1

We liepen een keer, nu al weer heel wat jaren geleden, over een weg in Castilië. In de verte, in het veld, zagen we een tafereel dat me raakte en me vaak bij mijn gebed geholpen heeft: een paar mannen sloegen met krachtige slagen palen in de grond waaraan ze van boven naar beneden een net vastmaakten zodat het als omheining kon dienen. Later kwamen er herders met hun kudde schapen. Ze riepen de dieren bij de naam en een voor een gingen die de omheining binnen om er allemaal bij elkaar te zijn, in veiligheid.

En ik, Heer, ik herinner me die herders en die beschutte ruimte nu nog heel goed, want wij weten ons in uw schaapsstal, wij die hier bij elkaar zijn gekomen om met U te spreken — zoals vele anderen verspreid over de hele wereld. Gij immers hebt gezegd: Ik ben de goede herder; Ik ken de mijnen, en de mijnen kennen Mij (Joh 10, 14). U kent ons goed; U weet heel goed, dat wij willen luisteren, dat we altijd de oren spitsen om het fluitje van de Goede Herder te horen en erop te reageren, omdat het eeuwige leven is, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden, Jezus Christus (Joh 17, 3).

Dit beeld van Christus die links en rechts omgeven is door zijn schapen, heeft mij zo gefascineerd, dat ik het heb laten aanbrengen in de kapel waar ik gewoonlijk de heilige Mis lees. En op een aantal andere plaatsen heb ik, om Gods aanwezigheid voor ons op te roepen, de woorden van Jezus laten graveren: Cognosco oves meas et cognoscunt me meae (Joh 10, 14), Ik ken de mijnen, en de mijnen kennen Mij. De bedoeling hiervan is, dat we ons er op elk moment van bewust zijn, dat Hij ons vermaant, aanwijzingen geeft en onderricht, zoals de herder het doet bij zijn kudde (vgl. Sir 18, 13). Die herinnering uit Castilië komt dus heel goed van pas.

Dit punt in een andere taal