Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Oprechtheid.

Waarheidsliefde en rechtvaardigheid

De natuurlijke deugden vergen van ons een ononderbroken inspanning, want het is niet gemakkelijk gedurende lange tijd te volharden in eerlijkheid bij situaties die onze eigen veiligheid in gevaar lijken te brengen. Kijk eens naar de zuivere facetten van de waarheidsliefde. Is die echt in onbruik geraakt? Heeft de praktijk van het compromis, het in de doofpot stoppen, het doen-alsof, definitief getriomfeerd? Mensen zijn bang van de waarheid. Om die reden hebben ze hun toevlucht genomen tot een kleinzielige uitweg: zij zeggen dat niemand oprecht is en de waarheid vertelt, dat iedereen veinst en liegt.

Gelukkig is het niet zo. Er bestaan veel mensen —christenen en niet-christenen— die vastbesloten hun goede naam en faam op het spel zullen zetten voor de waarheid. Zij zijn niet gedurig in de weer het beste plekje onder de zon te veroveren. Het zijn dezelfden die, omdat ze de oprechtheid beminnen, hun mening herzien als ze ontdekken dat ze het mis hadden. Wie begint met liegen, wie van de waarheid enkel een welluidend woord maakt om zijn gestumper achter te verbergen, zal nooit iets rechtzetten.

Let er eens op dat wie verteerd wordt door fysieke wellust geestelijk niet vooruit kan komen. Hij is tot geen enkel goed werk in staat. Hij is een lammeling die als een vod op de grond blijft liggen. Hebt u wel eens patiënten gezien met een vergevorderde verlamming die zichzelf niet kunnen helpen of op de been kunnen komen? Soms kunnen ze zelfs hun hoofd niet bewegen. Dat gebeurt ook in het bovennatuurlijke vlak met mensen die niet nederig zijn en zich lafhartig overgeven aan ontucht. Zij zien, horen, noch begrijpen iets. Zij zijn verlamd en als verdwaasd. Ieder van ons moet de Heer en de Moeder van God aanroepen en vragen ons nederigheid te verlenen en het vaste voornemen met vroomheid het goddelijk geneesmiddel van de biecht aan te wenden. Laat niet toe, dat zich in uw ziel een haard van verderf nestelt, ook al is die nog zo klein. Spreek. Stromend water is helder, stilstaand water vormt een poel van stinkende verrotting; zo wordt drinkbaar water een brij vol ongedierte.

Dat kuisheid bestaanbaar is en een bron van blijdschap vormt, weet u evengoed als ik. Ook staat het voor u vast dat kuisheid zo nu en dan een beetje strijd vergt. Laten we nog eens luisteren naar de heilige Paulus: Mijn innerlijk schept behagen in Gods wet, maar in mijn leden ontwaar ik een andere wet die zich verzet tegen de wet van mijn geest en mij in boeien uitlevert aan de wet van de zonde die in de leden van mijn lichaam zetelt. Wee mij, wie zal dit lichaam bevrijden van de dood? (Rom 7, 22-24). Schreeuw nog harder, als u dit niet genoeg is, maar laten we niet overdrijven: sufficit gratia mea (2 Kor 12, 9), mijn genade volstaat, werpt de Heer ons tegen.

Mij is wel eens opgevallen hoe de ogen van een sportman oplichten bij het zien van de hindernissen die hij moet nemen. Wat een overwinning! Kijk eens hoe hij die moeilijkheden overwint. Zo kijkt Onze Lieve Heer naar ons. Hij verheugt zich in onze strijd: wij zullen altijd overwinnaars zijn, want Hij weigert ons nooit de almacht van zijn genade. Dus is het niet van belang, dat er gevochten moet worden, want Hij laat ons niet in de steek.

Het is een gevecht, zonder verzaken. Laten wij ons er in storten met vreugdevolle instemming, met vrije en blijde overgave. U moet u in uw gedrag niet beperken tot het vermijden van de val, van de gelegenheid tot zonde. Ook mag het op geen enkele wijze teruggebracht worden tot een kille en mathematische ontkenning. Wees ervan overtuigd, dat kuisheid een deugd is en dat deze, als zodanig, moet groeien en toenemen in volmaaktheid. Het is niet voldoende, ik zeg het nog maar eens, dat iedereen volgens zijn eigen levensstaat in onthouding leeft: wij moeten kuis leven, met heldhaftige deugdbeoefening. Die houding omvat een positieve daad waardoor wij goedsmoeds ingaan op het goddelijk verzoek: praebe, fili mi, cor tuum mihi et oculi tui vias meas custodiant (Spr 23, 26), geef mij uw hart, mijn kind, en laat uw blik weiden over mijn velden vol vrede.

En dan vraag ik u nu: hoe bindt u dat gevecht aan? U weet heel goed, dat de eerste klap een daalder waard is. Zonder u onmiddellijk af van het gevaar, zodra u de eerste vonken van de hartstocht voelt overspringen, of zelfs nog eerder. Spreek bovendien onmiddellijk daarop met degeen die uw ziel leidt; liever nog tevoren, als dat mogelijk is, want als u uw hart wagenwijd opent, zult u niet overwonnen worden. Een daad en nog een daad en er ontstaat een gewoonte, een neiging, een gemak van handelen. Daarom is het nodig te strijden om de gewoonte van de deugd te verwerven, de gewoonte van de versterving om de Liefde bij uitstek niet af te wijzen.

Overweeg de raad van de heilige Paulus aan Timóteüs: te ipsum castum custodi (1 Tim 5, 22), bewaar uzelf in kuisheid. Zo zullen we er ook altijd op bedacht zijn deze schat, die God ons toevertrouwd heeft, welbesloten te behoeden. In de loop van mijn leven heb ik heel wat mensen horen uitroepen: was ik er maar van meet af aan mee gestopt! En dat zeggen ze vol verdriet en schaamte.

Hoe moeten wij bidden?

Ik durf, zonder bang te zijn me daarin te vergissen, te stellen, dat er veel, ontelbaar veel manieren zijn om te bidden. Maar ik wil dat onze manier van bidden die is van de ware kinderen van God, niet de woordenbrij van schijnheiligen die Jezus horen zeggen: Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen (Mat 7, 21). Wie door schijnheiligheid gedreven wordt, kan misschien wel “de dreun van een gebed” produceren —schrijft de heilige Augustinus— “maar niet de woorden, want het ontbreekt hem aan leven” (H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos, 139, 10 (PL 37, 1809)), en het verlangen de Wil van de Vader te volbrengen is afwezig. Laat onze roep 'Heer' vergezeld gaan van het daadwerkelijk verlangen de innerlijke roerselen die de Heilige Geest in onze ziel teweegbrengt, in daden om te zetten.

We moeten moeite doen geen spoortje dubbelhartigheid in ons te laten voortbestaan. Het eerste vereiste om het kwaad, dat de Heer zo hard veroordeelt, uit te roeien is zorgen bij onszelf een duidelijke, tot gewoonte geworden, blijvende aversie tegen de zonde aan te kweken. Stevig en oprecht, met hart en hoofd moeten we de doodzonde verafschuwen. Maar ook onze houding moet getuigen van een diep ingewortelde weerzin tegen de vrijwillig bedreven dagelijkse zonde, een afkeer van die misstappen die ons niet beroven van de goddelijke genade, maar wel een bedreiging vormen voor de kanalen waarlangs die genade ons toestroomt.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift