309

Zo gaat onze God te werk. Als die zoon terugkomt, na zijn geld in een slecht leven verspild te hebben, na —en dat is het ergste— zijn vader vergeten te zijn, zegt de vader: Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf; laten we eten en feestvieren (Luc 15, 22­23). Als wij met een rouwmoedig hart bij God onze Vader komen, brengt Hij uit onze armetierigheid rijkdom, uit onze zwakte kracht te voorschijn. Wat zal Hij ons niet bereiden, als wij Hem niet links laten liggen, als wij elke dag veelvuldig met Hem omgaan, als wij de liefde die wij in woorden uitspreken met daden bewijzen, als we overtuigd van zijn almacht en barmhartigheid alles aan Hem vragen? Alleen al omdat zijn zoon, na hem in de steek gelaten te hebben, terugkomt, bereidt hij een feest; waarmee zal Hij ons dan wel niet verblijden, als wij zorgen altijd aan zijn zijde te verkeren?

Laten we dus vooral niet blijven denken aan de beledigingen die we moesten incasseren, aan de vernederingen die we ondergaan hebben —hoe onterecht, onheus en onbehouwen ook— het past niet bij een kind van God een boekhouding bij te houden om een staat van beledigingen te kunnen tonen. Wij kunnen het voorbeeld van Christus niet vergeten, noch ons katholieke geloof uittrekken als een jas: het kan zwakker of sterker worden, of verloren raken. Met een dergelijk bovennatuurlijk leven wordt het geloof verstevigd, maar de ziel schrikt bij het zien van de ellendige menselijke naaktheid zonder het goddelijke. Dus vraagt zij vergeving en betoont haar dankbaarheid: God, als ik mijn povere leven beschouw, vind ik niets om me op te beroemen en nog minder om trots op te zijn. Ik zie alleen maar redenen om altijd nederig en boetvaardig te leven. Ik weet heel goed, dat de grootste adeldom bestaat uit dienen.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Dit punt in een andere taal