vgl. Hand 10, 1-48); Paulus tot de proconsul Sergius Paulus (vgl. Hand 13, 6-12).

Zij hebben geleerd van de Meester. Denk eens aan de parabel van de werkers die midden op het marktplein wachtten tot zij ingehuurd werden. Toen de eigenaar van de wijngaard kwam en de dag al een flink stuk verstreken was, ontdekte hij dat er nog steeds dagloners met de armen over elkaar stonden: Wat staat ge heel de dag werkloos? … Niemand heeft ons gehuurd (Mat 20, 6-7). Laat dat een katholiek niet overkomen; laat het niet gebeuren dat iemand uit zijn omgeving zou kunnen zeggen, dat hij niet over Christus heeft horen spreken, omdat niemand Hem verkondigd heeft.

Mensen denken regelmatig dat niets hen weerhoudt het zonder God te stellen. Zij bedriegen zichzelf. Ook al weten zij het niet, zij liggen als die lamme in de badinrichting bij de Schaapspoort, niet in staat naar het genezende water toe te gaan, naar de leer die blijdschap brengt in de ziel. Zo vaak is het de schuld van katholieken. Die mensen zouden ook kunnen zeggen: hominem non habeo (Joh 5, 7), er is niet één mens die mij helpt. Iedere christen moet apostel zijn, omdat God, die niemand nodig heeft, toch ons nodig heeft. Hij rekent erop dat wij ons toeleggen op het verbreiden van zijn verlossende leer.

Wij beschouwen het mysterie van de Kerk, de Ene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk. Dit is het geëigende moment ons af te vragen: deel ik het vurig verlangen van Christus naar de zielen? Bid ik voor de Kerk, waarvan ik deel uitmaak, waarin ik een specifieke zending heb te volbrengen die niemand anders in mijn plaats kan doen? Bij de Kerk behoren is al veel, maar niet alles. Wij moeten Kerk zijn, opdat onze Moeder nooit zal verworden tot een vreemde, iets uitwendigs, ver verwijderd van onze diepste gedachten.

Laten wij deze overwegingen over de kentekenen van de Kerk besluiten. Met de hulp van de Heer zullen deze in onze ziel geprent blijven en zullen wij gesterkt blijven met een heldere, zekere, goddelijke maatstaf om deze heilige Moeder, die ons het leven van de genade gegeven heeft en ons dag na dag met onvermoeibare zorg voedt, lief te hebben.

Als u ooit bij toeval woorden of kreten hoort die een belediging van de Kerk zijn, laat deze liefdelozen dan, met menselijkheid en deernis, zien dat je een moeder niet op een dergelijke wijze slecht mag behandelen. Zij vallen haar nu straffeloos aan, omdat haar rijk, het rijk van haar Meester en Stichter, niet van deze wereld is. "Zolang de tarwe onder het graan kreunt, zolang de aren door het onkruid verstikt worden, zolang de kruiken met barmhartigheid wenen tussen die met toorn, zolang de lelie tranen vergiet tussen de doornen, zullen de vijanden niet ontbreken die zeggen: wanneer zal zij sterven en wanneer zal haar naam vervagen? Zij bedoelen: let op, er komt een tijd waarin de gelovigen verdwijnen en er geen meer over zal zijn… En terwijl zij dit zeggen, sterven zij onvermijdelijk. En de Kerk blijft" (H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos, 70, 2, 12).

Gebeure wat gebeurt, Christus zal zijn Bruid nooit in de steek laten. De triomferende Kerk is al bij Hem, aan de rechterhand van de Vader. Vandaar roepen ons onze gelovige broeders en zusters, die God verheerlijken om die werkelijkheid die wij nog steeds zien in de heldere schaduw van het geloof: de Ene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk.

Dit hoofdstuk in een andere taal