201

Dagelijks leven en contemplatie

Gaan we nog eens naar het heilig evangelie en laten we dan stilstaan bij wat de heilige Matteüs ons beschrijft in het eenentwintigste hoofdstuk. 's Morgens vroeg, op de terugweg naar de stad, kreeg Hij honger. Hij zag een vijgeboom langs de weg staan en ging er naar toe (Mat 21, 18­19). Wat een vreugde, Heer, U hongerig te zien, U ook dorstig te zien toen U bij de put van Sichar zat! (vgl. Joh 4, 7). Ik bezie U perfectus Deus, perfectus homo (Symbolum Quicumque), waarlijk God, maar ook waarlijk mens, met vlees zoals mijn vlees. Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen (Fil 2, 7), opdat ik er nooit aan twijfel, dat Hij me begrijpt en van me houdt.

Hij had honger. Als we moe worden —van het werk, de studie, apostolische activiteiten— als de hemel betrekt, dan moeten we onze blik opslaan naar Christus. Naar Jezus, die goed is, naar Jezus die moe is, naar Jezus die honger en dorst heeft. Heer, wat laat Gij U gemakkelijk begrijpen! Wat maakt U het ons gemakkelijk U te beminnen! U toont uzelf als een van de onzen, geheel aan ons gelijk behalve in de zonde, opdat we voelen, dat wij met uw hulp onze kwade neigingen kunnen overwinnen en al onze fouten te boven kunnen komen. Vermoeidheid, honger, tranen… Het is allemaal van geen belang. Christus heeft ook vermoeidheid gekend, Hij heeft honger gehad, Hij heeft dorst gehad, Hij heeft geweend. Het enige dat van belang is, is de strijd —een gevecht dat we graag aangaan, want de Heer is steeds aan onze zijde— om de wil te volbrengen van de Vader die in de hemel is (vgl. Joh 4, 34).

Dit punt in een andere taal