Het gewone leven is groots

Homilie gehouden op 11 maart 1960


We liepen een keer, nu al weer heel wat jaren geleden, over een weg in Castilië. In de verte, in het veld, zagen we een tafereel dat me raakte en me vaak bij mijn gebed geholpen heeft: een paar mannen sloegen met krachtige slagen palen in de grond waaraan ze van boven naar beneden een net vastmaakten zodat het als omheining kon dienen. Later kwamen er herders met hun kudde schapen. Ze riepen de dieren bij de naam en een voor een gingen die de omheining binnen om er allemaal bij elkaar te zijn, in veiligheid.

En ik, Heer, ik herinner me die herders en die beschutte ruimte nu nog heel goed, want wij weten ons in uw schaapsstal, wij die hier bij elkaar zijn gekomen om met U te spreken — zoals vele anderen verspreid over de hele wereld. Gij immers hebt gezegd: Ik ben de goede herder; Ik ken de mijnen, en de mijnen kennen Mij (Joh 10, 14). U kent ons goed; U weet heel goed, dat wij willen luisteren, dat we altijd de oren spitsen om het fluitje van de Goede Herder te horen en erop te reageren, omdat het eeuwige leven is, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden, Jezus Christus (Joh 17, 3).

Dit beeld van Christus die links en rechts omgeven is door zijn schapen, heeft mij zo gefascineerd, dat ik het heb laten aanbrengen in de kapel waar ik gewoonlijk de heilige Mis lees. En op een aantal andere plaatsen heb ik, om Gods aanwezigheid voor ons op te roepen, de woorden van Jezus laten graveren: Cognosco oves meas et cognoscunt me meae (Joh 10, 14), Ik ken de mijnen, en de mijnen kennen Mij. De bedoeling hiervan is, dat we ons er op elk moment van bewust zijn, dat Hij ons vermaant, aanwijzingen geeft en onderricht, zoals de herder het doet bij zijn kudde (vgl. Sir 18, 13). Die herinnering uit Castilië komt dus heel goed van pas.

God wil dat wij heilig zijn

U en ik, we horen allebei tot de familie van Christus, want in Hem heeft Hij ons uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons voorbestemd zijn kinderen te worden door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van zijn genade (Ef 1, 4-5). Deze oproep die God onbaatzuchtig tot ons richt, leidt ons naar een nauw omschreven doel: de persoonlijke heiligheid. Zoals de heilige Paulus ons telkens weer dringend voorhoudt: haec est voluntas Dei: sanctificatio vestra (1 Tess 4, 3), dit is Gods wil, uw heiliging. Laten we het dus niet vergeten: we zijn in de schaapsstal van de Meester om dat hoogste goed te bereiken.

Ik kan de dag niet uit mijn gedachten zetten waarop ik, al weer een hele tijd geleden, een bezoek bracht aan de kathedraal van Valencia om te bidden, en langs het graf van de eerbiedwaardige Ridaura kwam. Mij werd toen verteld, dat die priester, toen hij al heel oud was, op de vraag hoeveel jaar hij al leefde, in het Valenciaans antwoordde: ?poquets?, nog niet zo veel jaar, ?alleen de jaren die ik gebruikte om God te dienen? Velen onder u kunnen nog op de vingers van één hand de jaren tellen die verstreken zijn, sinds zij besloten de vertrouwelijke omgang met God te zoeken, besloten Hem te midden van de wereld te dienen, in hun eigen omgeving en in de uitoefening van hun beroep of vak. Maar dat is alleen maar een detail zonder belang. Wat daarentegen werkelijk meetelt, is dat we met brandijzers deze zekerheid in onze ziel branden: de oproep tot heiligheid die Christus tot alle mensen zonder uitzondering richt, eist van ieder van ons dat hij zorg besteedt aan zijn innerlijk leven en dat hij dagelijks de christelijke deugden beoefent. En dat moet niet zomaar of middelmatig gebeuren. Zelfs niet uitmuntend. We moeten ons er als helden toe zetten in de sterkste en ondubbelzinnigste betekenis van dat woord.

Het doel dat ik u voor ogen stel, of nauwkeuriger gezegd, dat God iedereen voorhoudt, is geen luchtspiegeling of onbereikbaar ideaal. Ik zou u het relaas van heel wat concrete voorbeelden kunnen doen van doodgewone vrouwen en mannen zoals u en ik die een ontmoeting hadden met Jezus die quasi in occulto (Joh 7, 10), onopvallend voorbijgaat, blijkbaar langs de allergewoonste kruispunten, en die besloten hebben Hem te volgen, waarbij ze met liefde het Kruis van elke dag omhelsden (vgl. Mat 16, 24). Actueler dan ooit is volgens mij in onze tijd van algemene ontwrichting, van toegevendheid en moedeloosheid, van losbandigheid en anarchie, deze eenvoudige en diepe overtuiging die ik vanaf het begin van mijn priesterlijk werk en sindsdien zonder onderbreking de hele mensheid ten koste van alles heb willen laten weten: “deze wereldcrises zijn evenzovele vragen naar heiligen”.

Het innerlijk leven: dat is een eis die noodzakelijk hoort bij de oproep die de Meester in de ziel van iedere mens heeft laten klinken. Wij zijn het aan onszelf verplicht heilig te zijn 'tot in de allerlaatste hoofdhaar', om eens een uitdrukking van mijn land te gebruiken; echte, authentieke christenen die heilig verklaard zullen kunnen worden. Zo niet, dan zullen we als leerlingen van de enige Meester mislukken. Bedenk ook dat God, door zich met ons bezig te houden en ons met zijn genade te begunstigen, zodat we kunnen vechten om te midden van de wereld de heiligheid te bereiken, ons verplicht tot apostolaat. Begrijp, dat zelfs vanuit menselijk standpunt de voortdurende zorg voor de zielen geheel vanzelfsprekend uit deze keuze voortvloeit, zoals een van de Kerkvaders het uitdrukt: “wanneer u ontdekt dat iets voordeel brengt, zult u immers proberen anderen erin te betrekken. U moet dus wensen, dat anderen u langs de wegen van de Heer begeleiden. Als u op weg naar het forum of de baden iemand tegenkomt die niets te doen heeft, dan vraagt u hem met u mee te gaan. Pas die aardse gewoonte ook op het geestelijke toe en ga, als u naar God gaat, niet alleen” (H. Gregorius de Grote, Homiliae in Evangelia, 6, 6 (PL 76, 1098)).

Als we onze tijd niet zinloos willen verspillen —en ons niet willen verschuilen achter de smoes van buiten ons liggende problemen in onze directe omgeving, problemen waaraan sinds het begin van het christendom nooit gebrek is geweest—, dan moeten we goed in gedachten houden dat Christus heeft gewild dat het nuttig effect van onze inspanningen om mensen uit onze omgeving tot Hem te brengen, gewoonlijk bepaald wordt door ons innerlijk leven. Jezus heeft heiligheid als voorwaarde gesteld. Door Christus is het zó ingericht, dat apostolaat zonder heiligheid geen nuttig resultaat oplevert; of beter gezegd: zonder ons in te spannen trouw te zijn, want hier op aarde zullen we nooit heilig zijn. Dat lijkt ongeloofwaardig, maar God en de mensen verwachten, dat we trouw zijn zonder dat er water in de wijn gedaan wordt en zonder dat er iets verbloemd wordt; met een trouw die zonder middelmatigheid of concessies in de volheid van een christelijke roeping met ijver wordt gevolgd en in praktijk gebracht.

U denkt misschien, dat ik alleen maar over een uitgelezen gezelschap spreek. Laat u zich toch niet zo gemakkelijk door lafheid of gemakzucht van de wijs brengen. Laat iedereen daarentegen de goddelijke drang voelen om een andere Christus te zijn: ipse Christus, Christus zelf. Kortom, de drang om ons gedrag aan te passen aan de normen van het geloof. Want de heiligheid waarnaar wij moeten streven, is geen tweederangs heiligheid. Die bestaat trouwens niet. En de belangrijkste eis die aan ons gesteld wordt en die helemaal in overeenstemming is met onze natuur, is te beminnen: de liefde is de band der volmaaktheid (Kol 3, 14); naastenliefde die we moeten beoefenen volgens de expliciete geboden die de Heer Zelf heeft gesteld: Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, met geheel uw ziel en met geheel uw verstand (Mat 22, 37), zonder iets voor onszelf te houden. Daarin bestaat heiligheid.

Inderdaad gaat het om een moeilijk en verheven doel. Maar verlies niet uit het oog, dat niemand als heilige geboren wordt. De heilige wordt gesmeed in het voortdurende samenspel van de genade van God en het antwoord van de mens daarop. “Alles wat groeit —daarop vestigt een christelijk schrijver uit de eerste eeuwen in verband met de vereniging met God de aandacht— begint klein. Door zich allengs te voeden wordt men in steeds toenemende mate groter” (H. Marcus Kluizenaar, De lege spirituali, 172 (PG 65, 926)). Daarom zeg ik u dat, als u zich op alle terreinen als een christen wilt gedragen —en ik weet dat u zich daarop ingesteld hebt, ook al kost het u vaak moeite uzelf te overwinnen of dat arme lijf telkens weer voort te jagen— u dan de uiterste zorg aan de kleinste details moet besteden. U kunt immers de heiligheid die Onze Heer van u eist, alleen bereiken door met liefde tot God uw werk te doen, uw plichten van elke dag na te komen, die bijna altijd bestaan uit kleine tastbare feiten.

Kleine dingen en kinderleven

Als ik denk aan de mensen onder u die er met het voorbijgaan der jaren nog altijd plezier in hebben te dromen —loze kinderdromen, zoals die van Tartarin de Tarascon— over de leeuwenjacht thuis in de gang waar hoogstens ratten zijn en verder niet veel bijzonders; als ik aan hen denk, zei ik, heb ik zin de goddelijke grootsheid van het trouw vervullen van de gewone dagelijkse plicht in herinnering te brengen, een grootsheid die bereikt wordt door strijd die de Heer met vreugde vervult en waarvan Hij als enige bij ieder van ons weet heeft.

Weest ervan overtuigd, dat u meestal geen schitterende heldendaden hoeft te verrichten, onder andere niet omdat u de gelegenheid daartoe niet eens krijgt. Maar aan de andere kant zult u alle kans krijgen om uw liefde voor Jezus Christus te bewijzen in kleine dingen, in het gewone. “De grootheid van de ziel vertoont zich ook in wat klein is. —legt de heilige Hiëronymus uit— Wij bewonderen de Schepper niet alleen in de hemel en de aarde, in de zon en de oceaan, in de olifanten, kamelen, runderen, paarden, luipaarden, beren en leeuwen; wij bewonderen hem ook in de heel kleine dieren als de mieren, de muggen, vliegen, wormpjes en andere beesten van dat soort, die we beter van uiterlijk dan van naam kennen. We bewonderen hetzelfde meesterschap zowel in de grote dieren als in de kleine. Zo zal ook de ziel die zich aan God geeft, zich met dezelfde ijver toeleggen op kleine dingen als op grote” (H. Hiëronymus, Epistolae, 60, 12 (PL 22, 596)).

Als wij de woorden van Onze Heer overwegen: En Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij in waarheid geheiligd mogen zijn (Joh 17, 19), zien we op heldere wijze ons enige doel voor ons, de heiliging, met andere woorden dat wij heilig dienen te zijn om te heiligen. Misschien worden we tegelijkertijd door de subtiele verleiding overgehaald te denken dat er maar heel weinig onder ons besloten hebben aan die goddelijke oproep gehoor te geven en dat wij anderzijds onszelf als werktuigen van twijfelachtige waarde moeten beschouwen. In verhouding tot de rest van de mensheid zijn we met zeer weinigen, dat is waar, en uit onszelf deugen we nergens voor. Maar de bevestiging van de Meester weerklinkt met gezag: de christen is licht, zout en zuurdesem van de wereld, en een weinig zuurdesem maakt het hele deeg zuur (Gal 5, 9). Juist om die reden heb ik altijd gepreekt, dat alle zielen voor ons van belang zijn —honderd zielen van de honderd— zonder enige discriminatie, zo overtuigd ben ik van het feit, dat Christus ons allen heeft vrijgekocht en dat Hij, ondanks hun persoonlijke onbeduidendheid, gebruik wil maken van een klein aantal om dat geluk bekend te maken.

Een leerling van Christus zal nooit iemand slecht behandelen. Hij noemt een dwaling dwaling; maar vol genegenheid moet hij degeen die dwaalt weer in het goede spoor zetten. Anders kan hij hem niet helpen, kan hij hem niet heiligen. Hij moet met de anderen meeleven, hij moet begrip hebben, hij moet kunnen vergeven, hij moet als een broer zijn; en hij moet, zoals de heilige Johannes van het Kruis aanraadt, op ieder moment “liefde [brengen] waar geen liefde is, om er liefde te vinden” (vgl. H. Johannes van het Kruis, Brief aan Maria de la Encarnación, 6 juli 1591), ook op schijnbaar onbeduidende momenten tijdens onze beroepsbezigheden, in de kring van ons gezin en bij onze sociale contacten. U en ik moeten dus de gelegenheden die zich voordoen te baat nemen, ook de meest onbeduidende, om ze te heiligen, onszelf te heiligen en hen te heiligen die samen met ons dezelfde dagelijkse inspanningen leveren, zodat we in ons leven de zoete en aantrekkelijke last van de medeverlossing voelen.

Ik ga nu verder met deze samenspraak voor het oog van God met een aantekening van jaren geleden die nog niets aan actualiteit ingeboet heeft. Ik had destijds een paar overwegingen van Teresa van Avila weer opgenomen: “Alles is niets. En minder dan niets is, wat gebeurd is en God niet welgevallig is” (H. Teresa van Avila, Het boek van haar leven, 20, 26). Begrijpt u waarom een ziel geen vrede en rust meer geniet, wanneer zij zich afwendt van haar doel, wanneer zij vergeet dat God haar geschapen heeft voor de heiligheid? Dwing uzelf deze bovennatuurlijke visie nooit los te laten, ook niet op momenten van verstrooiing en rust die in ieders leven even noodzakelijk zijn als het werken.

U kunt heel wel de top van uw beroep bereiken; u kunt dank zij uw eigen initiatief de meest klinkende successen behalen in uw werkzaamheden; maar als u de zin voor het bovennatuurlijke, die leiding moet geven aan alle menselijk handelen, verliest, bent u op een betreurenswaardige manier op de verkeerde weg.

Staat u mij een korte uitweiding toe die hier precies thuis hoort. Aan mensen die naar me toe kwamen heb ik nooit hun politieke mening gevraagd: die interesseert me niet! Met deze gedragsregel toon ik u een werkelijkheid die wezenlijk deel uitmaakt van het Opus Dei, waaraan ik me dank zij de genade en goedertierenheid van God helemaal heb toegewijd om de Heilige Kerk te dienen. Het onderwerp interesseert me niet omdat u, gelovigen, de meest volledige vrijheid geniet, met de persoonlijke verantwoordelijkheid die daarvan is afgeleid, om naar eigen goeddunken handelend op te treden in kwesties van politiek, maatschappij, cultuur, etcetera, zonder dat er andere grenzen gelden dan de grenzen gesteld door het leergezag van de Kerk. Het enige wat me, voor het heil van uw ziel, met zorg vervult, is dat u die grenzen zou overschrijden, dan zou u namelijk een tegenstelling oproepen tussen het geloof, dat u zegt te belijden, en uw daden, en ik zou u dat dan duchtig laten voelen. Het sacrosancte ontzag dat ik heb voor uw opvattingen, in de mate waarin ze u niet van God verwijderen, wordt niet begrepen door degenen die niet de ware idee van vrijheid hebben, die Christus voor ons aan het Kruis verworven heeft, qua libertate Christus nos liberavit (Gal 4, 31), en wordt niet begrepen door allerlei sectariërs. Noch door diegenen die hun tijdelijke meningen als een dogma voorschrijven. Of door degenen die de mens verlagen door de waarde te ontkennen van het geloof, dat ze ten prooi laten aan de allerergste dwalingen.

Maar laten we naar ons onderwerp terugkeren. Ik zei u zojuist al, dat zelfs al behaalt u de meest in het oog vallende successen op sociaal gebied, op het vlak van uw openbare bezigheden of in uw beroepswerkzaamheden, maar u laat uw innerlijk leven op zijn beloop en u verwijdert u van de Heer, dan bent u ronduit een mislukkeling. Voor God, en dat is wat uiteindelijk telt, behaalt hij de overwinning die vecht om zich als een authentiek christen te gedragen; er bestaat geen middenweg. Daarom kent u zoveel mensen die gemeten naar hun vanuit menselijk standpunt bekeken situatie wel erg gelukkig moeten zijn en die toch een onrustig, ontevreden bestaan leiden. Ze schijnen vreugde in overvloed te hebben, maar zodra u een beetje aan hun ziel begint te kietelen, krijgt u een wrange smaak, bitterder dan gal. Als we werkelijk proberen altijd de wil van God te doen, Hem eer te brengen, Hem te loven en zijn koninkrijk te verbreiden over alle schepselen, zal dat bij ons nooit het geval zijn.

De samenhang van het christelijk leven

Het doet me erg veel pijn als ik me realiseer dat een katholiek, een kind van God die —door het doopsel— geroepen is een andere Christus te zijn, zijn geweten in slaap sust met een louter formele vroomheid, met een 'vage godsdienstzin' die hem er toe brengt van tijd tot tijd te bidden, alleen als hij denkt, dat het hem schikt!; de heilige Mis bij te wonen op de dagen dat het verplicht is, en zelfs dan niet altijd, terwijl hij er zeer wel voor zorgt zijn maag tevreden te houden door op vaste uren te eten; te marchanderen met zijn geloof, bereid het te ruilen voor een bord linzen, om zijn maatschappelijke positie niet te verliezen… En tenslotte zich schaamteloos of ergerniswekkend als katholiek te bestempelen om hogerop te komen. Neen! Laten we niet met stempels genoegen nemen. Ik wil dat u katholiek bent van top tot teen, uit een stuk gesneden. En om dat te bereiken moet u, zonder compromissen, het juiste geestelijke voedsel zoeken.

U weet uit persoonlijke ondervinding, en u hebt het me keer op keer horen herhalen om u te wapenen tegen de ontmoediging, dat het christenleven uit beginnen en elke dag opnieuw beginnen bestaat; en in uw hart stelt u vast, zoals ik het doe in het mijne, dat we met volharding moeten strijden. Bij uw zelfonderzoek hebt u moeten waarnemen —dat gebeurt mij ook; excuseer dat ik de aandacht richt op mijn eigen persoon, maar zo met u pratend wend ik mij tot de Heer met de noden van mijn ziel— dat u herhaaldelijk kleine nederlagen moet lijden; en soms hebt u de indruk dat ze reuzegroot zijn, omdat ze een klaarblijkelijk gebrek aan liefde tonen, gebrek aan zelfovergave, aan offervaardigheid, aan fijngevoeligheid. Houdt in uzelf het verlangen naar eerherstel in stand en doe dat met een oprecht volmaakt berouw, maar raak vooral de vrede niet kwijt.

In het begin van de jaren veertig ging ik vaak naar Valencia. Ik beschikte toen niet over menselijke middelen en ik bad met hen die, net als u op dit moment, zich om de arme priester die ik ben, verzamelden, waar we ook maar konden, bepaalde avonden op een verlaten strand. Zoals de eerste vrienden van de Meester, herinnert u zich nog? De heilige Lucas schrijft, dat toen ze met Paulus uit Tyrus weggingen in de richting van Jeruzalem, allen met vrouwen en kinderen ons wegbrachten tot buiten de stad. Op het strand knielden wij neer en baden (Hand 21, 5).

Wel, op een avond, aan het eind van de dag, bij een prachtige zonsondergang, zagen we een bootje naar het strand toe komen. Een paar man sprong aan land, tanig, stevig als een rots, doorweekt, met ontbloot bovenlijf, zo verbrand door de zeewind dat ze uit brons gegoten leken. De mannen begonnen hun net vol zilverig schitterende vis dat achter de boot meegesleept was, uit de zee te trekken. Ze trokken met veel voortvarendheid, hun voeten diep in het zand geplant, met verbazingwekkende kracht. Plotseling komt er een jongetje aan, ook helemaal bruin verbrand; hij gaat naar het touw, pakt het met zijn kleine handen vast en begint met onmiskenbare onhandigheid te trekken. De visserslui, ruw, zonder enige verfijning, moeten geroerd geweest zijn en ze lieten de kleine meehelpen; ze stuurden hem niet weg, hoewel ze eerder last van hem hadden.

Ik dacht aan u en aan mij; aan u die ik nog niet kende en aan mij; aan ons die de hele dag het touw trekken op zoveel terreinen. Als we ons aan God Onze Heer aanbieden als die kleine, overtuigd van onze zwakheid, maar bereid om aan zijn plannen mee te werken, zullen we ons doel gemakkelijker bereiken: we zouden het net overstroomd van overvloedige vangst, aan land trekken, want de macht van God slaagt juist daar waar onze krachten falen.

Oprechtheid bij de geestelijke leiding

U kent al te goed de verplichtingen van uw weg als christen die u zonder uitstel en met kalmte naar de heiligheid voeren. U bent ook op bijna alle moeilijkheden voorbereid, omdat u ze al aan het begin van de weg ontwaart. In uw eigen belang dring ik er nu op aan dat u zich laat helpen, laat leiden, door een geestelijk leidsman, aan wie u al uw verlangens naar heiligheid en dagelijkse zorgen die uw innerlijk leven raken, de mislukkingen die u incasseert en al uw overwinningen toevertrouwt.

Weest altijd heel oprecht bij die geestelijke leiding: veroorlooft u zich niets zonder het te zeggen, legt uw ziel geheel bloot, zonder angst en zonder schaamte. Bedenkt, dat als u dit niet doet die vlakke, goed begaanbare weg lastiger wordt en wat in het begin niets voorstelde blijkt uiteindelijk een verstikkende strik te zijn. “Denkt niet dat degenen die zich in het verderf storten slachtoffer van een plotselinge mislukking zijn; ieder van hen is in het begin van de voor hem uitgestippelde route afgeweken, of heeft zijn ziel lange tijd verwaarloosd, zodat hij, met het in versneld tempo verminderen van de kracht der deugden en het daartegenover steeds meer toenemen van de ondeugden, erbarmelijk is ingestort… Een huis stort niet ineens in elkaar als gevolg van een onvoorzien voorval: ofwel er mankeerde al iets aan de fundamenten, ofwel het gebrek aan zorg van de mensen die er in wonen heeft te lang geduurd, waardoor het bederf, heel weinig in het begin, in steeds hoger tempo de stevigheid van de balken aantast; als het onweer is losgebarsten of als de stortregen zich verdubbeld heeft, is het huis in één klap onherstelbaar vernield, waardoor duidelijk wordt, dat de verwaarlozing niet van vandaag of gisteren was” (Johannes Cassianus, Collationes, 6, 17 (PL 49, 667-668)).

Kent u dat verhaal van die zigeuner die ging biechten? Dit is alleen maar een verhaal, een grappige anekdote, want men spreekt nooit over een biecht. Buiten beschouwing gelaten dat ik veel achting heb voor zigeuners… De arme kleine! Hij had een oprecht berouw. ?Meneer pastoor, ik beken dat ik een stuk touw heb gestolen… —als dat nu alles is?— ?en daar zat een muilezel aan vast… daaraan zat nog een stuk touw vast… en daaraan nog een muilezel? Dat ging zo door tot aan de twintigste. Kinderen, met ons gedrag is het precies hetzelfde. Als we het met onszelf op een akkoordje gooien wat betreft het stuk touw, volgt de rest vanzelf; een hele rij van slechte neigingen, zwakheden die schande en schaamte veroorzaken, komt daarna. En hetzelfde gebeurt in onze betrekkingen met anderen: u begint met een kleine belediging en aan het eind draait u elkaar met ijskoude onverschilligheid de rug toe.

Vang ons de vossen, de geniepige vossen, die de wijngaard vernielen, onze wijngaard die in bloei staat (Hoogl 2, 15). Laten we trouw zijn in de kleine dingen, zeer trouw in de kleine dingen. Als we die moeite opbrengen, zullen we ook leren om met vertrouwen in de armen van de Maagd Maria te snellen, als haar kinderen. Heb ik u er in het begin niet aan herinnerd, dat we nog maar heel weinig jaren geleefd hebben, de jaren die we geleefd hebben met de bedoeling intiem met God om te gaan? Het is dus logisch dat we in onze zwakheid en onze kleinheid trachten in de nabijheid van de grootsheid en heilige zuiverheid van de Moeder van God, die ook onze Moeder is, te komen.

Ik kan u een ander waar gebeurd voorval vertellen en dat doe ik, omdat er jaren, al heel wat jaren verstreken zijn sinds het gebeurde en omdat de tegenstelling en de hardheid van de woorden u aan het denken zullen zetten. Ik was een retraite aan het houden voor priesters uit verschillende bisdommen. Ik zocht ze op met genegenheid en met belangstelling met de bedoeling hen aan het praten te krijgen, hun geweten te ontlasten. Want ook wij, priesters, hebben behoefte aan de raad en hulp van een broer. Ik begon een gesprek met een van hen, een beetje een stroef mens, maar heel grootmoedig en heel oprecht; met fijngevoeligheid en duidelijkheid lokte ik hem een beetje uit tot praten om de wonden die hij mogelijk in zich had, in zijn hart, te verzorgen. Op een gegeven moment onderbrak hij mij min of meer met deze woorden: “Ik ben erg jaloers op mijn ezelin; zij heeft haar diensten verricht in zeven parochies en er is niets op aan te merken. Had ik ook maar zoveel gedaan!”

Onderzoek uzelf tot in uw diepste innerlijk! Misschien verdienen wij ook de loftuitingen niet die die dorpspastoor over zijn ezelin uitstrooide. Wij hebben zo gewerkt, wij hebben zulke belangrijke posities bekleed, u hebt succes gehad in die en die menselijke zaak…, maar onderzoek u in Gods aanwezigheid. Verbergt u niet iets waar u spijt over moet hebben? Hebt u werkelijk geprobeerd God en de mensen, uw broeders, te dienen of vond u uw egoïsme belangrijker, uw ambities, uw louter aardse en zielig vergankelijke succes?

Als ik u een beetje ongezouten toespreek, is dat omdat ik zelf nog een keer een oprechte oefening van berouw wil doen en omdat ik wil dat ieder van u ook vergeving vraagt. Laten we bij het zien van onze ontrouw, bij het zien van zoveel vergissingen, zwakheden, laffe daden —ieder de zijne!— die kreet van berouw van Petrus herhalen: Domine, tu omnia nosti, tu scis quia amo te! (Joh 21, 17), Heer, Gij weet alles; Gij weet toch dat ik U liefheb, ondanks mijn onvolkomenheden! En ik durf er aan toe te voegen: Gij weet dat ik U liefheb juist vanwege mijn onvolkomenheden, want zij brengen me er toe me op U te verlaten, op U die de kracht bent: quia Tu es, Deus, fortitudo mea (Ps 42, 2). En vandaaruit beginnen we weer opnieuw.

De aanwezigheid van God zoeken

Innerlijk leven. Heiligheid in alledaagse taken, heiligheid in kleine dingen, heiligheid in de beroepsarbeid, in de inspanningen van elke dag…; heiligheid om de anderen te heiligen. Op een dag droomde een bekende van mij —ik zal hem nooit goed genoeg kennen— dat hij in een vliegtuig op zeer grote hoogte vloog. Hij was niet in het vliegtuig, in de cockpit, maar hij zat op de vleugels. Arme ongeluksvogel, wat heeft hij geleden en wat was hij bang! Op een bepaalde manier heeft Onze Heer hem laten inzien, dat zielen zonder innerlijk leven, of zielen die dit verwaarlozen, op deze manier zich voortbewegen, weifelend en bang, voortdurend met het risico te pletter te vallen, in lijden en onzekerheid.

En ik denk werkelijk, dat er een groot gevaar tot dwalen dreigt voor degenen die zich in de actie storten —in het activisme!— en het gebed, de versterving en de andere middelen laten schieten die noodzakelijk zijn om een goed gefundeerde vroomheid te bereiken, dat wil zeggen de veelvuldige toevlucht tot de sacramenten, meditatie, gewetensonderzoek, geestelijke lezing, trouwe en veelvuldige omgang met de Heilige Maagd en de Engelbewaarders… Bovendien levert het allemaal, met een onvervangbare doeltreffendheid, onder meer een bijdrage om de dag van de christen zo aangenaam te maken, want uit de rijkdom van zijn innerlijk leven stromen de zoetheid en het geluk van God, zoals de honing stroomt uit de raat.

Ieder van ons moet proberen in zijn eigen binnenste, in zijn uiterlijk gedrag, in zijn omgang met anderen, in zijn werk, zonder onderbreking in aanwezigheid van God te zijn, door een gesprek —een tweegesprek— dat aan de buitenkant niet te merken is. Of nog beter, door een tweegesprek dat zich gewoonlijk zonder het geluid van woorden uit, maar dat niettemin merkbaar is door de vasthoudendheid en de liefdevolle ijver die wij aan de dag zullen leggen om al onze taken —de belangrijkste zowel als de onbeduidendste— goed te vervullen. Als wij niet met die vasthoudendheid bezig zijn, dan zullen we weinig in overeenstemming zijn met onze status van kind van God, want dan hebben we de hulpmiddelen verspild die de Heer in zijn voorzienigheid binnen ons bereik heeft gebracht met de bedoeling, dat we slagen in het vormen van die volmaakte Man, die de mannenmaat van Christus heeft bereikt (Ef 4, 13).

Tijdens de Spaanse burgeroorlog heb ik heel wat afgereisd om mijn priesterlijke diensten aan te bieden aan veel jongens die zich aan het front bevonden. In een loopgraaf hoorde ik een gesprek dat in mij gegrift is gebleven. In de buurt van Teruel zegt een jonge soldaat over een andere, kennelijk een beetje een weifelaar, een lafaard: ?het is geen man uit één stuk!? Ik zou erg bedroefd zijn, als men met recht en rede van een van ons zou kunnen stellen dat hij niet voldoende uit één stuk is; een man die verzekert werkelijk christen, werkelijk heilig te willen zijn, maar die de hulpmiddelen minacht, omdat hij niet voortdurend aan God zijn genegenheid, zijn kinderliefde toont in het vervullen van zijn plichten. Als dat onze manier van doen was, dan zouden wij evenmin, u noch ik, christenen uit één stuk zijn.

We moeten proberen in het diepst van ons hart een brandend verlangen, een groot streven om de heiligheid te bereiken, laten ontstaan, hoewel we van onszelf weten dat we zwak zijn. Weest daar niet bang voor; naarmate men voortgang maakt in het innerlijk leven ziet men zijn persoonlijke gebreken met meer scherpte. Het is namelijk zo, dat de hulp van de genade hetzelfde effect heeft als een vergrootglas; het kleinste hoopje stof, de kleine korrel zand, vrijwel onzichtbaar, ziet u erdoor met reuzenafmetingen, omdat de ziel het goddelijke onderscheidingsvermogen krijgt; de kleinste schaduw krijgt het voor elkaar het geweten, dat alleen maar tevreden is met de zuiverheid van God, te verstoren. Zeg Hem nu vanuit het diepst van uw hart: Heer, ik wil werkelijk heilig zijn, ik wil werkelijk een van uw leerlingen zijn, U waardig zijn, U onvoorwaardelijk volgen. En u moet u onmiddellijk voornemen de grote idealen, waarmee u op dit moment bezield bent, elke dag nieuw leven in te blazen.

Jezus, als we toch eens standvastig waren, wij die ons in uw Liefde verenigen! Als we er toch eens in zouden slagen die hevige verlangens die U Zelf in onze ziel oproept, om te zetten in daden! Vraag u heel regelmatig af: waartoe ben ik op aarde? En zo zult u, doordrenkt van naastenliefde, de volmaakte vervulling van uw dagelijkse taken en de zorg voor kleine zaken hervatten. We moeten ons het voorbeeld van heiligen voor ogen houden: mensen zoals wij, van vlees en bloed, met zwakheden en feilen die ze wisten te overwinnen en die zichzelf uit liefde tot God overwonnen; wij overwegen hun gedrag en wij doen —als bijtjes die uit elke bloem de lekkerste nectar halen— ons voordeel met hun strijd. U en ik, we leren ook heel wat deugden bij de mensen om ons heen te ontdekken —ze geven ons lesjes in werken, zelfopoffering, vreugde…— en we zullen niet al te lang bij hun gebreken stilstaan, tenzij het niet anders kan, om hen te helpen met een broederlijke terechtwijzing.

In de boot met Christus

Net als Onze Heer spreek ik graag over boten en visnetten, opdat wij allemaal door die evangelische beelden tot kordate en vastberaden besluiten komen. De heilige Lucas vertelt hoe vissers op de oever van het meer van Gennésaret hun netten aan het spoelen en het boeten waren. Jezus komt naar de boten die op het land getrokken waren en stapte in een ervan, in die van Simon. Met welke natuurlijkheid stapt Hij in de boot van ieder van ons! 'Om het ons lastig te maken' klaagt men hier wel. De Heer heeft onze weg gekruist …de weg van u en die van mij… om het ons 'lastig' te maken, op een fijngevoelige en liefdevolle manier.

Nadat Hij in de boot van Petrus gepreekt heeft, wendt Hij zich tot de vissers: duc in altum, et laxate retia vestra in capturam! (Luc 5, 4), steek nu verder van wal en werp uw netten uit voor de vangst! Vol vertrouwen in het woord van Christus gehoorzamen ze en halen ze die wonderbare visvangst binnen. Hij kijkt Petrus, die er net als Jacobus en Johannes niet van terug heeft, aan en legt hem uit: Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen. Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen (Luc 5, 10-11).

Uw boot —uw talenten, verlangens, successen— is niets waard, tenzij u die aan Jezus Christus ter beschikking stelt, tenzij u Hem toestaat vrij aan boord te komen en u van uw boot geen afgod maakt. En u daar, in uw bootje, als u het probeert te redden zonder de Meester, koerst u recht op een schipbreuk aan, vanuit bovennatuurlijk standpunt gezien wel te verstaan. Alleen als u de aanwezigheid en leiding van de Heer aanvaardt en zoekt, zult u beschut zijn tegen de stormen en tegenslagen van het leven. Leg alles in de handen van God: zorg dat uw gedachten —de geslaagde ondernemingen die u in uw verbeelding beleeft, uw edele menselijke verlangens, uw zuivere liefdes— hun weg naar het hart van Christus vinden. Anders zullen ze, vroeg of laat, met uw egoïsme zinken als een baksteen.

Als u ermee instemt, dat God het bevel voert over uw schip, dat Hij de koers bepaalt, wat een zekerheid! … zelfs als het schijnt dat Hij er niet bij is, dat Hij blijft slapen, dat Hij zich om ons geen zorgen maakt, en de storm in het midden van de diepste duisternis opsteekt. De heilige Marcus doet het relaas van de Apostelen die zich in ongeveer dezelfde omstandigheden bevonden. Toen Jezus zag, dat zij zich aftobden om vooruit te komen —de wind zat hun tegen— kwam Hij omstreeks de vierde nachtwake te voet over het meer naar hen toe… Weest gerust, Ik ben het. Vreest niet. Hij klom bij hen in de boot en de wind bedaarde (Mar 6, 48 en 50-51).

Kinderen, er gebeuren zoveel dingen op aarde! Ik zou kunnen spreken over inspanning, lijden, slechte behandeling, martelingen —ik meen elke letter— over de heldenmoed van velen. In onze ogen en in ons verstand lijkt het soms dat Christus slaapt, dat Hij ons niet hoort; maar de heilige Lucas vertelt ons hoe Hij zich bekommert om de zijnen: en onder het varen viel Hij in slaap. Toen een hevige stormbui op het meer losbarstte, maakte het schip water en ze verkeerden in nood. Ze liepen dan ook naar Hem toe en maakten Hem wakker met de uitroep: Meester, Meester, wij vergaan! Hij stond op, richtte zich met een dwingend woord tot de wind en het woeste water; ze bedaarden en het werd stil. En hij sprak tot hen: Waar is uw geloof? (Luc 8, 23-25).

Als wij ons geven, geeft Hij zich geheel en al aan ons. Wij moeten een volstrekt vertrouwen in de Meester hebben, wij moeten ons lot in zijn handen leggen, zonder krenterigheid. We moeten Hem door onze daden laten zien, dat de boot van Hem is, dat Hij naar eigen goeddunken mag beschikken over alles wat van ons is.

Tot slot: met de voorspraak van de Heilige Maria maken wij de voornemens om met geloof te leven; vol hoop te volharden; aan Christus toegewijd te blijven; Hem echt, echt, echt te beminnen; ons avontuur der liefde van begin tot eind te beleven en te genieten, want wij zijn verliefd op God; Christus als Meester en Heer aan boord van ons arme bootje te laten, Hem bezit te doen nemen van onze ziel; Hem oprecht te tonen, dat we ons best doen altijd, dag en nacht, in zijn tegenwoordigheid te blijven omdat Hij ons tot het geloof geroepen heeft: ecce ego quia vocasti me! (1 Sam 3, 8), hier ben ik. U hebt mij geroepen. En wij komen naar zijn schaapsstal, gelokt door zijn stem en het fluitje van de Goede Herder, zeker als we ervan zijn het tijdelijk en eeuwig geluk alleen maar in zijn beschutting te vinden.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Dit hoofdstuk in een andere taal