81

Arbeidzaamheid, vlijt

Er zijn twee natuurlijke deugden —arbeidzaamheid en vlijt— die tot één zijn terug te voeren: tot de gedrevenheid voordeel te trekken uit de talenten die iedereen van God ontvangen heeft. Het zijn deugden, omdat ze ertoe leiden de zaken tot een goed einde te brengen. Omdat de arbeid —ik preek het sinds 1928— geen vervloeking en geen straf voor de zonde is. In Genesis wordt deze realiteit vermeld voordat Adam tegen God in opstand kwam (vgl. Gen 2, 15). In de plannen van God heeft de mens altijd moeten arbeiden, om zo mee te werken aan de grandioze taak van de schepping.

Wie ijverig is, maakt goed gebruik van zijn tijd die niet alleen geld is, maar eer aan God. Hij doet wat hij moet doen en is met zijn hoofd bij wat hij doet. Niet uit routine, niet om de uren door te komen, maar als vrucht van aandachtig en rijp overleg. Daarom is hij zorgvuldig. Het Latijnse woord voor vlijt, 'diligentia', komt van het werkwoord 'diligere' en dat betekent liefhebben, waarderen, uitkiezen op grond van stipt en nauwkeurig opletten. Niet wie zich overhaast is vlijtig, maar wie met liefde en op voortreffelijke wijze zijn werk doet.

Onze Heer, volmaakt mens, koos een ambacht en hij deed dat met toewijding en gedrevenheid gedurende bijna alle jaren die Hij op deze aarde doorbracht. Hij oefende zijn beroep van handwerksman uit te midden van de andere bewoners van zijn dorp. Deze menselijke en goddelijke bezigheid toont ons aan, dat het gewone werk geen onbelangrijk detail is, maar de spil voor onze heiliging, een constante gelegenheid God te ontmoeten, Hem te loven en te eren met het werk van ons verstand en onze handen.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Dit punt in een andere taal