Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Hart → een vrij hart.

Weest er vanuit deze visie van overtuigd, dat als we de Heer werkelijk van nabij willen volgen en aan God en de gehele mensheid een echte dienst willen bewijzen, we ons in ernst zullen moeten onthechten aan het eigen ik: onthechting aan verstandelijke vermogens, aan gezondheid, aan aanzien, aan nobele ambities, aan overwinningen en succes.

Hierbij doel ik ook —want zover moet uw beslissing gaan— op die verheven idealen waardoor we enkel en alleen de eer en lof van God nastreven. We moeten onze wil dan ijken op de volgende heldere en nauwkeurige maat: Heer, ik zou dit of dat willen doen, maar alleen als het U behaagt, want waarom zou ik me ermee bezighouden als het U niet behaagt! Zo brengen we de doodsteek toe aan het egoïsme en de ijdelheid die in ieders geweten binnensluipen. En zo verkrijgen we tegelijkertijd de ware vrede van de ziel, met een onthechting die uitloopt op het volledige bezit van God, steeds intiemer, steeds intenser.

Om Christus na te kunnen volgen moet ons hart geheel vrij zijn van verknochtheden. Wie mijn volgeling wil zijn, moet mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. Want wie zijn leven wil redden, hij zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het vinden. Wat voor nut heeft het voor de mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van zijn eigen leven? (Mat 16, 24­26). De heilige Gregorius gaat daar nader op in: “Het is niet voldoende afstand te doen van de aardse goederen, als we niet ook onszelf verloochenen. Maar… waar gaan we zonder onszelf naar toe? Wat betekent deze onthechting, als we onszelf daarin verliezen? Weet echter: enerzijds zijn wij gevallen door onze zonden, anderzijds zijn we gevormd door God. We zijn geschapen in een bepaalde gesteldheid, door ons eigen toedoen bevinden we ons nu in een andere, daarvan onderscheiden toestand. We moeten de toestand waartoe we door de zonden verworden zijn, ontvluchten en de gesteldheid waarin de genade ons gebracht heeft, handhaven. Zo heeft wie hoogmoedig was en in zijn bekering tot Christus nederig werd, zichzelf reeds verloochend; wie ontuchtig was en een kuis leven gaat leiden, heeft verloochend wat hij vroeger was; wie gierig was en niet meer begeert, maar begint royaal te zijn met het zijne, heeft zichzelf beslist verloochend” (H. Gregorius de Grote, Homiliae in Evangelia, 32, 2 (PL 76, 1233)).

De christen is heer en meester over zichzelf

De Heer verlangt van ons, dat we edelmoedig van hart en oprecht in onthechting zijn. Dat zullen we bereiken als we vastberaden de ankerkabels of de dunne draden, die ons binden aan ons eigen ik, losknopen. Ik maak er voor u geen geheim van, dat een dergelijk besluit een voortdurende strijd vergt. We moeten ons verstand en onze eigen wil voorbijstreven. Kortom, het eist een onthechting die moeilijker is dan het opgeven van de meest begeerde materiële goederen.

De onthechting die de Meester preekt en die Hij van alle christenen verwacht, sluit ook onontkoombaar in, dat we er uiterlijk blijk van geven. Christus coepit facere et docere (Hand 1, 1), begon met handelen en onderrichten. Voordat Hij zijn leer met woorden preekte, verkondigde Hij die met daden. U hebt gezien, dat Hij geboren is in een stal, zonder ook maar iets te hebben. Voor zijn eerste slaap op aarde werd hij op stro in een kribbe neergelegd. En verder herinnert u zich uit de jaren van zijn apostolische tochten, om maar eens één voorbeeld te geven, de ondubbelzinnige waarschuwing die Hij gaf aan een van de mensen die Hem wilden volgen: De vossen hebben holen en de vogels hebben hun nesten, maar de Mensenzoon heeft niets, waar Hij zijn hoofd op kan laten rusten (Luc 9, 58). En laten we niet vergeten stil te staan bij dat voorval uit het evangelie, waar de apostelen om hun honger te temperen onderweg op een sabbat een paar korenaren plukken (vgl. Mar 2, 23).

Voor wie op elk moment meester over zichzelf wil zijn, heb ik een goede raad. Probeer uzelf zonder vrees en zonder aarzelen tot het uiterste van alles te onthechten. En verder moet u, als u uw verplichtingen tegenover uzelf, gezin, familie nakomt… alle eerlijke aardse middelen met een goede bedoeling gebruiken. En denk daarbij aan het dienen van God, van de Kerk, van uw gezin, aan uw werk, uw land, aan de hele mensheid. Denk eraan dat het belang van iets niet ligt in het al dan niet bezitten van dat iets, maar in de vraag of men handelt overeenkomstig de waarheid die het christelijk geloof ons voorhoudt: de geschapen dingen zijn alleen maar middelen, verder niets. Denk niet er iets definitiefs in te zien, dat is een luchtspiegeling. Verzamelt u geen schatten op aarde, waar ze door mot en worm vergaan en waar dieven inbreken om te stelen; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar ze niet door mot of worm vergaan en waar dieven niet inbreken om te stelen. Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn (Mat 6, 19­21).

Als iemand zijn geluk enkel en alleen in de dingen van hier beneden zoekt —ik heb wat echte tragedies gezien— laat hij het verstandig gebruik ervan ontaarden en verstoort hij de orde die de Schepper in zijn wijsheid gewild heeft. Het hart wordt dan ongelukkig en onbevredigd. Het slaat de weg in van het eeuwig ongenoegen en wordt uiteindelijk al op aarde slaaf, slachtoffer van juist die dingen die hij misschien ten koste van onmeetbare inspanningen en ontberingen verworven heeft. Maar op de allereerste plaats druk ik u op het hart nooit te vergeten, dat God geen plaats, geen woning vindt in een hart dat bevuild is door ongeordende, grove, ijdele liefde. Niemand kan twee heren dienen: hij zal de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhangen en de ander verachten. Gij kunt niet God dienen en de mammon (Mat 6, 24). “We moeten ons hart dus richten op de liefde die ons gelukkig kan maken… We moeten ons verlangen richten op de schatten van de hemel” (H. Johannes Chrysostomus, In Matthaeum homiliae, 63, 3 (PG 58, 607)).

Heel wat jaren geleden, meer dan vijfentwintig jaar, ging ik nog wel eens naar een charitatieve instelling. De bedelaars in de eetzaal hadden de hele dag niets anders te eten dan de maaltijd die daar geserveerd werd. Het was een ruime zaal. De verzorging was in handen van een paar toegewijde dames. Nadat de eerste maaltijd uitgedeeld was, verdrongen andere bedelaars zich om de restjes. Een van de bedelaars uit die tweede groep trok mijn aandacht. Hij was in het bezit van een tinnen lepel! Die haalde hij voorzichtig en met graagte uit zijn zak. Hij bekeek hem vol genot. Toen hij zijn portie gegeten had, keek hij opnieuw naar de lepel. Het leek wel alsof zijn ogen het uitschreeuwden: die is van mij! Hij likte hem twee keer af om hem schoon te maken en stak hem toen geheel voldaan weer tussen de plooien van zijn lompen. Het was zijn lepel, echt helemaal van hem: de armoedzaaier, die zich tussen die mensen, tussen zijn armzalige lotgenoten, rijk voelde!

In diezelfde tijd kende ik een dame uit de hoogste adellijke kringen, een Grande van Spanje. Voor God telt dat niet. We zijn allemaal gelijk, allemaal kinderen van Adam en Eva, allemaal zwakke schepselen, met deugden en gebreken, tot de ergste misdaden in staat —als de Heer ons aan ons lot zou overlaten. Nu Christus ons vrijgekocht heeft, bestaat er geen verschil meer van ras, taal, huidskleur, afstamming, rijkdom…: wij zijn allen kinderen van God. De persoon over wie ik u nu vertel, woonde in een voornaam huis, maar ze gaf nog geen twee stuiver per dag voor zichzelf uit. Haar personeel echter betaalde ze wel royaal en de rest besteedde ze om behoeftigen te hulp te komen, terwijl ze zichzelf allerlei dingen ontzegde. Deze dame had geen gebrek aan dingen waar anderen zo naar verlangen, maar zelf was ze arm, zeer offervaardig, aan alles volledig onthecht. Hebt u mij begrepen? We hoeven trouwens alleen maar naar het woord van de Heer te luisteren: Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen (Mat 5, 3).

Als u die geest wilt verwerven, moet u gierig zijn voor uzelf en heel royaal voor anderen. Geef niet te veel uit voor luxe, grillen,ijdelheid, gemakzucht… Praat uzelf geen behoeften aan. Kortom, leer met de heilige Paulus te weten wat armoede is en wat overvloed is. Ik ben volledig ingewijd. Ik kan volop eten en ik kan honger lijden, ik ben vertrouwd met overvloed en met gebrek. Alles vermag ik in Hem die mij kracht geeft (Fil 4, 12­13). En we zullen net als de Apostel als overwinnaars uit de geestelijke strijd te voorschijn komen voor zover we zorgen in ons hart onthecht en vrij van banden te zijn.

“Wij allen die het strijdperk van het geloof hebben betreden —zegt de heilige Gregorius de Grote— nemen het op ons te strijden tegen de boze geesten. De duivels bezitten niets in deze wereld. En omdat ze daardoor naakt in het krijt treden, moeten wij ook naakt strijden. Want als een kampvechter met kleren aan strijdt tegen een kampvechter zonder kleren, zal hij snel in het stof moeten bijten, want zijn vijand zal iets vinden om hem vast te grijpen. En wat zijn de dingen van deze wereld anders dan een soort kleding?” (H. Gregorius de Grote, Homiliae in Evangelia, 32, 2 (PL 76, 1233)).

God houdt van de mens die met vreugde geeft

In hetzelfde kader van de volledige onthechting die de Heer van ons vraagt, wil ik u op een ander bijzonder belangrijk punt opmerkzaam maken: gezondheid. U bent voor het grootste deel nog jong. U beleeft nu die geweldige periode in uw leven die bruist van vitaliteit en overloopt van energie. Maar de tijd staat niet stil en de slijtage van het lijf begint onverbiddelijk zich te laten voelen. Daarna komen de beperkingen van de rijpere leeftijd en tenslotte de gebreken van de ouderdom. Verder kan er op elk moment zomaar iemand van ons ziek worden of aan een kwaal lijden.

Alleen als we in alle oprechtheid en op een christelijke manier profiteren van de perioden waarin het ons fysiek voor de wind gaat, de goede perioden, zullen we ook met een bovennatuurlijke vreugde de gebeurtenissen aanvaarden die men ten onrechte slecht noemt. Zonder al te veel in bijzonderheden te treden zou ik u in een eigen ervaring willen laten delen. Als we ziek zijn, kunnen we stierlijk vervelend zijn: er wordt geen aandacht aan me geschonken, niemand denkt aan mij, ik krijg niet de behandeling die ik verdiend heb, niemand begrijpt me… De duivel ligt altijd op de loer. Hij valt aan waar hij maar kan. Bij ziekte is het zijn tactiek een soort psychose op te wekken waardoor we ons van God verwijderen, de sfeer vergallen of die schat aan verdiensten vernietigen die we voor het welzijn van alle zielen kunnen verwerven door het ongemak en het lijden met een bovennatuurlijk optimisme —en met liefde!— te aanvaarden. En als het Gods wil is, dat we in de greep van de beproeving raken, aanvaardt het als een blijk dat Hij ons rijp genoeg acht om inniger aan zijn verlossend Kruis deel te hebben.

Wel, er is een lange weg van voorbereiding te gaan, waarop we elke dag vorderen door een heilige zelfonthechting, om ons in staat te stellen —als de Heer het toelaat— ziekte en ongeluk edelmoedig te dragen. Neem nu al elke voorkomende gelegenheid te baat, ontzeg uzelf iets, verdraag het kleine verdriet van alledag, versterf u en beoefen de christelijke deugden.