Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Kleine dingen  → goed gedaan werk .

Beginnen aan een werk doen er veel; het afmaken doen er maar weinig. Laten wij proberen bij die laatste groep te horen; wij, die als kinderen van God proberen te leven. Vergeet niet dat alleen de werkzaamheden die men met liefde tot een goed einde brengt, kunnen rekenen op de instemming van de Heer, zoals we in de Heilige Schrift kunnen lezen: beter het einde dan het begin (Pr 7, 8).

Misschien hebt u me bij andere gelegenheden deze anekdote al eens horen vertellen, maar toch hecht ik er aan haar nog eens naar voren te brengen, omdat het voorval zo beeldend, zo leerzaam is. Op een keer zocht ik in het Rituale Romanum het formulier voor de zegening van de laatste steen van een gebouw, de belangrijkste bouwsteen omdat deze een symbool is voor de zware, moedige en noeste arbeid van veel mensen, gedurende vele jaren. Ik was stomverbaasd toen ik merkte dat dit formulier niet bestond en dat men gebruik zou moeten maken van de benedictio ad omnia, een zegening voor algemeen gebruik. Ik moet toegeven, dat het me onmogelijk leek, dat een dergelijke lacune bestond en ik nam nog eens langzaam, maar tevergeefs, het register van het Rituale door.

Veel katholieken hebben de overtuiging laten varen, dat een rechtschapen levenswandel, zoals de Heer van zijn kinderen verlangt, een echte zorgvuldigheid vergt bij het vervullen van ieders eigen taken die ze dienen te heiligen tot in de allerkleinste kleinigheid.

Wij kunnen de Heer alleen maar iets aanbieden dat —binnen onze povere menselijke begrenzingen— volmaakt is, zonder smet, met zorg gerealiseerd tot in de kleinste details. God aanvaardt geen klungelwerk. Gij zult niets offeren met een gebrek, vermaant ons de Heilige Schrift, dan schept Jahwe geen behagen in u (Lev 22, 20). Daarom zal ieders werk, de arbeid die op onze dagen en energie beslag legt, een offergave moeten zijn die de Schepper waardig is, operatio Dei, werk van God en werk voor God: kortom, een taak die af is, smetteloos.

Werk: deelhebben aan het goddelijk kunnen

Vanaf het begin van zijn schepping heeft de mens —en dat is geen bedenksel van mij— moeten werken. Je hoeft alleen maar de eerste bladzijden van de Heilige Schrift op te slaan en daar staat te lezen dat —voor de mensheid bezocht werd door de zonde en, als gevolg van die belediging, door dood en ontberingen en lijden (vgl. Rom 5, 12)— God Adam gevormd heeft uit stof, van de aarde genomen. En Hij schiep voor hem en zijn nageslacht die o zo mooie wereld, ut operaretur et custodiret illum (Gen 2, 15), om die te bewerken en te beheren.

Laten we er geheel en al van overtuigd zijn, dat arbeid een prachtige werkelijkheid is, die ons opgelegd wordt als een onverbiddelijke wet waaraan we allemaal, op de een of andere manier, onderworpen zijn, hoewel sommigen proberen haar te omzeilen. Luister goed: deze verplichting is niet ontstaan als een gevolg van de erfzonde en kan ook niet teruggebracht worden tot een uitvinding van de moderne tijd. Het gaat om een onontbeerlijk middel dat God ons toevertrouwt hier op aarde. Zo verlengt Hij onze dagen en maakt Hij ons deelgenoot van zijn scheppende macht, zodat we in ons levensonderhoud kunnen voorzien en tegelijkertijd plukken van de vruchten tot eeuwig leven (Joh 4, 36): de mens komt ter wereld om te werken, de vogel om te vliegen (Job 5, 7).

U zult mij zeggen, dat er heel wat eeuwen verstreken zijn en dat er maar heel weinig mensen op die manier denken. U zegt, dat de meerderheid, wellicht, door heel andere motieven gedreven wordt: er zijn er die werken voor het geld; anderen om een gezin te onderhouden; weer anderen om een bepaalde maatschappelijke positie te veroveren; om hun capaciteiten te ontwikkelen; om hun ongeregelde hartstochten te bevredigen; om een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke vooruitgang. En, in het algemeen, ervaren ze hun bezigheden als een noodzaak, waar geen ontkomen aan is.

Tegenover deze platte, egoïstische, aardse visie moeten u en ik ons herinneren en anderen er aan herinneren, dat we kinderen van God zijn. Zoals tot de mensen uit de parabel in het evangelie richt God tot ons dezelfde oproep: Zoon, ga vandaag werken in mijn wijngaard (Mat 21, 28). Ik verzeker u, als we onszelf ertoe dwingen elke dag onze persoonlijke verplichtingen te beschouwen als een goddelijk verzoek, dan zullen we leren onze taak te volbrengen met de grootste menselijke en bovennatuurlijke perfectie waartoe we in staat zijn. Misschien komen we bij een of andere gelegenheid wel in opstand — zoals de zoon die zei: Neen, ik wil niet (Mat 21, 29). Maar we laten het daar niet bij, we hebben berouw, en we wijden ons met nog meer inspanning aan het vervullen van onze plicht.

Voorbeeld geven door het beroepsleven

Laten we de vergissing vermijden te denken, dat apostolaat zich beperkt tot het getuigenis van enkele vrome praktijken. U en ik, wij zijn christen, maar tegelijkertijd en zonder discontinuïteit, burgers en werkers, met duidelijke verplichtingen die we nakomen op een voorbeeldige wijze, als we ons werkelijk willen heiligen. Het is Jezus Christus die bij ons aandringt: Gij zijt het licht der wereld. Een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt! Men steekt toch ook niet een lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard, zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn. Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is (Mat 5, 14-16).

Uw beroepsarbeid —welke dan ook— verandert in een lamp die uw collega's en vrienden verlicht. Daarom herhaal ik graag tegen mensen die tot het Opus Dei toetreden, en mijn bewering is ook voor u allen bestemd die mij horen: wat heb ik er aan als ze me zeggen, dat die-of-die een goede zoon van mij is —een goed katholiek— maar een slecht schoenmaker? Als hij geen moeite doet zijn vak goed te leren en met zorg uit te oefenen, zal hij het nooit kunnen heiligen en niet aan de Heer kunnen aanbieden. En de heiliging van het werk van alledag fungeert als spil van de ware spiritualiteit van ons allen die —ondergedompeld in de tijdelijke werkelijkheid— vastbesloten zijn om een intieme omgang met God te zoeken.

Strijd tegen die overdaad aan begrip die iedereen voor zichzelf heeft: stel eisen! Soms denken we te veel aan onze gezondheid; aan ontspanning, die niet mag ontbreken in de mate die we nodig hebben om weer met hernieuwde kracht aan de slag te kunnen gaan. Maar 'ontspanning —schreef ik alweer heel wat jaren terug— betekent niet niets doen, maar zich ontspannen door bezigheden, die minder inspanning vergen'.

Op andere momenten nemen we er —met slappe smoesjes— wat al te veel ons gemak van, vergeten we de gezegende verantwoordelijkheid die op onze schouders rust. We doen wat minimaal nodig is om ons er van af te kunnen maken. We laten ons leiden door redenen zonder rede om met de armen over elkaar te gaan zitten, maar Satan en zijn bondgenoten nemen geen vakantie. Luister goed en overweeg wat Sint Paulus schrijft aan christenen die van beroep slaaf waren; hij spoorde hen aan hun meesters te gehoorzamen: niet als ogendienaars om de mensen te behagen, maar als slaven van Christus, die Gods wil van harte volbrengen. Dient welgemoed in de mensen de Heer (Ef 6, 6-7). Een goede raad om opgevolgd te worden door u en door mij.

We gaan onze Heer, Jezus Christus, vragen om licht en Hem smeken ons te helpen —elk ogenblik— de goddelijke betekenis te ontdekken die de roeping tot ons beroep omvormt tot de spil waaraan de oproep tot heiligheid die tot ons gericht is, bevestigd is en ronddraait. In het evangelie kunt u lezen, dat Jezus bekend was als faber, filius Mariae (Mar 6, 3), timmerman, zoon van Maria. Wel, met een heilige trots moeten we dus met daden laten zien, dat we werkers zijn, mannen en vrouwen die zich inspannen!

Aangezien ons gedrag elk moment het gedrag dient te zijn van een gezant van God, dient het voor ons ook een levende werkelijkheid te zijn, dat we Hem niet trouw dienen als we ons werk in de steek laten. Als we niet de inspanning en zelfverloochening van anderen delen in het vervullen van onze beroepsplichten. Als men ons zou kunnen bestempelen als lui, inaccuraat, lichtzinnig, ordeloos, leeglopers, nutteloos… Want wie deze, schijnbaar minder belangrijke, plichten verwaarloost, kan moeilijk in die van het bovennatuurlijk leven overwinnen die stellig heel wat zwaarder zijn. Wie betrouwbaar is in het kleinste, is ook betrouwbaar in het grote; en wie onrechtvaardig is in het kleinste, is ook onrechtvaardig in het grote (Luc 16, 10).

Ook denk ik terug aan de periode van mijn verblijf in Burgos in diezelfde tijd. Heel wat mensen kwamen daar tijdens hun verlof een paar dagen bij mij doorbrengen en dan tel ik de mensen, die in nabije kazernes gelegerd waren, niet eens mee. Mijn hele onderkomen was een met enkele van mijn zonen gedeelde kamer in een bouwvallig hotel. Ofschoon er tekort was aan het allernoodzakelijkste, troffen we dusdanige regelingen, dat passanten —en dat waren er honderden— al het nodige zouden krijgen om uit te rusten en weer op krachten te komen.

Het was mijn gewoonte te gaan wandelen langs de oever van de Arlanzón en daar praatte ik met hen. Ik luisterde naar hun vertrouwelijkheden, probeerde hun met opportune raad een richting aan te geven waarmee ik hun sterkte en nieuwe horizonten voor hun inwendig leven openlegde. En altijd —met de hulp van God— begeesterde ik hen en stimuleerde hen en porde hun christelijke levenshouding op. Soms voerde de wandeling ons naar het klooster van Las Huelgas, andere keren maakten we een ommetje langs de kathedraal.

Graag beklom ik een van de torens om hun van dichtbij het lofwerk te laten zien. Echt kantwerk in steen, resultaat van een geduldige en kostbare inspanning. Tijdens die gesprekken maakte ik hen er op attent, dat dit wonder van beneden af niet gezien kon worden. En om een stoffelijke uitdrukkingsvorm te hebben voor wat ik al zo dikwijls verklaard had, voegde ik er aan toe: Dat is de arbeid van God, het werk van God! Je persoonlijke taak tot een einde brengen met de volmaaktheid en schoonheid, met de meesterhand van dat delicate kantwerk in steen. En ze begrepen, tegenover de werkelijkheid die zich aan hun ogen opdrong, dat dit een liefdevol gesprek met de Heer was. De mensen die hun krachten wijdden aan deze taak, wisten zeer goed, dat in de straten van de stad niemand hun werk op waarde zou schatten: het was alleen voor God. Begrijpt u nu hoe wij dichter bij de Heer komen door de roeping tot ons beroep? Doe net als die steenhouwers en uw werk zal ook een operatio Dei zijn, mensenwerk met innerlijk en uiterlijk goddelijke trekken.