58

“Als de enkele aanwezigheid van een persoon van hoog aanzien, een eerbiedwaardig iemand, voldoende is voor de mensen die hem omringen om zich beter te gedragen, hoe is het dan mogelijk, dat de aanwezigheid van God —altijd en alom tegenwoordig, gekend met onze vermogens en met graagte bemind— ons niet beter doet spreken, denken en voelen?” (Clemens van Alexandrië, Stromata, 7, 7 (PG 9, 450-451)). Inderdaad, als de werkelijkheid dat God ons ziet, diep in ons bewustzijn gegrift zou zijn en als we ons ervan rekenschap zouden geven, dat al onze arbeid, absoluut alles —niets ontsnapt aan zijn blik— verricht wordt in zijn aanwezigheid, met hoeveel zorg zouden we alles afmaken en hoe anders zouden onze reacties zijn! En dat is het geheim van de heiligheid die ik al zoveel jaren preek: God heeft ons allemaal geroepen om Hem na te volgen. U en mij heeft Hij geroepen om midden in de wereld —als de gewone man in de straat— Christus, onze Heer, een plaats te geven in het brandpunt van al onze eerlijke, menselijke bezigheden.

Nu zult u nog beter begrijpen, dat als een van u niet van zijn werk houdt, van werk dat hem past, als hij zich niet waarachtig betrokken voelt bij een van die nobele, aardse bezigheden om die te heiligen, als hij geen roeping tot een beroep heeft, dat hij dan nooit zal kunnen doordringen in de bovennatuurlijke kern van de leer die deze priester uiteenzet. Want een noodzakelijke voorwaarde zou hem ontbreken: werker te zijn.

Dit punt in een andere taal