259

Vissers

Ik stuur een groot aantal vissers uit om hen te vangen — godsspraak van Jahwe (Jer 16, 16). Daarmee wijst Hij ons concreet op onze taak: vissen. Als men over de wereld spreekt of schrijft, gebruikt men soms het beeld van de zee. Er zit wel iets waars in die beeldspraak. In het mensenleven zijn er, zoals op zee, perioden van stilte en perioden van storm, van luwte en van stormwinden. Mensen zwemmen te midden van hoge golven door het zilte nat. Ze zoeken het hart van de storm, arme zwemmers, al lijken ze vrolijk, zelfs door het dolle heen. Ze proberen met hun lachsalvo's hun momenten van zwakte te verbergen; en hun teleurstelling, hun leven zonder liefde, zonder begrip voor de ander. Ze vreten elkaar op als vissen.

Het is een taak voor de kinderen van God, dat iedereen, in vrijheid, de netten van de Heer binnenzwemt om elkaar daar in liefde te vinden. Als we christen zijn, moeten we worden als die vissers die de profeet Jeremia met dezelfde beeldspraak beschrijft als Christus meer dan eens gebruikt: Volgt Mij; Ik zal u vissers van mensen maken (Mat 4, 19), zegt Hij tot Petrus en Andreas.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Dit punt in een andere taal