In het voetspoor van de Heer

Homilie gehouden op Palmzondag, 3 april 1955


Ego sum via, veritas et vita (Joh 14, 6), Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Met deze ondubbelzinnige woorden heeft de Heer aangegeven wat de echte waarheid is die naar het eeuwig geluk leidt. Ego sum via, Hij is het enige verbindingspad tussen hemel en aarde. Hij zegt het tot alle mensen, maar in het bijzonder tot hen die —zoals u en ik— Hem hebben gezegd vastbesloten te zijn hun roeping als christen serieus te nemen, zodat God steeds in hun gedachten, op hun lippen en in heel hun handelen aanwezig zal zijn, ook in het allergewoonste, dagelijkse doen en laten.

Jezus is de weg. Hij heeft op deze wereld duidelijke sporen van zijn stappen achtergelaten, onuitwisbare tekenen die noch door het verglijden der tijden, noch door het verraad van de vijand vervaagd zijn. Iesus Christus heri, et hodie: ipse et in saecula (Heb 13, 8), wat denk ik hier graag aan. Jezus Christus, dezelfde die hier gisteren was voor de apostelen en de mensen die Hem zochten, leeft vandaag voor ons en zal door de eeuwen heen leven. Wij, mensen, kunnen soms zijn altijd aanwezige gelaat niet ontwaren omdat we met vermoeide of benevelde blik kijken. Vraag Hem nu, bij het begin van ons gebed bij het Tabernakel, zoals de blinde uit het evangelie: Domine, ut videam (Luc 18, 41), Heer, dat ik zien zal! Laat mijn verstand verlicht worden, laat het woord van Christus doordringen in mijn geest; laat zijn Leven wortel schieten in mijn ziel om mij met het oog op de eeuwige heerlijkheid om te vormen.

De weg van de christen

Wat is het onderricht van Christus makkelijk te begrijpen. Nemen we —zoals gewoonlijk— een stuk uit het Nieuwe Testament; in dit geval het elfde hoofdstuk van de heilige Matteüs: leer van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart (Mat 11, 29). Vat u het? Van Hem, van Jezus, ons enige voorbeeld moeten we leren. Als u vooruit wilt zonder struikelen of afdwalen, hoeft u alleen maar te gaan waar hij ging, uw zolen op de afdruk van zijn voeten te zetten, door te dringen in zijn nederig en geduldig hart, te drinken aan de bron van zijn geboden en genegenheid. Kortom, vereenzelvig u met Christus, zorg dat u uzelf werkelijk in een andere Christus verandert tussen uw broers en zussen, de mensen.

Opdat niemand zich moge vergissen, lezen we nog een andere plaats bij de heilige Matteüs. In hoofdstuk zestien verduidelijkt de Heer nog een keer zijn leer: Wie mijn volgeling wil zijn, moet mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen (Mat 16, 24). De weg van God is de weg van afzien, versterving, overgave, maar niet van verdriet of lafheid.

Kijk nog eens naar het voorbeeld van Christus, vanaf de kribbe van Betlehem tot aan de troon van Calvarië. Denk aan zijn opoffering, zijn ontberingen: honger, dorst, vermoeidheid, hitte, slaap, mishandeling, wanbegrip, tranen… (vgl. Mat 4, 1­11; Mat 8, 20; Mat 8, 24; Mat 12, 1; Mat 21, 18­19; Luc 2, 6­7; Luc 4, 16­30; Luc 11, 53­54; Joh 4, 6;) en zijn vreugde om de hele mensheid te redden. Ik zou graag hebben dat u nu diep in uw ziel en in uw hart grift —opdat u er heel vaak aan zult denken en er ook praktische consequenties aan zult verbinden— wat de heilige Paulus samenvat in zijn oproep aan de Efeziërs om zonder aarzelen het voetspoor van de Heer te volgen: Weest navolgers van God, zoals geliefde kinderen past. Leidt een leven van liefde naar het voorbeeld van Christus, die ons heeft bemind en zich voor ons heeft overgeleverd als offergave en slachtoffer met een allerzoetste geur (Ef 5, 1­2).

Jezus heeft Zichzelf overgeleverd tot een holocaust uit liefde. En u, leerling van Christus; u, uitverkoren kind van God; u, die vrijgekocht bent tegen de prijs van het Kruis; u moet bereid zijn niet toe te geven aan uw aardse verlangens. Daarom mogen we, noch u, noch ik, ons —wat de concrete omstandigheden ook zijn waarin we ons bevinden— niet egoïstisch, verburgerlijkt, gemakzuchtig, onnozel… —excu-seer me dat ik het zo onomwonden zeg— dwaas gedragen. “Als u verlangt naar de achting der mensen, naar aanzien en waardering, bent u van de weg afgedwaald… In de stad der heiligen zullen alleen binnengaan, uitrusten en heersen met de Koning voor de eeuwen der eeuwen wie de ruwe, steile en smalle weg van tegenspoed zijn gegaan” (Pseudo­Macarius, Homiliae, 12, 5 (PG 34, 559)).

Het is nodig dat u vrijwillig besluit uw kruis op te nemen. Zo niet, dan volgt u Christus na met de mond, maar ontkennen uw daden het. Dan zult u niet intiem met de Meester om kunnen gaan en Hem niet werkelijk kunnen beminnen. Het is van belang dat wij, christenen, overtuigd zijn van deze realiteit: wij vervolgen onze weg niet in Christus' nabijheid, tenzij wij in staat zijn spontaan afstand te doen van allerlei zaken waar onze grilligheid, ijdelheid, genotzucht, voordeel… naar haken. Er mag geen dag voorbijgaan zonder dat u die dag gekruid hebt met de pittigheid en het zout van de versterving. En zet nu eens die gedachte van u af, dat u dan ongelukkig zou zijn. Een mager geluk zal uw lot zijn, als u niet leert uzelf te overwinnen, als u zich laat platwalsen en overheersen door uw lusten en luimen in plaats van manmoedig uw kruis op te nemen.

Ik herinner me nu —sommigen van u hebben dit verhaal waarschijnlijk al vaker gehoord— die droom van een schrijver uit de Spaanse Gouden Eeuw. Voor zich ziet hij twee wegen. De ene is breed, goed berijdbaar, gemakkelijk, voorzien van herbergen, logementen en andere aangename en plezierige plaatsen. Daarover rijden mensen te paard of per koets, omringd door muziek en gelach — dwaze lachsalvo's. De menigte is dronken van genot dat niet echt is, kort van duur omdat die weg leidt naar een bodemloze afgrond. Het is het pad der wereldlingen, van de eeuwige burgerman. Zij spreiden een vreugde ten toon die ze eigenlijk niet hebben. Onverzadigbaar zoeken ze de hele scala van gemakken en genoegens…; zij zijn als de dood voor smart, afzien, opoffering. Zij willen niets weten van het Kruis van Christus, denken dat dat een zaak is voor geschiften. Maar juist bij hen is een steekje los: slaven van afgunst, gulzigheid, zinnelijke begeerten, zij zullen uiteindelijk erger lijden en zich te laat realiseren dat ze hun aards en eeuwig geluk verkwanseld hebben en voor een belachelijke prijs nog wel. De Heer waarschuwt ons: Wie zijn leven wil redden zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om mijnentwil zal het vinden. Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van zijn ziel? (Mat 16, 25­26).

Het tweede pad gaat in die droom een andere kant op. Het is zo smal en zo steil dat men het niet te paard kan afleggen. Allen die het inslaan, lopen op eigen voeten, een beetje zigzag, met kalm gelaat, ze trappen op distels en lopen langs rotspunten. Hier en daar scheurt er een flard van hun kleren en zelfs van hun lijf. Maar aan het eind wacht hun een lommerrijke tuin, het geluk voor immer, de Hemel. Het is de weg van de heilige zielen die zich vernederen, die uit liefde tot Jezus Christus zich graag opofferen voor de anderen. De route van hen die de klim niet vrezen, die met liefde hun kruis dragen, hoe zwaar het ook is, want zij weten: als ze onder het gewicht bezwijken, kunnen ze weer opstaan en hun tocht vervolgen. Christus is de kracht van die trekkers.

Struikelen is niet erg als we in de pijn van de val de energie vinden die ons weer overeind helpt en ons met hernieuwde moed verder laat gaan, nederig, met heilige halsstarrigheid. We moeten niet vergeten dat een heilige niet iemand is die nooit valt, maar iemand die steeds weer opstaat, nederig en met een heilige koppigheid. Als in het boek Spreuken staat dat de rechtvaardige zeven keer per dag valt (vgl. Spr 24, 16), moeten u en ik —arme schepsels— niet verbaasd of ontmoedigd zijn als we met onze eigen persoonlijke zwakheden en misstappen geconfronteerd worden. We kunnen verder doorlopen als we de kracht zoeken bij Hem die ons beloofd heeft: Komt allen tot mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt en Ik zal u rust en verlichting schenken (Mat 11, 28). Dank U, Heer, quia tu es, Deus, fortitudo mea (vgl. Ps 43, 2), omdat U altijd mijn sterkte bent geweest. U en alleen U, mijn God, mijn sterkte, mijn toevlucht, mijn steun.

Als u echt voort wilt gaan in het innerlijk leven, wees dan nederig. Neem standvastig en vol vertrouwen uw toevlucht tot de hulp van de Heer en zijn gezegende Moeder die ook uw moeder is. Kalm, rustig, hoeveel pijn de verse wond van de laatste val ook doet, opnieuw het kruis opnemen en zeggen: Heer, met uw hulp zal ik vechten om niet op te houden, om trouw op uw wenken in te gaan, zonder vrees voor steile hellingen, voor de schijnbare eentonigheid van het gewone werk, noch voor distels of keien op de weg. Voor mij staat het vast dat uw barmhartigheid mij bijstaat en dat ik tenslotte het eeuwig geluk, de vreugde en de liefde voor immer zal vinden.

En dan ontdekt die schrijver, in dezelfde droom, een derde weg: smal, ook bezaaid met scherpe punten en steile hellingen zoals de tweede. Daarover loopt te midden van duizend beproevingen, maar plechtstatig en vol majesteit een aantal mensen. Maar ze zijn op weg naar dezelfde afschuwelijke afgrond waarheen de eerste weg leidde. Het is de weg die de hypocrieten, de schijnheiligen gaan, mensen die niet oprecht zijn in hun bedoeling, die gedreven worden door een valse ijver, die de goddelijke werken bederven door deze te vermengen met aards egoïsme. “Het is dwaas een lastig karwei aan te pakken om bewonderd te worden; met een slopende inspanning de geboden van God in acht te nemen, enkel met het zicht op een aardse vergoeding. Wie met het beoefenen der deugden menselijke winst wil maken, is als iemand die een kostbaar voorwerp voor een paar stuiver verkoopt; hij kan de hemel verwerven en in plaats daarvan is hij tevreden met vluchtige lofprijzingen… Daarom wordt gezegd dat de verwachtingen van de schijnheilige zijn als een spinneweb: met zoveel moeite gesponnen en tenslotte door een vlaag van de wind van de dood meegenomen” (H. Gregorius de Grote, Moralia, 2, 8, 43­44 (PL 75, 844­845)).

Met het doel voor ogen

Ik herinner u nu aan deze forse waarheden om u te vragen aandachtig te onderzoeken wat de beweegredenen zijn van uw gedrag, met het doel recht te zetten wat rechtgezet moet worden door alles te richten op het dienen van God en van onze broers en zussen, de mensen. Denk eraan dat de Heer ons van dichtbij voorbijgegaan is en naar ons gekeken heeft met genegenheid en ons uitverkoren heeft tot een heilige roeping, niet op grond van onze werken, maar door zijn eigen voorbeschikking en genade die ons van alle eeuwigheid verleend is in Jezus Christus (2 Tim 1, 9).

Zuiver uw bedoeling, doe alles uit liefde tot God door met animo het kruis van elke dag te omhelzen. Duizenden keren heb ik het herhaald, want ik denk dat deze ideeën in de harten van de christenen gegrift moeten worden: als wij ons niet meer beperken tot het accepteren van tegenspoed, lichamelijk of geestelijk lijden, maar het daarentegen liefhebben en het aan God offeren ter voldoening van onze persoonlijke zonden en van de zonden van alle mensen, dan verzeker ik u dat deze smart ons niet meer bedroefd maakt.

Er wordt dan niet zomaar een kruis gedragen, men ontdekt het Kruis van Christus en daarbij de troost te bemerken dat de Verlosser de last ervan draagt. Wij helpen mee, zoals Simon van Cyrene die van het werk op zijn land kwam en aan verdiende rust dacht, en toen gedwongen werd zijn schouders te lenen om Jezus te helpen (vgl. Mar 15, 21). Vrijwillig de Cyreneër van Christus te zijn, van zo dichtbij zijn lijdende Mensheid, ontdaan van alle waardigheid, te begeleiden, is voor een verliefde ziel geen tegenslag, maar brengt hem de zekerheid van de nabijheid van God die ons zegent met deze uitverkiezing.

Met grote regelmaat hebben niet weinig mensen mij met verbazing gesproken over de blijdschap die —dank zij God— mijn kinderen in het Opus Dei hebben en die zo aanstekelijk is. Voor dit klaarblijkelijke feit geef ik altijd dezelfde verklaring, want ik ken geen andere: het fundament van hun geluk bestaat erin geen angst te hebben voor het leven en ook niet voor de dood; in het zich niet laten ontmoedigen door tegenspoed; in de dagelijkse poging te leven in een geest van offervaardigheid, altijd bereid —ondanks persoonlijke kleinheid en zwakte— zichzelf te verloochenen om de christelijke weg voor hun medemensen gemakkelijker en aantrekkelijker te maken.

Zoals het kloppen van het hart

Terwijl ik spreek, weet ik dat u —in Gods aanwezigheid— uw gedrag tracht te veranderen. Is het niet zo, dat de meeste van die onbehaaglijke gevoelens die uw ziel verontrust hebben, die momenten van gebrek aan vrede, voortkomen uit uw gebrekkige antwoord op Gods oproepen? Of sloeg u misschien het pad der schijnheiligen in, omdat u uzelf zocht? Met de droeve bedoeling tegenover uw omgeving de pure schijn van een christelijke houding op te houden, weigert u in uw innerlijk afstand te doen van uzelf, uw onjuiste hartstochten het zwijgen op te leggen, uzelf onvoorwaardelijk te geven, met voorbijgaan aan uzelf, zoals Jezus Christus.

Kijk, in deze ogenblikken van bezinning voor het tabernakel mag u er zich niet toe beperken alleen te luisteren naar de woorden van de priester alsof daarin het innerlijk gebed van ieder van u uitkristalliseert. Ik leg u een paar gedachten voor, geef u een paar punten aan opdat u ze actief opneemt en op uw beurt overweegt en er het onderwerp van maakt voor een allerpersoonlijkst en stil gesprek tussen God en u, op zodanige wijze dat u het toepast op uw huidige situatie. Onderscheid, met het licht dat God u schenkt, wat er in uw gedrag de goede kant op gaat van dat wat naar de verkeerde weg leidt, om het met zijn genade recht te zetten.

Dank God voor deze berg goede werken die jullie verricht hebben, belangeloos, om met de psalmist te kunnen zingen: Hij trok mij uit de poel van bederf, uit modder en slijk, zette mijn voeten op een rots en gaf mij weer een vaste stap (Ps 39, 3). Vraag bovendien vergeving voor uw nalatigheden en misstappen, toen u dat tranenverwekkende doolhof van de hypocrisie binnenging. U zei uit te zijn op Gods eer en het welzijn van de naaste, maar in werkelijkheid vereerde u uzelf… Wees stoutmoedig, wees edelmoedig, en zeg nee: dat u God en de mensheid niet meer wilt teleurstellen.

Dit is het moment om uw toevlucht te nemen tot uw gezegende hemelse Moeder opdat zij u in haar armen zal nemen en voor u van haar Zoon een barmhartige blik zal verkrijgen. En probeer meteen enkele concrete voornemens te maken. Maak voor eens en voor altijd, ook al kost het moeite, een eind aan die kleinigheid, dat obstakel dat God en u zo goed kennen. Hoogmoed, zinnelijke begeerten, gebrek aan bovennatuurlijke gevoeligheid zullen zich verenigen en fluisteren: dat? Dat is toch maar een klein, onbenullig detail? U antwoordt, zonder verdere discussie met de verleiding: ik geef me ook aan die goddelijke eis over. En dan hebt u geen ongelijk: de liefde uit zich heel speciaal in kleine dingen. Gewoonlijk zijn de offers die de Heer van ons vraagt, de zwaarste, kleinigheden, maar zo voortdurend en kostbaar als het kloppen van het hart.

Hoeveel moeders hebt u leren kennen die de hoofdrol speelden bij een heroïsche of buitengewone gebeurtenis. Weinig, heel weinig. Maar toch, heldhaftige moeders, echt heldhaftige moeders, die niet lijken op spectaculaire persoonlijkheden, die nooit voorpaginanieuws vormen —zoals dat heet— u en ik, wij kennen veel van zulke moeders. Zij leven in een voortdurende zelfopoffering, zij offeren met vreugde haar eigen smaak en voorkeur, haar tijd, haar kansen op bevestiging en succes, om de dagen van haar kinderen te bezaaien met geluk.

Nog een voorbeeld, ook uit het gewone leven. Sint Paulus vermeldt het: En de atleten ontzeggen zich bij de training allerlei dingen. Zij doen dat om een vergankelijke krans, wij om een onvergankelijke (1 Kor 9, 25). U hoeft maar een blik om u heen te werpen. Zie hoeveel opofferingen men zich min of meer graag getroost —mannen en vrouwen— voor de verzorging van hun lichaam, voor een goede gezondheid, om door anderen geapprecieerd te worden… Zouden we dan omwille van die onmetelijke liefde van God —waaraan de mensheid zo slecht beantwoordt— niet in staat zijn onszelf ertoe te krijgen ons te versterven waar we ons moeten versterven, zodat onze geest en ons hart met veel meer aandacht voor de Heer zullen leven?

De christelijke mentaliteit is in veel gewetens dusdanig op zijn kop gezet, dat de woorden versterving en boete hen alleen maar doen denken aan streng vasten en boete-oefeningen die vermeld worden in de verbazingwekkende verhalen van sommige heiligenlevens. Bij het begin van deze meditatie hebben wij de voor zich sprekende stelling geponeerd dat het voorbeeld, dat we moeten navolgen, Jezus Christus is. Wel, als voorbereiding op zijn prediking trekt Hij zich terug in de woestijn om veertig dagen te vasten (vgl. Mat 4, 1­11), maar daarvoor en daarna beoefende hij de deugd van de matigheid op zo'n natuurlijke wijze, dat zijn vijanden het waagden Hem te belasteren als die gulzigaard en wijndrinker, die vriend van tollenaars en zondaars (Luc 7, 34).

Ik vind het van belang dat u deze eenvoud van de Meester in volle omvang ontdekt, die met zijn leven van boetedoeningen niet te koop liep. Hetzelfde vraagt Hij van u: Wanneer gij vast, zet dan geen somber gezicht zoals de schijnheiligen; zij verstrakken hun gezicht om de mensen te tonen dat zij aan het vasten zijn. Voorwaar Ik zeg u: zij hebben hun loon al ontvangen. Maar als gij vast, zalf dan uw hoofd en was uw gezicht om niet aan de mensen te laten zien dat gij vast, maar vast voor uw Vader die in het verborgene is, en uw Vader die in het verborgene ziet, zal het u vergelden (Mat 6, 16­18).

Zo moet u uzelf trainen in de geest van boetedoening: voor Gods aanschijn en als een kind, als een klein kind dat zijn vader laat zien hoeveel hij van hem houdt door afstand te doen van een van die schatten zonder al te veel waarde —een garenklosje, een soldaatje zonder hoofd, een kroonkurk. Hij geeft het met moeite, maar tenslotte wint de genegenheid en steekt hij voldaan zijn hand uit.

Sta me toe dat ik een- en andermaal de weg benadruk die God wenst dat iedereen zal volgen, als Hij ons roept Hem te dienen midden in de wereld om die te heiligen en onszelf te heiligen door onze gewone bezigheden. Met een kolossaal gezond verstand, tegelijk doordrongen van het geloof, zegt de heilige Paulus dat in de wet van Mozes staat: Ge moogt een os bij het dorsen niet muilbanden (Deut 25, 4). En hij vraagt zich af: Waar immers geschreven staat: Gij zult een dorsende os niet muilbanden, is het duidelijk dat het God eigenlijk niet te doen is om de dieren, maar om de mens. Om onzentwil staat het geboekstaafd dat de ploeger moet ploegen en de dorser dorsen, in de hoop zijn deel te ontvangen (1 Kor 9, 9­10).

Het christenleven is nooit alleen maar een verstikkend raamwerk van verplichtingen geweest dat de ziel ten prooi laat aan een slopende spanning. Het voegt zich soepel naar de individuele omstandigheden, zoals de handschoen zich voegt naar de hand, en het vraagt ons dat wij bij het met gebed en versterving verrichten van onze gewone werkzaamheden —grote en kleine— nooit de bovennatuurlijke visie kwijtraken. Bedenk, dat God zijn schepselen hartstochtelijk liefheeft, en hoe zou de ezel kunnen werken als hij niets te eten krijgt, als hij geen moment krijgt om op krachten te komen, of als zijn kracht gebroken wordt door buitensporige zweepslagen? Uw lichaam is als een ezeltje —een ezeltje was de troon van God in Jeruzalem— dat u op zijn rug over Gods wegen door de wereld draagt. Houd het stevig bij de teugel, anders dwaalt het van de paden van de Heer af. Spoor het aan, dan draaft het zo vrolijk en vastberaden voort als van een ezel verwacht kan worden.

Geest van boetvaardigheid

Probeert u al oprechte voornemens te maken? Vraag de Heer dat Hij u helpt vervelende dingen te doorstaan uit liefde tot Hem; in alles op een onopvallende wijze de zuiverende geur van versterving te leggen; zonder vertoon en in stilte in zijn dienst verteerd te worden, zoals de lamp die schittert bij het Tabernakel zich opbrandt. En mocht u nu niet weten hoe u concreet moet antwoorden op de verlangens van God die in uw hart kloppen, luister dan goed.

Boete is het stipt uitvoeren van de dagindeling die u opgesteld hebt, ook als het lichaam tegenstreeft of de geest zich wil verliezen in hersenspinsels. Boete is op tijd opstaan. En ook, het niet —tenzij om een geldige reden— uitstellen van dat moeilijke en inspannende karwei.

Boete bestaat in het kunnen samenvoegen van de verplichtingen tegenover God, tegenover de anderen en tegenover uzelf door van uzelf veel te eisen zodat u voor alle noodzakelijke dingen tijd vindt. U doet boete als u zich met liefde onderwerpt aan uw gebedsrooster, ook als u uitgeput bent, lusteloos of kil.

Boete is zich altijd met de grootste genegenheid tegenover de anderen gedragen, te beginnen bij uw familie. Het is zorg dragen voor de grootst mogelijke fijngevoeligheid jegens hen die lijden, zieken, voor hen die pijn hebben. Het is het met geduld tegemoet treden van lastige en ongelegen komende mensen. Het is het onderbreken of veranderen van onze plannen als dat —vooral vanwege de goede en juiste belangen van anderen— nodig is.

Boete bestaat in het met goed humeur verdragen van duizend vervelende kleinigheden die domweg voorkomen; in het niet opgeven van het werk, ook niet op momenten waarop het elan van het begin verdwenen is; in het dankbaar opeten wat ons wordt voorgezet zonder lastig te doen met onze grillige voorkeuren.

Boete is —voor ouders en in het algemeen voor ieder die een leidende of opvoedende opdracht heeft— corrigeren wat gecorrigeerd moet worden met inachtneming van de aard van de fout en de omstandigheden van degeen die hulp nodig heeft en zonder toe te geven aan geborneerde en sentimentele subjectieve oordelen.

De geest van boete brengt ons ertoe niet gehecht te raken aan die monumentale schetsen van toekomstplannen, waarin we nu al onze meesterlijke pen- en penseelstreken zien. Wat zal God blij zijn als het meestertje weet af te zien van gekrabbel en geklieder en als we ermee instemmen dat Hij de kleuren en lijnen gebruikt die Hij het mooist vindt.

Ik zou door kunnen gaan u nog duizend kleine dingen aan te wijzen —ik heb alleen maar genoemd wat nu in mijn hoofd opkwam— die u in de loop van de dag kunt gebruiken om steeds nader tot God, steeds nader tot uw naaste te komen. Nu ik u deze voorbeelden gegeven heb, moet u alstublieft niet denken dat ik geen waarde hecht aan grote boetedoeningen. Integendeel, die zijn heilig en goed en zelfs noodzakelijk, als de Heer ons tot die weg geroepen heeft, mits u het doet met instemming van uw geestelijk leidsman. Maar ik waarschuw u, dat de grote boetedoeningen ook verenigbaar zijn met de pompeuze valpartijen die de hoogmoed uitlokt. Met dit voortdurende verlangen echter om God te behagen in de kleine persoonlijke gevechten —zoals glimlachen, als u er geen zin in hebt; ik verzeker u bovendien, dat een glimlach bij gelegenheid meer kost dan een uur met de boetegordel— is het moeilijk voedsel te geven aan onze trots of aan die belachelijke naïviteit onszelf te zien als opmerkelijke helden. We zouden ons moeten zien als een kind dat zijn vader alleen maar kleinigheden kan aanbieden, die deze dan met grote vreugde aanneemt.

Dus, moet een echte christen altijd in een geest van versterving leven? Ja, maar uit liefde. Omdat we die schat van onze roeping dragen in aarden potten; een duidelijk blijk dat die overgrote kracht van God komt en niet van ons. Wij worden aan alle kanten bestookt, maar raken toch niet klem; wij zien geen uitweg meer, maar zijn nooit ten einde raad; wij worden opgejaagd maar niet in de steek gelaten; wij worden neergeveld, maar gaan er niet aan dood. Altijd dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee, want ook het leven van Jezus moet in ons lichaam openbaar worden (2 Kor 4, 7­10).

Misschien hebben we tot nu toe niet de aandrift gevoeld Christus' schreden van zo dichtbij te volgen. Misschien hebben we ons niet gerealiseerd dat we onze kleine onthoudingen kunnen samenvoegen met zijn verlossend offer: voor onze zonden, voor de zonden van de mensen van alle tijden, voor dat verderfelijke werk van Lucifer die maar doorgaat tegen God in opstand te komen met zijn non serviam! Hoe durven wij zonder schijnheiligheid te roepen: ?Heer, ik lijd onder de beledigingen die uw allerbeminnelijkst Hart worden aangedaan?, als we niet tot het besluit komen af te zien van een kleinigheid, of een minuscuul offer te brengen om zijn Liefde te loven? Boete —echt eerherstel— brengt ons op de weg van overgave, van liefde. Overgave om genoegdoening te geven en liefde om anderen te helpen zoals Christus juist ons geholpen heeft.

Van nu af aan, maak haast, begin met beminnen. Liefde weerhoudt ons te klagen en tegen te spreken. Want met regelmaat worden we geconfronteerd met tegenspoed, natuurlijk; maar we zeuren, zodat we niet alleen de genade van God verspelen, maar het Hem ook onmogelijk maken ons in de toekomst nog iets te vragen. Hilarem enim datorem diligit Deus (2 Kor 9, 7), God heeft immers lief wie geeft met vreugde, met de spontaneïteit die vloeit uit een verliefd hart, zonder het vertoon van iemand wiens overgave een gunst is.

Richt opnieuw uw blik op uw leven en vraag vergeving voor deze kleinigheid en voor die andere die onmiddellijk door de ogen van het geweten worden waargenomen; voor het verkeerde gebruik dat u van uw tong hebt gemaakt; voor die gedachten die voortdurend om uzelf draaien; voor de instemming met die kritische geest die u op een stomme wijze bezighoudt en voor u een voortdurende bron van onrust en bezorgdheid vormt… Wat zoudt u veel gelukkiger kunnen zijn. De Heer wil dat we blij zijn, dronken van vreugde, dat wij dezelfde wegen van geluk bewandelen die Hij heeft afgelegd. Wij voelen ons alleen ongelukkig, als we hardnekkig van de weg afdwalen en ons begeven op het pad van het egoïsme en de zinnelijke begeerte; of, wat veel erger is, als we dat van de schijnheiligen inslaan.

De christen zal zich in al zijn werken echt, waarachtig en eerlijk betonen. Zijn houding zal een afstraling zijn van een bepaalde geest, de geest van Christus. Als op iemand in deze wereld de plicht rust een consequente houding en gedrag te tonen, dan is het op de christen, want hij heeft deze gave in bewaring gekregen om vrucht te doen dragen (vgl. Luc 19, 13): de waarheid die bevrijdt, die redt (vgl. Joh 8, 32). Vader, zult u me vragen, hoe bereik ik die eerlijkheid van leven? Jezus Christus heeft aan zijn Kerk alle noodzakelijke middelen nagelaten: Hij heeft ons geleerd te bidden, omgang te hebben met onze hemelse Vader; Hij heeft ons zijn Geest gezonden, de Grote Onbekende, die werkzaam is in onze ziel; Hij heeft ons die zichtbare tekenen van de genade gelaten, de sacramenten. Gebruik die. Verhevig uw godsvruchtige gewoonten. Bid elke dag. En haal nooit uw schouders weg bij de zoete last van het Kruis van de Heer.

Jezus zelf heeft u gevraagd Hem te volgen als een goed leerling, met de bedoeling dat u uw doortocht over deze wereld aflegt met het zaaien van vrede en blijdschap die de wereld niet geven kan. Daartoe —ik blijf het zeggen— moeten we op weg gaan zonder angst voor het leven en zonder angst voor de dood, zonder tot elke prijs het lijden te ontvluchten dat voor een christen altijd een middel tot loutering en een gelegenheid zijn broeders en zusters waarachtig lief te hebben is, door gebruik te maken van de duizend en een omstandigheden van het gewone dagelijkse leven.

De tijd is verstreken. Ik moet nu komen tot het laatste punt van deze overdenkingen, waarmee ik uw ziel heb willen bereiken, opdat u reageert met het maken van een paar voornemens, niet veel, maar duidelijk bepaald. Denk er aan, dat God wil dat u blij bent en dat u —als u van uw kant doet wat u kunt— gelukkig, gelukkiger, allergelukkigst zult zijn, ook al zal het Kruis nooit van u wijken. Maar dat Kruis is geen schavot meer, maar de troon van waaraf Christus heerst. Met aan zijn zijde zijn Moeder, die ook onze Moeder is. De heilige Maagd zal u de kracht verlenen die nodig is om vastbesloten in het voetspoor van haar Zoon te treden.

Dit hoofdstuk in een andere taal