151

De rode palen

Diep in mijn kinderhoofd is de herinnering aan die palen gegrift die —in de bergen van mijn geboorteland— langs de randen van de weg waren geplaatst; die hoge, meestal rood geverfde palen trokken mijn aandacht. Men heeft mij toen uitgelegd, dat die palen, als de sneeuw viel en paden, akkers, weiden, bossen, rotsen en afgronden bedekte, er bovenuit staken als een signaal, zodat iedereen altijd met zekerheid wist waar de weg liep.

In het innerlijk leven gebeurt iets dergelijks. Er zijn lentes en zomers, maar ook winters, dagen zonder zon en nachten zonder een sprankje maan. We kunnen het ons niet permitteren, dat onze omgang met Jezus Christus afhankelijk zou zijn van onze gemoedstoestand, van de wisselingen van ons hart. Een dergelijke houding loopt uit op egoïsme, gemakzucht en gaat niet samen met liefde.

Daarom zijn, in perioden van sneeuw of wind, een paar flinke godvruchtige oefeningen —niet sentimenteel, maar diepgeworteld en aangepast aan ieders persoonlijke omstandigheden— zoals die rode palen die de richting blijven aangeven tot de Heer besluit de zon opnieuw te laten schijnen, de sneeuw te laten smelten. Het hart gaat weer sneller slaan, in vlam gezet door een vuur dat eigenlijk nooit is uitgeblust. Het restje was alleen bedekt onder de as van een tijd van beproeving, of van minder inzet, of gebrek aan offervaardigheid.

Dit punt in een andere taal