Nederigheid

Homilie gehouden op 6 april 1965


We zullen enige ogenblikken stilstaan bij de teksten van de Mis van deze dinsdag na Passiezondag om het onderscheid tussen 'juiste en valse vergoddelijking' te achterhalen. We zullen spreken over de nederigheid; dat is de deugd die ons helpt ons tegelijkertijd zowel van onze armzaligheid als van onze waardigheid bewust te zijn.

Onze armzaligheid vertoont zich maar al te duidelijk. Ik heb het hier niet over natuurlijke beperktheden. Er zijn zoveel geweldige plannen waarover de mens droomt, maar die nooit verwezenlijkt worden, al was het maar door gebrek aan tijd. Ik denk aan wat we verkeerd doen, aan de fouten en vergissingen die we hadden kunnen vermijden en die we niet vermijden. Voortdurend ervaren we ons persoonlijk gebrek aan doeltreffendheid. Maar soms lijkt het of al die dingen zich opstapelen tot een steeds hogere berg, opdat we ons bewust worden van onze nietigheid. Wat moeten we dan doen?

Expecta Dominum (Ps 27, 14 (Introïtus van de Mis)), vertrouw op de Heer; leef uit de hoop —is de raad van de Kerk— met liefde en geloof. Viriliter age (Ibidem), treed moedig op. Wat geeft het dat we schepselen van slijk zijn, zolang we al onze hoop op God gesteld hebben? En als een ziel op enig moment ten val komt, terugvalt in oude fouten —dat is niet onvermijdelijk— dan moeten we doen wat we in het gewone leven voor de lichamelijke gezondheid doen: het juiste geneesmiddel toedienen. Daarna opnieuw beginnen.

Hebt u niet opgemerkt, hoe een familie een waardevol maar breekbaar voorwerp, een bloemenvaas bijvoorbeeld, bewaart en met zorg omgeeft, opdat het niet zal breken? Totdat dit kostbaar souvenir op een dag door een spelend kind in scherven op de grond ligt. Groot is het verdriet, maar het wordt meteen weer in orde gemaakt. De vaas wordt weer in elkaar gezet, zorgvuldig gelijmd en na de restauratie is de vaas weer even mooi als tevoren.

Bestaat het stuk echter uit plateelwerk, of simpel aardewerk, dan zijn meestal een paar krammen voldoende, een paar stukken ijzerdraad of ander metaal, waarmee het geheel bij elkaar gehouden wordt. En de vaas die zo gerepareerd is krijgt een aparte charme.

Laten we dat eens toepassen op het innerlijk leven. Met onze armzaligheden, met onze zonden en fouten voor ogen —ook al zijn die dank zij de goddelijke genade niet omvangrijk— moeten we onze toevlucht nemen tot het gebed. We moeten tot onze hemelse Vader zeggen: Heer, neem de povere, breekbare scherven aardewerk van mijn gebroken vaas; Heer, zet ze met uw krammen weer in elkaar. Heer, dan zal ik —met mijn berouw en uw vergeving— steviger en mooier zijn dan tevoren. Een troostvol gebed dat we elke keer, als ons armzalig aardewerk gebroken is, moeten herhalen.

We moeten niet verbaasd zijn over onze breekbaarheid. We moeten zonder verwondering vaststellen dat ons gedrag door het minste of geringste wordt beïnvloed. Heb vertrouwen in de Heer. Hij is altijd bereid te hulp te komen: De Heer is mijn licht en mijn heil, wie zou ik vrezen? (Ps 27, 1 (Introïtus van de Mis)). Niemand. Als we op deze manier spreken met onze Vader in de Hemel, laten we zien, dat we voor niets en niemand bang zijn.

Om God te horen

Als we afgaan op de Heilige Schrift, zullen we zien, dat nederigheid een noodzakelijk vereiste is om God te kunnen horen. Wijsheid woont bij de nederigen (Spr 11, 2), leert het boek Spreuken. Nederigheid, dat is onszelf zien zoals we zijn, zonder iets te verhullen, onszelf naar waarheid bezien. En als we begrijpen dat we niets waard zijn, hebben we ons opengesteld voor de grootheid van God: onze grootheid.

Wat heeft onze lieve Vrouw, de heilige Moeder van God, het verhevenste schepsel onder alle schepsels die ooit hebben bestaan en ooit zullen bestaan, dat goed begrepen. Maria verheerlijkt de macht van de Heer die heersers hun troon heeft ontnomen, maar nederigen heeft verheven (Luc 1, 52). En zij zingt, dat het goddelijk raadsbesluit zich opnieuw in haar voltrokken heeft. In haar, daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid zijner dienstmaagd; en zie van heden af prijst elk geslacht mij zalig (Luc 1, 48).

In haar allerzuiverst hart wordt Maria een en al heiligheid in het zicht van de nederigheid van God: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht, heilig genoemd worden, Zoon van God (Luc 1, 35). De nederigheid van de heilige Maagd is het gevolg van de onpeilbare diepte aan genade die voortvloeit uit de Menswording van de Tweede Persoon van de Allerheiligste Drie-eenheid in de schoot van zijn steeds Onbevlekte Moeder.

Als de heilige Paulus ons dit mysterie voorhoudt, barst ook hij uit in een vreugdevolle lofzang die nu ons hele wezen in verrukking brengt: Die gezindheid moet onder u heersen welke ook Christus Jezus bezielde: Hij die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God: Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd, Hij werd gehoorzaam tot de dood, ja, tot de dood aan het kruis (Fil 2, 5-8).

Onze Heer, Jezus Christus, geeft ons in zijn prediking heel vaak een voorbeeld van nederigheid: Leert van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart (Mat 11, 29). Zo zullen wij leren, dat er geen andere weg is, dat we alleen in het eerlijk kennen van ons niets de goddelijke genade binnen ons bereik zullen brengen. “Omwille van ons is Jezus gekomen om honger te lijden en anderen te eten te geven, is Hij gekomen om dorst te voelen en anderen te drinken te geven, is Hij gekomen om zich te bekleden met onze sterfelijkheid en anderen te kleden met onsterfelijkheid, is Hij arm gekomen om anderen rijk te maken” (H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos, 49, 19 (PL 36, 577)).

God weerstaat de hovaardigen, maar aan de nederigen geeft Hij genade (1 Petr 5, 5), leert ons de heilige apostel Petrus. In alle tijden en in alle menselijke omstandigheden van het leven is er voor de mens maar één weg om een godgericht leven te leiden, de weg der nederigheid. Verheugt de Heer zich dan over onze vernedering? Natuurlijk niet. Wat zou Hij, die alles geschapen heeft, die al wat bestaat in stand houdt en bestuurt, kunnen winnen bij onze vernedering? God wil onze nederigheid, opdat wij onszelf ontledigen, waarna Hij ons kan vullen. Hij wil, dat we hem niets in de weg leggen, opdat —om het in menselijke bewoordingen uit te drukken— er in ons arme hart meer plaats zal zijn voor zijn genade. Want de God die ons aanspoort nederig te zijn, is dezelfde die ons armzalig lichaam zal herscheppen en het gelijkvormig zal maken aan zijn verheerlijkt lichaam, met dezelfde kracht die Hem in staat stelt het heelal aan zich te onderwerpen (Fil 3, 21). De Heer maakt ons tot de zijnen, vergoddelijkt ons met een 'juiste vergoddelijking'.

Hoogmoed, de vijand

Wat staat die nederigheid, die 'juiste vergoddelijking', in de weg? Dat is de hoofdzonde die leidt tot de 'valse vergoddelijking'. Hoogmoed drijft ons ertoe, misschien op heel onbeduidende punten, de influisteringen van de Satan tot onze oerouders te volgen: uw ogen zullen opengaan… en dan zult u gelijk worden aan God, door de kennis van goed en kwaad (Gen 3, 5). We lezen eveneens in de Heilige Schrift dat het begin van de hoogmoed hierin bestaat, dat de mens de Heer verlaat (Sir 10, 12). Doordat dit kwaad, als het eenmaal wortel geschoten heeft, het hele bestaan van de mens beïnvloedt, verwordt het tot wat de evangelist Johannes noemt de superbia vitae (1 Joh 2, 16), levenshoogmoed.

Hoogmoed? Wat voor hoogmoed? De Heilige Schrift kent zowel tragische als komische accentueringen om de hoogmoed te brandmerken. Waarom is stof en as zo verwaand? Al tijdens zijn leven zitten zijn ingewanden vol bederf. Een onbeduidende ziekte: de dokter glimlacht erom. Maar wie vandaag koning is, sterft morgen (vgl. Sir 10, 9 en 11­12).

Als hoogmoed zich van een ziel meester maakt, moet niemand verbaasd staan te kijken als hij alle andere ondeugden als een sleep paarden met zich meevoert: gierigheid, onmatigheid, afgunst, onrechtvaardigheid. De hoogmoedige doet een nutteloze poging God, die barmhartig is tegenover alle mensen, van zijn troon te stoten. En dan zou hij die vol wrede streken zit er zelf op plaats nemen.

We moeten de Heer vragen ons niet te laten bezwijken voor die verleiding. Hoogmoed is de ergste en belachelijkste van alle zonden. Als hij met zijn veelvoudige hallucinaties iemand in zijn gloeiende klauwen krijgt, ziet het slachtoffer van de aanval schijnwerelden, vult hij zich met leegte. Hij gedraagt zich als de kikker uit de fabel die zich potsierlijk zo opblaast, dat hij er van barst. Hoogmoed is onaangenaam, ook vanuit menselijk standpunt gezien. Wie zich boven alles en iedereen verheven voelt, is voortdurend bezig met zichzelf en minacht de anderen die zich op hun beurt weer vrolijk maken om zijn ijdele dwaasheid.

Als we over hoogmoed horen spreken, hebben we misschien een heerszuchtig, overweldigend karakter voor ogen; horen we luide stemmen de overwinnaar toejuichen die, als een Romeins keizer, onder de hoge triomfbogen voorbijtrekt en aanstalten maakt zijn hoofd te buigen, omdat hij bang is zijn glorieuze voorhoofd tegen het witte marmer te stoten.

Laten we met beide benen op de grond blijven: die hoogmoed bestaat alleen in de fantasie van een dwaas. De vormen van hoogmoed waar wij tegen moeten strijden zijn veel moeilijker te herkennen, maar komen veel vaker voor: de neiging onze eigen voortreffelijkheid hoger te achten dan die van de naaste; ijdelheid in gesprekken, gedachten en gebaren; de bijna ziekelijke overgevoeligheid die zich geraakt voelt door woorden of daden die op geen enkele manier beledigend zijn.

Dat alles kan een gewone bekoring zijn en is het in feite ook. De mens acht zichzelf een zon en het middelpunt van zijn omgeving. Alles moet om hem draaien en het is geen uitzondering als hij, in zijn ziekelijk verlangen, zijn toevlucht neemt tot het veinzen van pijn, verdriet en ziekte, opdat anderen hem verzorgen en vertroetelen.

De verbeelding is de broedplaats voor het grootste deel van de conflicten in het innerlijk leven van veel mensen: ze hebben gezegd; ze zullen wel denken; ze schenken aandacht aan mij… En die arme ziel lijdt door zijn droeve ingebeeldheid, vanwege argwaan die geen wortels in de werkelijkheid heeft. In dit ongeluksavontuur is de ziel geen moment vrij van bitterheid en is hij bezig bij anderen onrust te stoken. Die ziel kent geen nederigheid, die heeft niet geleerd zichzelf te vergeten door zich te geven, vol edelmoedigheid, ten dienste van anderen uit liefde tot God.

Een ezel als troon

Nemen we opnieuw het evangelie ter hand. Kijken we naar ons voorbeeld, naar Jezus Christus.

Jakobus en Johannes hebben, door tussenkomst van hun moeder, gevraagd aan zijn linker- en rechterzijde te mogen zitten. De andere leerlingen zijn boos op hen. En wat zegt onze Heer? Wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, wie onder u de eerste wil zijn, moet de slaaf van allen zijn, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om zijn leven te geven als losprijs voor velen (Mar 10, 43­45).

Bij een andere gelegenheid, op de weg naar Kafarnaüm, ging Jezus —zoals op andere dagen— hen voor. En eenmaal thuis, ondervroeg Hij hen: Waar hebt ge onderweg over getwist? Maar zij zwegen, want zij hadden onderweg een woordenwisseling gehad over de vraag, wie de grootste was. Toen zette Hij zich neer, riep de twaalf bij zich en zei tot hen: Als iemand de eerste wil zijn, moet hij de laatste van allen en de dienaar van allen zijn. Hij nam een kind en zette het in hun midden; Hij omarmde het en sprak tot hen: Wie een kind als dit opneemt in mijn Naam, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden heeft (Mar 9, 33-37).

Treft dit optreden van Christus je niet midden in het hart? Hij onderricht zijn leer en Hij stelt hun een levend voorbeeld opdat ze het beter begrijpen. Hij roept een van de kinderen die waarschijnlijk in dat huis rondrenden, en Hij drukt het aan zijn hart. Het zwijgen van de Heer is zo welsprekend. Daar zegt Hij alles mee: Hij houdt van wie wordt als kinderen en dan vervolgt Hij dat deze eenvoud, deze nederigheid van geest tot resultaat hebben, dat men Hem kan omhelzen, Hem en de Vader die in de Hemel is.

Als het uur van zijn Lijden nadert en Christus op beeldende wijze zijn koningschap wil tonen, gaat Hij Jeruzalem in triomf binnen, gezeten op een ezel! Er stond geschreven, dat de Messias een koning van nederigheid zou zijn: Jubel luid, gij dochter Sion, juich, gij dochter Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, rechtvaardig en zegevierend; hij is deemoedig, hij rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin (Zach 9, 9; vgl. Mat 21, 5).

Dan het Laatste Avondmaal. Christus heeft alles voorbereid om van zijn leerlingen afscheid te nemen. Op dat moment zijn zij voor de zoveelste maal een twistgesprek aan het voeren over de vraag wie van deze uitverkoren groep als de grootste beschouwd moest worden. Jezus stond van tafel op, legde zijn bovenkleren af, nam een linnen doek en omgordde zich daarmee. Daarop goot Hij water in het wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen (Joh 13, 4-5).

Opnieuw bestaat zijn onderricht uit een voorbeeld, uit daden. Tegenover de leerlingen die uit hoogmoed en ijdelheid twistten, buigt Jezus zich en vervult gretig de functie van dienaar. Als Hij weer aanzit, volgt zijn commentaar: Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb? Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer, dat doet gij terecht, want dat ben ik. Maar als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan moet ook gij elkaar de voeten wassen (Joh 13, 12-14). Ach, wat ontroert mij die fijngevoeligheid van onze Christus. Want Hij stelt niet: als Ik me zo met u bemoei, hoeveel te meer moet gij dan pogen dit onder elkaar te doen? Hij plaatst zich op gelijk niveau, Hij dwingt niet. Hij berispt die mannen om hun gebrek aan edelmoedigheid.

Zoals aan de eerste twaalf leerlingen heeft Jezus ons iets te zeggen. Hij doet het zonder ophouden: exemplum dedi vobis (Joh 13, 15), Ik heb u een voorbeeld van nederigheid gegeven. Ik heb van mijzelf een slaaf gemaakt, opdat u met een minzaam en nederig hart alle mensen zult weten te dienen.

Vruchten van nederigheid

Hoe hoger gij staat, des te kleiner moet gij u maken, en gij zult genade vinden bij de Heer (Sir 3, 18). Als wij nederig zijn, zal de Heer ons nooit in de steek laten. Hij vernedert de arrogantie van de hoogmoedige, maar Hij redt de nederigen. Hij bevrijdt de onschuldige die om de zuiverheid van zijn handen vrijgekocht wordt (vgl. Job 23, 29­30). De oneindige barmhartigheid van de Heer snelt onmiddellijk hem te hulp die Hem aanroept vanuit het diepst van zijn nederigheid. Hij doet dit als de persoon die Hij is: als God Almachtig. Ook als er veel gevaren dreigen, als de ziel in het nauw lijkt gebracht, als zij zich aan alle kanten omringd ziet door de vijanden van haar heil, zal de ziel niet te gronde gericht worden. En dat is niet alleen een overlevering uit vervlogen tijden: dat gaat ononderbroken door tot in onze dagen.

Bij het lezen van het epistel van vandaag (Dan 14, 27 en 28-42) zag ik Daniël te midden van de uitgehongerde leeuwen, en zonder pessimisme —ik kan niet zeggen dat 'vroeger alles beter was', want alle tijdperken zijn goed en slecht geweest— dacht ik, dat in de periode van vandaag er ook heel wat leeuwen vrij rondlopen en dat wij daarbij in de buurt moeten leven. Leeuwen op zoek naar buit om te verslinden, tamquam leo rugiens circuit, quaerens quem devoret (1 Petr 5, 8).

Hoe kunnen we deze roofdieren ontlopen? Misschien zal het ons niet als Daniël vergaan. Ik zie niet overal wonderen gebeuren, maar ik houd van deze grootse macht van God en ik begrijp, dat het voor Hem heel gemakkelijk was de honger van de profeet te stillen of hem voedsel voor te schotelen. Hij deed het niet. Integendeel, Hij gaf een andere profeet, Habakuk, bevel op wonderbare wijze uit Judea te komen om Daniël voedsel te brengen. Omdat Daniël zich niet bij toeval in de leeuwekuil bevond, maar door de valsheid van de trawanten van de duivel, stelde God er belang in een groot wonder te doen, omdat Daniël een dienaar van God was en een verdelger van afgodenbeelden.

Wij moeten ook, zonder spectaculaire wonderen te doen, maar door een gewoon christelijk leven, door vrede en vreugde te zaaien, op dezelfde manier veel afgodsbeelden vernietigen: wanbegrip, onrecht, onwetendheid, de valse selfsupporting mens die God met arrogantie de rug toekeert.

Wees niet bang, vrees geen enkel kwaad, ook als de omstandigheden waarin u werkt afschuwelijk zijn, erger dan die van Daniël in zijn kuil met die verscheurende beesten. Gods hand is ook machtig en als het nodig was, zou Hij er wonderen meebrengen. Wees trouw! Blijf trouw met een liefhebbende, bewuste, vreugdevolle trouw aan de leer van Christus, in de overtuiging dat de tegenwoordige tijd niet erger is dan andere tijden en dat de Heer de Heer van alle tijden is.

Ik heb een oude priester gekend die —met een glimlach— over zichzelf zei: ?ik ben altijd kalm, rustig? Zo hebben wij ons ook te gedragen, gewoon midden in de wereld, omringd door hongerige leeuwen, maar zonder de vrede te verliezen: kalm. Met liefde, geloof en hoop, zonder ooit te vergeten, dat de Heer de wonderen zal vermeerderen.

Denk eraan: als u oprecht bent, als u zich laat zien zoals u bent, als u 'godgelijkend wordt' uit nederigheid en niet uit hoogmoed, dan zullen we ons zeker voelen, u en ik, in welke omgeving dan ook. We zullen steeds van overwinningen kunnen spreken en we zullen ons met recht overwinnaars kunnen noemen. Want we zullen ons kunnen beroemen op die innerlijke overwinningen van de liefde van God die de oorzaak zijn van serene vreugde, het geluk van de ziel, het begrip.

Nederigheid zal ons ertoe brengen grote ondernemingen aan te pakken; maar wel op voorwaarde, dat we niet het besef van onze geringheid uit het oog verliezen en met een elke dag groeiend overtuigd zijn van onze povere onwaardigheid. “Erken zonder aarzelingen dat u een dienaar bent en de plicht hebt heel wat diensten te verlenen. Pronk niet met het kindschap Gods als een pauw met zijn veren; erkennen we de genade, maar laten we onze natuur niet vergeten. Hebt u uw taak goed vervuld, laat u er dan niet op voorstaan, want u hebt alleen gedaan wat u doen moest. De zon heeft een functie, de maan gehoorzaamt; engelen vervullen hun opdracht. Het instrument door God gekozen voor de verkondiging aan de heidenen zegt: Ik ben niet waard apostel te heten, want ik heb de Kerk van God vervolgd (1 Kor 15, 9) … Zo maken wij ook geen aanspraak op eer om onszelfs wille” (H. Ambrosius, Expositio Evangelii secundum Lucam, 8, 32 (PL 15, 1774)): dat wil zeggen omwille van onze verdiensten die altijd magertjes zijn.

Nederigheid en vreugde

Verlos mij van de mens van leugen en misdaad (vgl. Ps 43, 1 (Graduale van de Mis)). De tekst van de Mis spreekt opnieuw van de juiste vergoddelijking. Eerst wordt ons geschilderd uit welke minderwaardige materie wij gemaakt zijn, met al onze neigingen tot het kwade. Dan klinkt het smeekgebed emitte lucem tuam (Ibidem, 3), zend uw licht en uw waarheid die mij geleid en gevoerd hebben naar uw heilige berg. Het kost mij weinig moeite u te zeggen dat ik geraakt ben bij het lezen van deze woorden uit de graduale.

Hoe moeten we ons gedragen om die juiste vergoddelijking te bereiken? In het evangelie lezen we, dat Jezus niet in Judea kon rondtrekken, daar de Joden Hem wilden doden (Joh 7, 1). Ook Hij die enkel door het te willen zijn vijanden kon uitroeien, stelt menselijke middelen in werking. Hij die God is en voor wie een persoonlijke beslissing voldoende geweest zou zijn om de omstandigheden te veranderen, heeft ons een verrukkelijke les gegeven: Hij gaat niet naar Judea. Zijn familieleden zeiden tot Hem: Verlaat deze streek en trek naar Judea; dan kunnen ook uw leerlingen de werken zien die Gij verricht (Joh 7, 3). Ze wilden van Hem een soort attractie maken. Ziet u het voor u! En ziet u ook, dat het een lesje in 'juiste vergoddelijking' en 'valse vergoddelijking' is?

'Juiste vergoddelijking': Die uw naam kennen —zingt het offertorium— mochten steeds op U hopen, want nooit verliet Gij, die U zochten (Ps 9, 11). Daarin bestaat de vreugde van dit stuk aardewerk vol krammen — want Hij vergeet de noodkreten der verdrukten niet (Ps 9, 13), van de nederigen.

Hecht niet het minste geloof aan mensen die de deugd van nederigheid voorstellen als menselijke verlegenheid, of als een veroordeling tot levenslange droefenis. Zich voelen als een met krammen gerepareerd stuk aardewerk is een bron van voortdurende vreugde. Het is erkennen tegenover God, dat we niet veel voorstellen: kind, zoon, dochter. Bestaat er een groter vreugde dan armzalig en zwak te zijn, in de wetenschap dat men toch kind van God is? Waarom worden wij mensen bedroefd? Omdat het leven hier op aarde niet verloopt zoals wij het zelf zouden hopen, omdat er obstakels opgeworpen worden die het ons verhinderen of moeilijk maken onze persoonlijke wensen in vervulling te doen gaan.

Niets daarvan zal gebeuren als de ziel in de bovennatuurlijke werkelijkheid van zijn kindzijn van God leeft. Als God vóór ons is, wie zal er dan tegen ons zijn? (Rom 8, 31). Laat hen treurig zijn die zichzelf niet toestaan te erkennen dat ze een kind van God zijn. Ik herhaal het keer op keer.

Tot slot ontdekken we in de liturgie van vandaag twee smeekbeden die als een pijl uit ons hart en onze mond te voorschijn moeten schieten. Wij bidden U, almachtige God, geef dat wij, door zonder ophouden de goddelijke Geheimen te voltrekken, verdienen mogen uw hemelse gaven te verkrijgen (Postcommunie van de Mis). En wij smeken U, Heer, dat Gij ons gewaardigt U zonder ophouden volgens uw wil te dienen (Gebed over het volk). Dienen, dienen, mijn kinderen, dat is onze taak; dient alle mensen, opdat in onze dagen het gelovige volk in verdienste en aantal moge toenemen (Ibidem).

Kijk naar Maria. Nooit heeft een schepsel zich met zoveel nederigheid verlaten op de plannen van de Heer. De nederigheid van de ancilla Domini (Luc 1, 38), van de dienstmaagd des Heren, is er de oorzaak van dat wij haar aanroepen als causa nostrae laetitiae, oorzaak van onze blijdschap. Nadat Eva de waanzinnige zonde begaan had gelijk te willen zijn aan God, verborg ze zich vol schaamte voor de Heer: ze was bedroefd. Maria belijdt, dat zij de dienstmaagd van de Heer is. En zij wordt de Moeder van het Woord van God en is vervuld van vreugde. Moge de blijdschap van Maria, onze goede Moeder, zich aan ons allen meedelen. Laten we de heilige Maria in alles navolgen en daardoor meer op Christus gaan lijken.

Dit hoofdstuk in een andere taal