Moeder van God, onze Moeder

Homilie gehouden op11 oktober 1964, feest van het Moederschap van de heilige Maagd Maria


Alle Mariafeesten zijn grote feesten, want het zijn gelegenheden die de Kerk ons biedt Maria daadwerkelijk onze liefde te tonen. Maar als ik een feestdag zou mogen uitkiezen, dan zou dat die van vandaag zijn: het goddelijk Moederschap van de heilige Maagd.

Dit feest brengt ons ertoe enkele van de belangrijkste mysteries van ons geloof te overwegen: de menswording van het Woord, het werk van de drie Personen van de Allerheiligste Drie-eenheid. Maria, dochter van God de Vader, is door de menswording van de Heer in haar onbevlekte schoot de Bruid van de Heilige Geest en de Moeder van God de Zoon.

Toen de heilige Maagd in alle vrijheid 'ja' zei op de plannen die de Schepper haar onthulde, nam het goddelijk Woord de menselijke natuur aan: de redelijke ziel en het lichaam in de allerzuiverste schoot van Maria. De goddelijke en de menselijke natuur zijn in een enkele Persoon verenigd: Jezus Christus, waarlijk God en vanaf dat moment waarlijk Mens; Eniggeboren van eeuwigheid, voortkomend van de Vader; en eveneens vanaf dat moment als Mens de echte zoon van Maria. Daarom is de allerheiligste Maagd de Moeder van het vleesgeworden Woord, van de tweede Persoon van de Allerheiligste Drie-eenheid die —zonder vermenging— voor altijd de menselijke natuur tot de zijne had gemaakt. Wij kunnen als grootste lof met luide stem deze woorden tot Maria zeggen, die de uitdrukking zijn van haar hoogste waardigheid: Moeder van God.

Het geloof van het christenvolk

Dit is altijd het vaste geloof geweest. Tegen hen die dit ontkennen heeft het concilie van Efese plechtig verklaard dat, “als iemand niet belijdt dat de Emmanuel werkelijk God is en de heilige Maagd om die reden de moeder van God, daar zij het vleesgeworden Woord van God naar het vlees heeft gebaard, hij zij in de ban” (Concilie van Efese, can 1; DS 252113).

De geschiedenis heeft de getuigenissen van de vreugde der christenen over deze heldere en duidelijke uitspraken voor ons bewaard, die nog eens bevestigden wat zij allen geloofden: “Van de eerste morgenuren tot in de nacht bleef heel het volk van Efese gespannen op de uitspraak wachten… Toen wij vernamen dat de schrijver van de godslasteringen was afgezet, begonnen wij allen als uit één mond God te verheerlijken en de Synode toe te juichen, omdat de vijand van het geloof was gevallen. Nauwelijks waren wij buiten de kerk of we werden met toortsen naar huis begeleid. Het was nacht. Heel de stad was verheugd en vol lichten” (H. Cyrillus van Alexandrië, Epistolae 24 (PG 77, 138)). Dat schrijft de heilige Cyrillus en ik kan niet ontkennen dat die uiting van vroomheid, zelfs na zestien eeuwen, een diepe indruk op mij maakt.

God geve dat ditzelfde geloof in onze harten brandt en dat van onze lippen een danklied opstijgt: immers de Allerheiligste Drie-eenheid heeft door de uitverkiezing van Maria tot moeder van Christus, mens zoals wij, ieder van ons onder haar moederlijke bescherming geplaatst. Zij is de Moeder van God en onze Moeder.

Het goddelijk moederschap van Maria is de wortel van alle volmaaktheden en voorrechten waarmee zij getooid is. Op die titel werd zij onbevlekt ontvangen en is zij, vol van genade, steeds maagd gebleven, met ziel en lichaam ten hemel opgenomen en gekroond tot koningin van de hele schepping, boven de engelen en heiligen. Alleen God staat boven haar. “Vanwege het feit dat zij de moeder van God is, bezit de heilige Maagd een waardigheid die in zeker opzicht oneindig is, afgeleid van het oneindige goed dat God is” (H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae, I q25 a6 ad4). Er bestaat geen gevaar voor overdrijving. Wij zullen dit onuitsprekelijke mysterie nooit voldoende doorgronden; wij kunnen onze Moeder nooit genoeg dankzeggen voor die innige omgang met de Drie-eenheid die zij ons heeft geschonken.

Wij waren zondaars en vijanden van God. De verlossing bevrijdt ons niet alleen van de zonde, verzoent ons niet alleen met de Heer: zij maakt ons tot kinderen, schenkt ons een Moeder, diezelfde die het Woord heeft voortgebracht in zijn Mensheid. Bestaat er een grotere overvloed, grotere overdaad aan liefde? God wenste vurig ons te verlossen. Hij beschikte over vele middelen om volgens zijn oneindige wijsheid zijn allerheiligste Wil ten uitvoer te brengen. Hij koos er een, waardoor elke twijfel aan ons heil en onze verheerlijking wordt weggevaagd. “Zoals de eerste Adam niet geboren is uit een man en een vrouw, maar gevormd uit de aarde, zo heeft ook de laatste Adam, die de kwetsuur van de eerste moest genezen, een lichaam aangenomen in de schoot van de Maagd, om naar het vlees gelijk te zijn aan het vlees van diegenen die hebben gezondigd” (H. Basilius, Commentarius in Isaiam, 7, 201 (PG 30, 466)).

Moeder van de schone liefde

Ego quasi vitis fructificavi… (Sir 24, 17), als een wijnstok breng ik vruchten voort van zoete geur en mijn bloesem draagt heerlijke en rijke vrucht.

Dat lazen we in het epistel. Moge er in onze ziel en in die van alle gelovigen en een overvloed aan die zoete geur —de devotie tot onze moeder Maria— zijn en moge die ons ertoe brengen een absoluut vertrouwen te stellen in haar die zonder onderbreking over ons waakt.

Ik ben de Moeder van de schone liefde, van de vreze des Heren, van de wetenschap en de heilige hoop (Sir 24, 24). Lessen die Maria ons vandaag in herinnering brengt. Een les over schone liefde, over een zuiver leven, een gevoelig en vurig hart om te leren trouw te zijn aan het dienstwerk van de Kerk. Het gaat niet om zo maar de een of andere liefde, maar om de Liefde. Hier is geen plaats voor verraad, berekening, vergeetachtigheid. Een schone liefde, want zij heeft als begin- en eindpunt de driewerf heilige God, die geheel en al Schoonheid, Goedheid en Grootheid is.

Maar ook vrees kwam ter sprake. Ik kan me geen enkele andere vrees voorstellen dan de vrees mij af te scheiden van de Liefde. Want God onze Heer wil niet dat wij bedeesd en bang zijn, wil niet, dat onze overgave onbeduidend is. Wij moeten dapper, moedig en fijngevoelig zijn. De vrees waarnaar de gewijde tekst verwijst, brengt ons die andere klacht in de Heilige Schrift in gedachten: Ik zoek mijn zielsbeminde, maar hoe ik ook zoek, ik vind hem niet (Hoogl 3, 1).

Dat kan het geval zijn wanneer de mens niet helemaal begrepen heeft wat het betekent God lief te hebben. Het kan voorkomen dat het hart zich laat meeslepen door dingen die niet naar de Heer voeren. En het gevolg is, dat we Hem uit het oog verliezen. In andere gevallen is het misschien de Heer die zich verbergt: Hij alleen weet waarom. Dan vuurt Hij ons aan Hem met nog meer ijver te zoeken en wanneer we Hem gevonden hebben, roepen we vol vreugde uit: Ik grijp hem vast en laat hem niet meer los (Hoogl 3, 4).

Het evangelie van de heilige Mis heeft ons dat ontroerende tafereel geschetst waarbij Jezus in Jeruzalem achterblijft en in de tempel leraart. Maria en Jozef gingen een dagreis ver en zochten Hem toen onder familieleden en bekenden. Omdat ze Hem niet vonden, keerden ze al zoekende naar Jeruzalem terug (Luc 2, 44­45). De Moeder van God die bezorgd op zoek was naar haar Zoon die buiten haar schuld zoek was geraakt, en die de opperste vreugde smaakte toen zij Hem terugvond, die Moeder zal ook ons helpen op onze schreden terug te keren en te verbeteren wat nodig is, wanneer wij door onze lichtzinnigheden of zonden er niet in slagen Christus te zien. Zo zullen wij de vreugde beleven Hem opnieuw te omhelzen om Hem te zeggen, dat wij Hem nooit meer willen verliezen.

Moeder van wetenschap is Maria, omdat van haar de belangrijkste les geleerd wordt: dat niets de moeite waard is als wij niet naast de Heer staan; dat alle wonderen der aarde, alle bevredigde ambities tot niets dienen, als in onze borst niet de vlam van een levende liefde brandt, het licht van de heilige hoop die een voorproef is van de oneindige liefde in ons definitieve Vaderland.

Ik ben de moeder van de edele liefde, van de vrees, van de kennis en van de heilige hoop (Sir 24, 18). Hoe wijs van de Kerk om Maria deze woorden in de mond te leggen, opdat de gelovigen ze niet zullen vergeten! Zij is veiligheid, liefde die nooit opgeeft, een toevluchtsoord dat steeds open staat, een hand die voortdurend liefkoost en troost.

Een kerkvader schrijft, dat wij moeten proberen in onze geest en ons geheugen een beknopte en overzichtelijke samenvatting van Maria's leven te bewaren (vgl. H. Johannes Damascenus, Homiliae in dormitionem B. V. Mariae, 2, 19 (PG 96, 751)). U zult heel wat keren zo'n compendium inzake medicijnen, wiskunde of andere wetenschappen doorgebladerd hebben. Men krijgt er voor noodgevallen direct een oplossing in aangereikt, te nemen maatregelen om in die wetenschappen de weg niet bijster te worden.

Laten we alles, wat we over onze Moeder Maria hebben gehoord, in een rustig en kalm gebed regelmatig overwegen. Dan zal dit compendium, als bezinksel, geleidelijk aan in onze ziel gegrift worden, namelijk dat we zonder aarzelen onze toevlucht tot haar nemen, vooral als we geen ander houvast meer hebben. Is dit dan van onze kant geen eigenbelang? Jazeker is het dat. Maar moeders zijn er toevallig van op de hoogte, dat wij, kinderen, gewoonlijk enigszins op ons eigenbelang uit zijn en vaak op hen, als laatste redmiddel, een beroep doen. Daarover bestaat bij hen geen twijfel en het is van geen belang: want daar zijn ze moeders voor. Achter ons ogenschijnlijk egoïsme ziet de belangeloze moederliefde onze kinderlijke genegenheid en ons vaste vertrouwen.

Ik wil niet suggereren —noch wat mijzelf, noch wat u betreft— dat onze devotie voor Maria zich tot dergelijke dringende smeekbeden beperkt. Ik denk wel, dat we ons, als ons zoiets overkomt, niet beschaamd hoeven te voelen. Moeders houden geen boekhouding bij van de afzonderlijke details waarmee hun kinderen hun liefde tonen. Zij wegen noch meten met krenterige maten. Zij genieten van een klein bewijs van genegenheid als van zoete honing en zij geven graag meer terug dan zij ontvangen. Als goede aardse moeders al zo reageren, wat mogen we dan wel niet verwachten van onze heilige Moeder Maria!

Moeder van de Kerk

Ik houd ervan in gedachten terug te gaan naar de jaren waarin Jezus bij zijn moeder was, jaren die bijna het hele leven van Onze Heer beslaan. Ik zie Hem als klein kind, wanneer Maria bezig is Hem te verzorgen, Hem kust en met Hem speelt. Ik zie Hem opgroeien onder de liefhebbende ogen van zijn Moeder en van de heilige Jozef, zijn vader hier op aarde. Met hoeveel tederheid en fijngevoeligheid moeten Maria en de heilige patriarch in Jezus' jeugd voor Hem gezorgd hebben en hoeveel zullen zij niet continu stilzwijgend van Hem geleerd hebben. Hun zielen zullen wel steeds meer op die van hun Zoon, Mens en God, zijn gaan lijken. Daarom kent Maria —en na haar de heilige Jozef— als niemand anders de gevoelens van Christus' Hart, en zij beiden zijn de beste weg —ik zou haast zeggen de enige weg— om tot de Verlosser te komen.

“Dat de ziel van Maria in ieder van u moge zijn —schreef de heilige Ambrosius— opdat u de Heer looft. Dat de geest van Maria in eenieder moge zijn, opdat u zich in God verblijdt”. En deze kerkvader voegt er opmerkingen aan toe die op het eerste gezicht gedurfd lijken, maar die een duidelijk geestelijke betekenis hebben voor het leven van de gedoopte. “Naar het vlees is er maar één de Moeder van Christus; naar het geloof is Christus de vrucht van ons allen” (H. Ambrosius, Expositio Evangelii secundum Lucam, 2, 26 (PL 15, 1561)).

Als wij ons vereenzelvigen met Maria, als wij haar deugden navolgen, kunnen wij verkrijgen dat Christus door de genade geboren wordt in de ziel van heel veel mensen die zich met Hem zullen vereenzelvigen door de werking van de Heilige Geest. Als wij Maria navolgen, delen wij op een bepaalde manier in haar geestelijk moederschap. In alle stilte, zoals onze Vrouwe, onopvallend, haast zonder woorden, door het oprecht en consequent getuigenis van een christelijk leven, door edelmoedig voortdurend een fiat te herhalen, dat als iets intiems tussen ons en God vernieuwd wordt.

De grote liefde die hij voor Onze Lieve Vrouw koesterde en zijn gebrek aan theologische scholing brachten een goede katholiek ertoe mij de volgende anekdote te vertellen die ik nu herhaal, omdat deze —in al haar naïviteit— bij een weinig onderlegd persoon te verwachten is.

Beschouw het als een ontboezeming, zei hij tegen me: u moet mijn bedroefdheid over sommige dingen die tegenwoordig gebeuren, begrijpen. Tijdens de voorbereiding en het verloop van het huidige Concilie is er voorgesteld het 'thema de Maagd Maria' mee te nemen. Zo werd het letterlijk gesteld: 'het thema'. Spreken kinderen op die manier? Is dat het geloof dat de katholieken altijd beleden hebben? Sinds wanneer is de liefde tot Maria 'een thema', over de opportuniteit waarvan gediscussieerd kan worden?

Als er iets is, dat niet samengaat met liefde, dan is het wel krenterigheid. Ik ben niet bang om hier heel duidelijk te zijn; als ik dat niet zou zijn —ging hij verder— zou ik het een belediging van onze heilige Moeder vinden. Er is gediscussieerd over de vraag of het al dan niet opportuun was Maria de titel Moeder van de Kerk te geven. Ik vind het vervelend nog verder in details te treden. Zou de Moeder van God, en daardoor ook de Moeder van alle gedoopten, van alle ledematen, nu niet de Moeder van de Kerk zijn, de gezamenlijkheid van allen die gedoopt en herboren zijn in Christus, de zoon van Maria?

Ik begrijp niet —ik citeer weer— waar die krenterigheid vandaan komt om zo zuinig te zijn met deze eretitel voor onze Vrouwe. Het geloof van de Kerk is wel heel anders! Het 'thema' van de heilige Maagd. Zouden kinderen het 'thema' van de liefde jegens hun moeder aan de orde durven stellen, als het om hun eigen moeder ging? Zij houden van haar: punt uit! Als het goede kinderen zijn, houden zij veel van haar. Van een 'thema' —of een 'schema'— spreken alleen buitenstaanders, mensen die een geval bestuderen op de koele manier die bij abstracte probleemstellingen past. Tot zover de oprechte en vrome, maar niet geheel juiste ontboezeming van die eenvoudige en zeer brave ziel.

Laten we nu verder gaan met het overwegen van het mysterie van Maria's goddelijk Moederschap in een stil gebed, terwijl we uit het diepst van onze ziel verzuchten: O Maagd en Moeder van God, Hij die door het heelal niet omvat kan worden, sloot Zich op in uw schoot en is mens geworden (Alleluia, Mis van het Goddelijk Moederschap van Maria).

Kijk eens naar datgene wat de liturgie ons vandaag laat bidden: Zalig de schoot van de Maagd Maria, die de Zoon van de eeuwige Vader gedragen heeft (Communio, gemeenschappelijke van de heilige Maagd Maria). Een oude maar toch steeds nieuwe, menselijke en goddelijke uitroep. Daarmee zeggen wij tot de Heer, zoals gebruikelijk is op sommige plaatsen wanneer men iemand wil prijzen: gezegend de moeder die U ter wereld bracht!

Leermeesteres van geloof, hoop en liefde

“Door haar liefde heeft Maria eraan meegewerkt dat er in de Kerk gelovigen geboren zullen worden, lidmaten behorend bij dat Hoofd waarvan zij naar het vlees de echte moeder is” (H. Augustinus, De Sancta Virginitate, 6 (PL 40, 399)). Als een moeder onderricht zij; en net als bij een moeder zijn haar lessen niet opzienbarend. Om te begrijpen wat zij ons wil laten zien, niet zozeer door beloften als wel door daden, is het nodig dat onze ziel een basis aan fijnzinnigheid en een minimum aan fijngevoeligheid bezit.

Leermeesteres van het geloof. Zalig zij die geloofd heeft (Luc 1, 45), zo begroet haar nicht Elisabet haar, wanneer Onze Lieve Vrouw de bergen overtrekt om haar te bezoeken. De akte van geloof van Maria moet iets geweldigs geweest zijn: Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord (Luc 1, 38). Bij de geboorte van haar Zoon beschouwt zij de grootse dingen van God hier op aarde: er is een koor van engelen en zowel de herders als de machtigen der aarde komen het Kind aanbidden. Vervolgens echter moet de heilige Familie naar Egypte vluchten om te ontsnappen aan de misdadige plannen van Herodes. Daarna heerst er stilte: dertig lange jaren van eenvoudig en gewoon leven, zoals dat van zoveel gezinnen in een klein dorpje in Galilea.

Het heilig evangelie maakt het ons met enkele woorden makkelijk om het voorbeeld van Maria te begrijpen: Maria bewaarde al deze dingen in haar hart en overwoog ze bij zichzelf (Luc 2, 19). Wij moeten proberen haar na te volgen door in een liefdevolle dialoog met de Heer over alles te spreken wat ons overkomt, tot en met de kleinste gebeurtenissen. Laten we niet vergeten, dat we die moeten afwegen, inschatten en bekijken met de ogen van het geloof om de Wil van God te achterhalen.

Als ons geloof zwak is, laten we dan onze toevlucht nemen tot Maria. De heilige Johannes vertelt dat de leerlingen vanwege het wonder op de bruiloft van Kana, dat Christus op verzoek van zijn moeder deed, in Hem geloofden (Joh 2, 11). Onze Moeder is altijd onze voorspreekster bij haar Zoon, opdat hij ons aandacht schenkt en zich zo aan ons toont, dat wij kunnen belijden: Gij zijt waarlijk de Zoon van God.

Leermeesteres van de hoop. Maria verkondigde: van heden af prijst elk geslacht mij zalig (Luc 1, 48). In menselijke termen zou men zich kunnen afvragen waar die hoop op gebaseerd was? Wie was zij voor de mannen en vrouwen van toen? De grote vrouwen van het oude testament —Judit, Ester, Debora— verwierven al hier op aarde menselijke roem, zij werden door het volk toegejuicht, geprezen. De troon van Maria is de troon van haar Zoon, het Kruis. En de rest van haar leven, tot zij met lichaam en ziel ten hemel werd opgenomen, maakt haar zwijgende aanwezigheid indruk op ons. De heilige Lucas, die haar goed kende, vermeldt, dat zij bij de eerste leerlingen was, in gebed. Zo beëindigde zij, die door alle schepselen tot in eeuwigheid eer gebracht zou moeten worden, haar dagen hier op aarde.

Wat steekt de hoop van onze Vrouwe schril af tegen ons ongeduld. We dringen er vaak bij God op aan, dat Hij ons het kleine beetje goed dat we voor Hem tot stand gebracht hebben, terstond beloont. De eerste moeilijkheid doet zich nog niet voor, of we beklagen ons. Wij zijn vaak niet in staat de poging door te zetten, de hoop niet te verliezen. Omdat ons geloof te kort schiet: Zalig zij die geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is (Luc 1, 45).

Leermeesteres van de liefde. Denk aan het tafereel van de opdracht van Jezus in de tempel. De grijsaard Simeon zei tegen Maria, zijn Moeder: Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden; en uw eigen ziel zal met een zwaard worden doorboord (Luc 2, 34­35). De onmetelijke liefde van Maria voor de mensheid maakt dat, ook in haar, het woord van Christus vervuld wordt: Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden (Joh 15, 13).

De pausen hebben Maria terecht Medeverlosseres genoemd: “zozeer leed zij mee met haar lijdende en stervende Zoon en stierf zij als het ware bijna zelf, zozeer heeft zij voor het heil van de mensen afstand gedaan van haar moederlijke aanspraken op haar Zoon en Hem geofferd, in zoverre het van haar afhing, om de goddelijke rechtvaardigheid te bevredigen, dat we terecht kunnen zeggen, dat zij het menselijk geslacht samen met Christus verlost heeft” (Benedictus XV, Brief Inter sodalicia, 22 maart 1918, ASS 101919, p. 182). Zo begrijpen we het lijden en sterven van onze Heer beter als we ons steeds voor ogen houden: stabat autem iuxta crucem Iesu mater eius (Joh 19, 25), naast Jezus' Kruis stond zijn Moeder.

U zult vast wel hebben gemerkt hoe sommige moeders vanuit een terecht gevoel van trots zich haasten aan de zijde van hun kinderen te staan wanneer dezen zegevieren of hun publiekelijk eer wordt betoond. Anderen daarentegen blijven op de achtergrond, ook op die momenten, en houden van hen in stilte. Maria was zo'n moeder, en Jezus wist dat.

Maar nu, bij de schande van het Kruisoffer, was Maria juist wel aanwezig en bedroefd hoorde zij dat de voorbijgangers Hem hoonden, terwijl ze het hoofd schudden en zeiden: Gij daar, die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, red Uzelf; als Gij de Zoon van God zijt, kom dan van dat kruis af! (Mat 27, 39­40). Onze Vrouwe hoorde de woorden van haar Zoon en deelde zijn smart: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? (Mat 27, 46). Wat kon zij doen? Zich verenigen met de verlossende liefde van haar Zoon, en de Vader de onmetelijke smart offeren die als een scherp zwaard haar zuiver hart doorboorde.

Jezus voelt zich opnieuw gesterkt door de bescheiden en liefdevolle aanwezigheid van zijn Moeder. Maria schreeuwt het niet uit, zij rent niet heen en weer. Stabat: zij staat, naast haar Zoon. Dan ziet Jezus haar aan, waarna hij zijn blik op Johannes richt. En hij roept uit: Vrouw, zie daar uw zoon. Vervolgens zegt Hij tot de leerling: Zie daar uw Moeder (Joh 19, 26­27). In Johannes vertrouwt Christus alle mensen aan zijn Moeder toe, in het bijzonder zijn leerlingen: zij, die in Hem zouden geloven.

Felix culpa (Paaswake, Exsultet) —zingt de Kerk— gelukkige schuld, want zij heeft ons zo'n grote Verlosser gebracht. Gelukkige schuld, kunnen wij er bovendien aan toevoegen, die ons de heilige Maria als Moeder heeft gebracht. Voortaan zijn wij veilig, voortaan behoeven we ons nergens meer zorgen over te maken, want de Vrouwe, die gekroond is tot koningin van hemel en aarde, is alvermogend in haar smeken bij God. Jezus kan Maria, noch ons als kinderen van zijn eigen Moeder, iets weigeren.

Onze Moeder

Kinderen hebben de neiging, vooral als ze nog klein zijn, zich af te vragen wat hun ouders allemaal voor hen moeten doen, waarbij ze van hun kant de plichten die zij op grond van hun liefde jegens hun ouders hebben, vergeten. Wij zijn als kinderen gewoonlijk op eigenbelang uit, ofschoon —wij hebben het al vastgesteld— moeders dit niet veel lijkt te kunnen schelen, omdat zij genoeg liefde in hun binnenste voelen en met de allerbeste liefde beminnen: een liefde die wordt gegeven zonder er iets voor terug te verwachten.

Zo is het ook met Maria gesteld. Maar vandaag, op de feestdag van haar Moederschap, moeten we proberen ons meer in acht te nemen. Ons gebrek aan fijngevoeligheid jegens die goede Moeder moet ons —als we ons daaraan schuldig maken— pijn doen. Ik stel u —en ook mezelf— de vraag: hoe brengen wij haar eer?

Laten we eens te meer terugkeren naar de ervaring van elke dag, naar onze omgang met onze aardse moeders. Wat verlangen zij ondanks alles van hun kinderen, die vlees zijn van hun vlees en bloed van hun bloed? Hun grootste verlangen is hen dicht bij zich te houden. Als hun kinderen opgroeien en het onmogelijk is hen bij zich te houden, dan zien ze vol ongeduld uit naar nieuws van hen, alles wat hun overkomt, roert hen diep: van een lichte ziekte tot de belangrijkste gebeurtenissen.

Kijk: voor onze Moeder Maria houden we nooit op klein te zijn, want zij opent ons de weg naar het Rijk der Hemelen, dat gegeven wordt aan hen die zijn als kinderen (vgl. Mat 19, 14). Wij moeten ons nooit losmaken van onze Vrouwe. Hoe eren wij haar? Door met haar om te gaan, met haar te spreken, haar onze liefde te tonen, in ons hart de gebeurtenissen van haar leven aandachtig te overwegen, door haar onze strijd, onze successen en onze nederlagen te vertellen.

Zo ontdekken wij de betekenis van de Mariagebeden —alsof we ze voor de eerste keer bidden— die altijd al in de Kerk gebeden zijn. Wat zijn het Weesgegroet en de Engel des Heren anders dan vurige lofzangen op het goddelijk Moederschap? En bij het bidden van de rozenkrans —die geweldige devotie die ik nooit moe word aan alle gelovigen aan te bevelen— trekken in ons hoofd en hart de geheimen van de bewonderenswaardige levenswandel van Maria voorbij, die tegelijkertijd de diepste mysteries van het geloof zijn.

H@#Het liturgische jaar schijnt gemarkeerd door feesten ter ere van Maria. De grondslag van deze verering is het goddelijk Moederschap van de heilige Maagd, oorsprong van een veelheid aan natuurlijke en bovennatuurlijke gaven waarmee de Allerheiligste Drie-eenheid haar heeft bekleed. Wie bang is dat de verering van de heilige Maria afbreuk doet aan de aanbidding die wij God verschuldigd zijn, geeft blijk van een gebrekkige kennis van het katholieke geloof — en van een nog poverder kinderlijke liefde. Maria, onze Moeder, voorbeeld van nederigheid, heeft gezongen: Van heden af prijst elk geslacht mij zalig omdat aan mij zijn wonderwerken deed Die machtig is, en heilig is zijn Naam. Barmhartig is Hij van geslacht tot geslacht voor hen die Hem vrezen (Luc 1, 48­50).

Laten wij op de feesten van onze Vrouwe niet zuinig zijn met uitingen van genegenheid; laten wij ons hart vaker tot haar verheffen en haar vragen wat wij nodig hebben, haar danken voor haar moederlijke en onafgebroken zorg en haar de personen aanbevelen op wie wij gesteld zijn. Maar als wij ons als kinderen willen gedragen, is elke dag een geëigende gelegenheid Maria onze liefde te betuigen, evenals dat geldt voor hen die elkaar echt beminnen.

Misschien denkt een van u dat het alledaagse, het gewone doen en laten in ons leven van alledag, zich niet erg leent om ons hart steeds gericht te houden op een zo zuiver schepsel als Maria. Ik vraag u even na te denken. Wat zoeken wij altijd, hoewel niet expliciet, bij alles wat wij doen? Als wij ons laten leiden door de liefde tot God en wij met de juiste intentie te werk gaan, zoeken wij het goede, het zuivere, datgene wat het geweten vrede brengt en de ziel geluk. En vergissen wij ons dan nooit? Ja zeker wel, maar juist het erkennen van die fouten betekent duidelijker inzien dat ons doel is: een niet kortstondig, maar diep, onverstoord, menselijk en bovennatuurlijk geluk.

Er bestaat een schepsel dat een dergelijk geluk op aarde verkregen heeft, omdat dit schepsel het meesterwerk van God is: onze Moeder, de heilige Maagd Maria. Zij leeft en beschermt ons; zij bevindt zich naast de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, met lichaam en ziel. Dezelfde Maria die werd geboren in Palestina, die zich vanaf haar vroegste jeugd in handen stelde van de Heer, die de boodschap van de aartsengel Gabriël ontving, die het levenslicht schonk aan onze Verlosser en die naast Hem aan de voet van zijn Kruis stond.

In haar zijn alle idealen verwerkelijkt, maar daaruit moeten we niet de conclusie trekken dat haar verhevenheid en grootheid haar voor ons ongenaakbaar en afstandelijk maken. Zij is vol van genade, de som van alle volmaaktheden: en zij is Moeder. Met haar macht bij God zal zij alles wat wij haar vragen voor ons verkrijgen; als Moeder wil zij ons dat graag geven. Bovendien begrijpt en doorziet zij als Moeder onze zwakheden, bemoedigt, verontschuldigt, vergemakkelijkt de weg en heeft het redmiddel steeds bij de hand, zelfs als er niets meer mogelijk lijkt.

Wat zullen de bovennatuurlijke deugden in ons groeien, als wij er echt in slagen met Maria, die onze Moeder is, contact te hebben! Wij moeten ons er niet voor generen de hele dag door —in ons hart, zonder dat daarvoor woorden nodig zijn— korte gebedjes, schietgebeden te doen. In de christelijke vroomheid zijn veel van dergelijke vurige lofprijzingen in de litanieën die het rozenkransgebed begeleiden, samengebracht. Het staat echter iedereen vrij deze uit te breiden, nieuwe lofzangen tot haar te richten, haar dat te zeggen, wat wij —uit een heilige schaamte waarvoor zij begrip heeft en waarmee zij het eens is— niet hardop zouden durven uitspreken.

Tot slot, ik geef u de raad zelf de moederlijke liefde van Maria te beproeven. Het is niet genoeg dat wij weten dat zij Moeder is, haar op die manier te beschouwen en over haar te spreken. Zij is uw Moeder en u bent haar kind; zij houdt van u alsof u haar enig kind was in deze wereld. Praat dienovereenkomstig met haar: vertel haar alles wat u overkomt, vereer haar, bemin haar. Niemand kan het zo goed doen, in uw plaats, als gij het niet doet.

Ik geef u de verzekering, dat als u deze weg inslaat, u direct heel Christus' liefde zult vinden: en dat u op zult gaan in dat onuitsprekelijke leven van God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. U zult er de kracht uit putten om de Wil van God volledig te vervullen, u zult vol zijn van verlangen om de mensen te dienen. U zult die christen worden die u soms droomt te zijn: overlopend van werken van liefdadigheid en rechtvaardigheid, blij en sterk, met begrip voor anderen en veeleisend jegens uzelf.

Dat, en niets anders is de graadmeter van ons geloof. Nemen wij onze toevlucht tot de heilige Maria, die ons energiek en zonder ophouden zal bijstaan.

Dit hoofdstuk in een andere taal