Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Schietgebeden.

Het geloof van Bartimeüs

Dit maal is het Marcus die ons de genezing van een andere blinde vertelt. Toen Jezus vergezeld van zijn leerlingen en een flinke menigte uit Jericho wegtrok, zat een blinde bedelaar, Bartimeüs, de zoon van Timeüs langs de weg (Mar 10, 46). Toen hij het lawaai van de menigte hoorde, vroeg de blinde: Wat gebeurt er? Ze antwoordden hem: Jezus van Nazaret. Onmiddellijk ontbrandde zijn ziel in een zo levendig geloof in Christus dat hij luidkeels riep: Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij (Mar 10, 47).

En u die nu hier langs de kant van de weg staat, deze levensweg die zo kort is, krijgt u ook geen zin om dat te roepen? U die te weinig licht hebt, u die nieuwe genade nodig hebt om te besluiten op weg te gaan naar de heiligheid, voelt u ook niet de onweerstaanbare behoefte te roepen: Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij. Wat een prachtig schietgebed, om telkens en telkens te herhalen!

Ik raad u aan die momenten, die aan het wonder voorafgaan, langzaam te overwegen om deze heldere gedachte in uw geest te griffen: Wat een hemelsbreed verschil tussen Jezus' Hart, zo rijk aan medelijden, en onze arme harten. Die gedachte zal u altijd helpen, vooral in uren van beproeving en bekoring, in uren waarin we edelmoedig gevolg moeten geven aan de eenvoudige eisen van elke dag, in uren waarin we heldenmoed moeten tonen.

Velen snauwden Bartimeüs toe te zwijgen (Mar 10, 48). Dat gebeurde u ook, toen u Jezus heel dicht langs u voelde gaan: uw hart begon sneller te kloppen en u begon luidkeels te roepen, ten prooi aan een onrust diep in uw binnenste. Toen kwamen je vrienden, je gewoonten, comfort en omgeving met de raad te zwijgen en niet te roepen. “Waarom Jezus roepen? Val Hem niet lastig!”

De ongelukkige Bartimeüs luisterde niet naar hen. Hij schreeuwde juist nog veel harder: Zoon van David, ontferm U over mij. De Heer die hem van begin af aan gehoord had, liet hem volharden in zijn gebed. Dat doet Hij met u ook. Jezus verneemt de roep van onze ziel onmiddellijk, maar Hij wacht. Hij wil dat we Hem smeken, halsstarrig, zoals die blinde aan de rand van de weg bij de poort van Jericho. “Laten we hem nadoen. Zelfs als God niet direct geeft wat we Hem vragen, zelfs als de menigte ons van ons gebed probeert af te houden, moeten we Hem zonder ophouden blijven smeken” (H. Johannes Chrysostomus, In Matthaeum homiliae 66, 1 (PG 58, 626)).

Daadwerkelijk geloven

Dan ontspint zich een goddelijke dialoog, een wonderlijke, ontroerende dialoog, die het hart in vuur en vlam zet, want nu zijn u en ik Bartimeüs. Christus opent zijn goddelijke mond en zegt: Quid tibi vis faciam? Wat wilt ge dat ik voor u doe? De blinde: Meester, dat ik zie (Mar 10, 51). Logisch, niet waar? En u, kunt u zien? Bent u niet ooit als die blinde van Jericho geweest? Ik zal nooit vergeten hoe ik deze passage jaren geleden overwoog en toen begreep, dat Jezus iets van mij verwachtte. Maar wat? Ik had er toen nog geen idee van. Ik bad mijn schietgebeden: Heer, wat wilt gij; wat vraagt U van mij? Ik voorvoelde dat ik iets nieuws zou moeten aanpakken en het Rabboni, ut videam —Meester, dat ik zie— bracht me ertoe Christus te smeken en zonder ophouden te bestoken met dit gebed: ?Heer, laat geschieden, wat Gij wilt?

Laten we nu verder gaan met het overwegen van het mysterie van Maria's goddelijk Moederschap in een stil gebed, terwijl we uit het diepst van onze ziel verzuchten: O Maagd en Moeder van God, Hij die door het heelal niet omvat kan worden, sloot Zich op in uw schoot en is mens geworden (Alleluia, Mis van het Goddelijk Moederschap van Maria).

Kijk eens naar datgene wat de liturgie ons vandaag laat bidden: Zalig de schoot van de Maagd Maria, die de Zoon van de eeuwige Vader gedragen heeft (Communio, gemeenschappelijke van de heilige Maagd Maria). Een oude maar toch steeds nieuwe, menselijke en goddelijke uitroep. Daarmee zeggen wij tot de Heer, zoals gebruikelijk is op sommige plaatsen wanneer men iemand wil prijzen: gezegend de moeder die U ter wereld bracht!

Wat zullen de bovennatuurlijke deugden in ons groeien, als wij er echt in slagen met Maria, die onze Moeder is, contact te hebben! Wij moeten ons er niet voor generen de hele dag door —in ons hart, zonder dat daarvoor woorden nodig zijn— korte gebedjes, schietgebeden te doen. In de christelijke vroomheid zijn veel van dergelijke vurige lofprijzingen in de litanieën die het rozenkransgebed begeleiden, samengebracht. Het staat echter iedereen vrij deze uit te breiden, nieuwe lofzangen tot haar te richten, haar dat te zeggen, wat wij —uit een heilige schaamte waarvoor zij begrip heeft en waarmee zij het eens is— niet hardop zouden durven uitspreken.

Tot slot, ik geef u de raad zelf de moederlijke liefde van Maria te beproeven. Het is niet genoeg dat wij weten dat zij Moeder is, haar op die manier te beschouwen en over haar te spreken. Zij is uw Moeder en u bent haar kind; zij houdt van u alsof u haar enig kind was in deze wereld. Praat dienovereenkomstig met haar: vertel haar alles wat u overkomt, vereer haar, bemin haar. Niemand kan het zo goed doen, in uw plaats, als gij het niet doet.

Ik geef u de verzekering, dat als u deze weg inslaat, u direct heel Christus' liefde zult vinden: en dat u op zult gaan in dat onuitsprekelijke leven van God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. U zult er de kracht uit putten om de Wil van God volledig te vervullen, u zult vol zijn van verlangen om de mensen te dienen. U zult die christen worden die u soms droomt te zijn: overlopend van werken van liefdadigheid en rechtvaardigheid, blij en sterk, met begrip voor anderen en veeleisend jegens uzelf.

Dat, en niets anders is de graadmeter van ons geloof. Nemen wij onze toevlucht tot de heilige Maria, die ons energiek en zonder ophouden zal bijstaan.

We beginnen met mondgebeden die velen van ons van kindsbeen af gebeden hebben. Het zijn vurige en eenvoudige zinnen, gericht tot God en zijn Moeder, die onze Moeder is. Nog steeds herhaal ik, niet de ene dag wel en de andere niet, maar elke dag, 's ochtends en 's avonds het gebed dat mijn ouders mij leerden: ?O lieve Vrouw, o Moeder mijn, laat mij geheel de uwe zijn; vandaag wijd ik als liefdeblijk u ogen, oren, tong gelijk… Is dat niet —op de een of andere manier— het begin van contemplatie, een onomstotelijk bewijs van vertrouwvolle zelfgave! Denk eens aan de zinnen van twee die elkaar beminnen. Wat doen ze? Alles wat ze zijn en hebben is voor hun beminde.

Eerst een schietgebed, dan nog een, en nog een… totdat deze godsvrucht onvoldoende lijkt, omdat woorden uiteindelijk maar pover zijn…: men laat de goddelijke intimiteit haar gang gaan, in een beschouwen van God zonder rust of vermoeidheid. Wij leven dan verder als in boeien, in een kerker. Terwijl wij de werkzaamheden, die passen bij onze omstandigheden en ons beroep, ondanks onze vergissingen en beperkingen, zo volmaakt mogelijk verrichten, verlangt de ziel te ontsnappen. Zij gaat naar God, als een stuk ijzer dat door de magneet wordt aangetrokken. Zij begint Jezus op een effectieve manier lief te hebben, met een lieflijke ontroering.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift