Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is arbeidzaamheid.

Beginnen aan een werk doen er veel; het afmaken doen er maar weinig. Laten wij proberen bij die laatste groep te horen; wij, die als kinderen van God proberen te leven. Vergeet niet dat alleen de werkzaamheden die men met liefde tot een goed einde brengt, kunnen rekenen op de instemming van de Heer, zoals we in de Heilige Schrift kunnen lezen: beter het einde dan het begin (Pr 7, 8).

Misschien hebt u me bij andere gelegenheden deze anekdote al eens horen vertellen, maar toch hecht ik er aan haar nog eens naar voren te brengen, omdat het voorval zo beeldend, zo leerzaam is. Op een keer zocht ik in het Rituale Romanum het formulier voor de zegening van de laatste steen van een gebouw, de belangrijkste bouwsteen omdat deze een symbool is voor de zware, moedige en noeste arbeid van veel mensen, gedurende vele jaren. Ik was stomverbaasd toen ik merkte dat dit formulier niet bestond en dat men gebruik zou moeten maken van de benedictio ad omnia, een zegening voor algemeen gebruik. Ik moet toegeven, dat het me onmogelijk leek, dat een dergelijke lacune bestond en ik nam nog eens langzaam, maar tevergeefs, het register van het Rituale door.

Veel katholieken hebben de overtuiging laten varen, dat een rechtschapen levenswandel, zoals de Heer van zijn kinderen verlangt, een echte zorgvuldigheid vergt bij het vervullen van ieders eigen taken die ze dienen te heiligen tot in de allerkleinste kleinigheid.

Wij kunnen de Heer alleen maar iets aanbieden dat —binnen onze povere menselijke begrenzingen— volmaakt is, zonder smet, met zorg gerealiseerd tot in de kleinste details. God aanvaardt geen klungelwerk. Gij zult niets offeren met een gebrek, vermaant ons de Heilige Schrift, dan schept Jahwe geen behagen in u (Lev 22, 20). Daarom zal ieders werk, de arbeid die op onze dagen en energie beslag legt, een offergave moeten zijn die de Schepper waardig is, operatio Dei, werk van God en werk voor God: kortom, een taak die af is, smetteloos.

Werk: deelhebben aan het goddelijk kunnen

Vanaf het begin van zijn schepping heeft de mens —en dat is geen bedenksel van mij— moeten werken. Je hoeft alleen maar de eerste bladzijden van de Heilige Schrift op te slaan en daar staat te lezen dat —voor de mensheid bezocht werd door de zonde en, als gevolg van die belediging, door dood en ontberingen en lijden (vgl. Rom 5, 12)— God Adam gevormd heeft uit stof, van de aarde genomen. En Hij schiep voor hem en zijn nageslacht die o zo mooie wereld, ut operaretur et custodiret illum (Gen 2, 15), om die te bewerken en te beheren.

Laten we er geheel en al van overtuigd zijn, dat arbeid een prachtige werkelijkheid is, die ons opgelegd wordt als een onverbiddelijke wet waaraan we allemaal, op de een of andere manier, onderworpen zijn, hoewel sommigen proberen haar te omzeilen. Luister goed: deze verplichting is niet ontstaan als een gevolg van de erfzonde en kan ook niet teruggebracht worden tot een uitvinding van de moderne tijd. Het gaat om een onontbeerlijk middel dat God ons toevertrouwt hier op aarde. Zo verlengt Hij onze dagen en maakt Hij ons deelgenoot van zijn scheppende macht, zodat we in ons levensonderhoud kunnen voorzien en tegelijkertijd plukken van de vruchten tot eeuwig leven (Joh 4, 36): de mens komt ter wereld om te werken, de vogel om te vliegen (Job 5, 7).

U zult mij zeggen, dat er heel wat eeuwen verstreken zijn en dat er maar heel weinig mensen op die manier denken. U zegt, dat de meerderheid, wellicht, door heel andere motieven gedreven wordt: er zijn er die werken voor het geld; anderen om een gezin te onderhouden; weer anderen om een bepaalde maatschappelijke positie te veroveren; om hun capaciteiten te ontwikkelen; om hun ongeregelde hartstochten te bevredigen; om een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke vooruitgang. En, in het algemeen, ervaren ze hun bezigheden als een noodzaak, waar geen ontkomen aan is.

Tegenover deze platte, egoïstische, aardse visie moeten u en ik ons herinneren en anderen er aan herinneren, dat we kinderen van God zijn. Zoals tot de mensen uit de parabel in het evangelie richt God tot ons dezelfde oproep: Zoon, ga vandaag werken in mijn wijngaard (Mat 21, 28). Ik verzeker u, als we onszelf ertoe dwingen elke dag onze persoonlijke verplichtingen te beschouwen als een goddelijk verzoek, dan zullen we leren onze taak te volbrengen met de grootste menselijke en bovennatuurlijke perfectie waartoe we in staat zijn. Misschien komen we bij een of andere gelegenheid wel in opstand — zoals de zoon die zei: Neen, ik wil niet (Mat 21, 29). Maar we laten het daar niet bij, we hebben berouw, en we wijden ons met nog meer inspanning aan het vervullen van onze plicht.

Vergeef me deze uitweiding en laten we, ook al zijn we niet helemaal van het onderwerp afgedwaald, de hoofdlijn van het betoog weer opnemen. Wees ervan overtuigd, dat de roeping tot een beroep wezenlijk en onscheidbaar deel uitmaakt van ons christen-zijn. De Heer wil dat u heilig bent op de plaats die u inneemt, in het beroep dat u gekozen hebt, om welke reden dan ook. Ik acht ze allemaal goed en eerbaar —voorzover ze tenminste niet in strijd zijn met de wet van God— en geschikt om tot een bovennatuurlijk plan te verheffen, dat wil zeggen ingebed in die stroom van Liefde die het leven van een kind van God bepaalt.

Ik kan het niet helpen, maar ik voel een zekere ongerustheid, als ik iemand over zijn werk hoor praten op de toon van een slachtoffer, als hij beweert er ik weet niet hoeveel uur per dag mee bezig te zijn, terwijl hij in feite nog niet de helft doet van wat veel van zijn collega's doen, die het uiteindelijk ook alleen maar doen om zelfzuchtige of —in het beste geval— puur menselijke motieven. Wij allen die hier aanwezig zijn en in een persoonlijk gesprek met Jezus gewikkeld zijn, vervullen een nauw omschreven taak: arts, advocaat, econoom… Denk eens even aan uw collega's die zich onderscheiden door hun beroepsaanzien, hun achtenswaardigheid, hun toegewijde dienstbaarheid. Besteden zij niet vele uren van de dag —en soms ook van de nacht— aan die taak? Kunnen we niet iets van hen leren?

Zo sprekend beoordeel ik ook mijn eigen gedrag en ik beken u, dat ik, nu ik me deze vraag stel, schaamte voel en het onmiddellijk verlangen God vergeving te vragen, want ik ken het antwoord: zwak, ver verwijderd van de opdracht die God ons in deze wereld heeft toevertrouwd. “Christus”, schrijft een Kerkvader, “heeft ons achtergelaten om lampen te zijn; om leermeester voor anderen te worden; om als engelen tussen de mensen te leven, als volwassenen tussen de kinderen; als geesten tussen zuiver rationele mensen; om zaad te worden; om vrucht te dragen. Het is niet nodig de mond open te doen, als ons leven op die wijze zou schitteren. Woorden zijn overbodig, als onze daden spreken. Er zou geen heiden overblijven als wij echte christenen zouden zijn” (H. Johannes Chrysostomus, In Epistolam I ad Thimotheum homiliae, 10, 3 (PG 62, 551)).

Strijd tegen die overdaad aan begrip die iedereen voor zichzelf heeft: stel eisen! Soms denken we te veel aan onze gezondheid; aan ontspanning, die niet mag ontbreken in de mate die we nodig hebben om weer met hernieuwde kracht aan de slag te kunnen gaan. Maar 'ontspanning —schreef ik alweer heel wat jaren terug— betekent niet niets doen, maar zich ontspannen door bezigheden, die minder inspanning vergen'.

Op andere momenten nemen we er —met slappe smoesjes— wat al te veel ons gemak van, vergeten we de gezegende verantwoordelijkheid die op onze schouders rust. We doen wat minimaal nodig is om ons er van af te kunnen maken. We laten ons leiden door redenen zonder rede om met de armen over elkaar te gaan zitten, maar Satan en zijn bondgenoten nemen geen vakantie. Luister goed en overweeg wat Sint Paulus schrijft aan christenen die van beroep slaaf waren; hij spoorde hen aan hun meesters te gehoorzamen: niet als ogendienaars om de mensen te behagen, maar als slaven van Christus, die Gods wil van harte volbrengen. Dient welgemoed in de mensen de Heer (Ef 6, 6-7). Een goede raad om opgevolgd te worden door u en door mij.

We gaan onze Heer, Jezus Christus, vragen om licht en Hem smeken ons te helpen —elk ogenblik— de goddelijke betekenis te ontdekken die de roeping tot ons beroep omvormt tot de spil waaraan de oproep tot heiligheid die tot ons gericht is, bevestigd is en ronddraait. In het evangelie kunt u lezen, dat Jezus bekend was als faber, filius Mariae (Mar 6, 3), timmerman, zoon van Maria. Wel, met een heilige trots moeten we dus met daden laten zien, dat we werkers zijn, mannen en vrouwen die zich inspannen!

Aangezien ons gedrag elk moment het gedrag dient te zijn van een gezant van God, dient het voor ons ook een levende werkelijkheid te zijn, dat we Hem niet trouw dienen als we ons werk in de steek laten. Als we niet de inspanning en zelfverloochening van anderen delen in het vervullen van onze beroepsplichten. Als men ons zou kunnen bestempelen als lui, inaccuraat, lichtzinnig, ordeloos, leeglopers, nutteloos… Want wie deze, schijnbaar minder belangrijke, plichten verwaarloost, kan moeilijk in die van het bovennatuurlijk leven overwinnen die stellig heel wat zwaarder zijn. Wie betrouwbaar is in het kleinste, is ook betrouwbaar in het grote; en wie onrechtvaardig is in het kleinste, is ook onrechtvaardig in het grote (Luc 16, 10).