Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Opus Dei  → heiliging van de arbeid.

Dat is de vrucht van ons gebed van vandaag. We moeten ervan overtuigd raken dat ons leven op aarde voor God is, onder alle omstandigheden, in alle seizoenen. Het is een schat van heerlijkheid, een afschaduwing van de hemel. Het is een wondere rijkdom in onze handen die we met verantwoordelijkheidsgevoel jegens de mensen en jegens God moeten beheren. We hoeven daarvoor geen andere levensstaat te kiezen. Juist midden in de wereld kunnen wij het eigen beroep, het gezinsleven, relaties en kennissen, en alle bezigheden die zuiver aards lijken te zijn, heiligen.

Ik was zesentwintig jaar toen ik de roeping om de Heer te dienen in het Opus Dei in zijn volle omvang gewaarwerd. Toen heb ik Hem vanuit het diepst van mijn hart gevraagd om de ernst van een tachtigjarige. Met de kinderlijke onschuld van een beginneling vroeg ik die extra jaren om te weten hoe ik mijn tijd zou moeten gebruiken, om te leren elke minuut in winst om te zetten, in zijn dienst. De Heer weet dat soort rijkdom toe te delen. U en ik zullen vast en zeker ooit kunnen zeggen: Inzicht win ik: méér dan wie vergrijsd zijn, doordat ik uw opdrachten nakom (Ps 119, 100). Jeugd staat niet noodzakelijkerwijs voor onbezonnenheid, net zo min als grijze haren vanzelfsprekend inzicht en wijsheid met zich brengen.

Laten we samen de hulp inroepen van de Moeder van Christus, van haar die Jezus heeft zien opgroeien, van haar die zag hoe Hij zijn tijd onder de mensen benutte: Leer mij mijn dagen nuttig te maken ten dienste van de Kerk en van de zielen. Leer mij te luisteren met de uiterste gevoeligheid van mijn hart naar uw liefdevol verwijt. Lieve Moeder, altijd als het nodig is: laat mijn tijd niet míjn tijd zijn. Mijn tijd is van Onze Vader die in de hemel is.

“Als de enkele aanwezigheid van een persoon van hoog aanzien, een eerbiedwaardig iemand, voldoende is voor de mensen die hem omringen om zich beter te gedragen, hoe is het dan mogelijk, dat de aanwezigheid van God —altijd en alom tegenwoordig, gekend met onze vermogens en met graagte bemind— ons niet beter doet spreken, denken en voelen?” (Clemens van Alexandrië, Stromata, 7, 7 (PG 9, 450-451)). Inderdaad, als de werkelijkheid dat God ons ziet, diep in ons bewustzijn gegrift zou zijn en als we ons ervan rekenschap zouden geven, dat al onze arbeid, absoluut alles —niets ontsnapt aan zijn blik— verricht wordt in zijn aanwezigheid, met hoeveel zorg zouden we alles afmaken en hoe anders zouden onze reacties zijn! En dat is het geheim van de heiligheid die ik al zoveel jaren preek: God heeft ons allemaal geroepen om Hem na te volgen. U en mij heeft Hij geroepen om midden in de wereld —als de gewone man in de straat— Christus, onze Heer, een plaats te geven in het brandpunt van al onze eerlijke, menselijke bezigheden.

Nu zult u nog beter begrijpen, dat als een van u niet van zijn werk houdt, van werk dat hem past, als hij zich niet waarachtig betrokken voelt bij een van die nobele, aardse bezigheden om die te heiligen, als hij geen roeping tot een beroep heeft, dat hij dan nooit zal kunnen doordringen in de bovennatuurlijke kern van de leer die deze priester uiteenzet. Want een noodzakelijke voorwaarde zou hem ontbreken: werker te zijn.

Ik waarschuw u, en zonder opschepperij van mijn kant, dat ik onmiddellijk weet of dit betoog van mij het ene oor in en het andere weer uit gaat, of dat het binnen glijdt bij iemand die luistert. Mag ik mijn hart voor u openen, zodat u me kunt helpen dank te brengen aan God? Toen ik in 1928 zag wat de Heer van mij verlangde, ben ik direct aan de slag gegaan. In die tijd —dank U, God, er was veel te lijden en veel lief te hebben— verklaarde men mij voor gek. Anderen noemden mij, met een overdaad aan begrip, een 'dromer', maar een dromer van onhaalbare dromen. Ondanks alle moeilijkheden en mijn eigen kleinheid ging ik door zonder me te laten ontmoedigen. Omdat dat niet van mij was, ontvouwde zich een weg te midden van de moeilijkheden. En nu is het een werkelijkheid die zich uitstrekt over de hele aarde, van pool tot pool. De meeste mensen zien daar niets vreemds in, omdat de Heer ervoor gezorgd heeft, dat het erkend is als zijn zaak.

Ik heb u gezegd, dat ik maar twee woorden met iemand hoef te spreken en ik weet of hij me begrijpt of niet. Ik ben niet als een kloek die haar eieren uitbroedt en waar een vreemde hand een eendeëi bij legt. Dagen gaan voorbij en pas als de kuikens hun schalen breken, als ze die pluisbal plomp heen en weer ziet scharrelen —een flappoot naar de ene kant, een naar de andere kant— begrijpt ze dat het niet een van haar kuikens is en dat het nooit zal leren kakelen, hoeveel moeite ze zich er ook voor geeft. Ik heb nooit iemand onheus behandeld die me de rug toekeerde en ook niet mensen die mijn verlangen hen te helpen met een belediging beantwoordden. Zo werd ik, rond 1939, getroffen door een opschrift op een gebouw waarin ik een retraite voor studenten gaf. Daar stond geschreven: “laat ieder lopen langs zijn eigen laan”; dat is een raad waar men zijn voordeel mee kan doen.

Voorbeeld geven door het beroepsleven

Laten we de vergissing vermijden te denken, dat apostolaat zich beperkt tot het getuigenis van enkele vrome praktijken. U en ik, wij zijn christen, maar tegelijkertijd en zonder discontinuïteit, burgers en werkers, met duidelijke verplichtingen die we nakomen op een voorbeeldige wijze, als we ons werkelijk willen heiligen. Het is Jezus Christus die bij ons aandringt: Gij zijt het licht der wereld. Een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt! Men steekt toch ook niet een lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard, zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn. Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is (Mat 5, 14-16).

Uw beroepsarbeid —welke dan ook— verandert in een lamp die uw collega's en vrienden verlicht. Daarom herhaal ik graag tegen mensen die tot het Opus Dei toetreden, en mijn bewering is ook voor u allen bestemd die mij horen: wat heb ik er aan als ze me zeggen, dat die-of-die een goede zoon van mij is —een goed katholiek— maar een slecht schoenmaker? Als hij geen moeite doet zijn vak goed te leren en met zorg uit te oefenen, zal hij het nooit kunnen heiligen en niet aan de Heer kunnen aanbieden. En de heiliging van het werk van alledag fungeert als spil van de ware spiritualiteit van ons allen die —ondergedompeld in de tijdelijke werkelijkheid— vastbesloten zijn om een intieme omgang met God te zoeken.

Ook denk ik terug aan de periode van mijn verblijf in Burgos in diezelfde tijd. Heel wat mensen kwamen daar tijdens hun verlof een paar dagen bij mij doorbrengen en dan tel ik de mensen, die in nabije kazernes gelegerd waren, niet eens mee. Mijn hele onderkomen was een met enkele van mijn zonen gedeelde kamer in een bouwvallig hotel. Ofschoon er tekort was aan het allernoodzakelijkste, troffen we dusdanige regelingen, dat passanten —en dat waren er honderden— al het nodige zouden krijgen om uit te rusten en weer op krachten te komen.

Het was mijn gewoonte te gaan wandelen langs de oever van de Arlanzón en daar praatte ik met hen. Ik luisterde naar hun vertrouwelijkheden, probeerde hun met opportune raad een richting aan te geven waarmee ik hun sterkte en nieuwe horizonten voor hun inwendig leven openlegde. En altijd —met de hulp van God— begeesterde ik hen en stimuleerde hen en porde hun christelijke levenshouding op. Soms voerde de wandeling ons naar het klooster van Las Huelgas, andere keren maakten we een ommetje langs de kathedraal.

Graag beklom ik een van de torens om hun van dichtbij het lofwerk te laten zien. Echt kantwerk in steen, resultaat van een geduldige en kostbare inspanning. Tijdens die gesprekken maakte ik hen er op attent, dat dit wonder van beneden af niet gezien kon worden. En om een stoffelijke uitdrukkingsvorm te hebben voor wat ik al zo dikwijls verklaard had, voegde ik er aan toe: Dat is de arbeid van God, het werk van God! Je persoonlijke taak tot een einde brengen met de volmaaktheid en schoonheid, met de meesterhand van dat delicate kantwerk in steen. En ze begrepen, tegenover de werkelijkheid die zich aan hun ogen opdrong, dat dit een liefdevol gesprek met de Heer was. De mensen die hun krachten wijdden aan deze taak, wisten zeer goed, dat in de straten van de stad niemand hun werk op waarde zou schatten: het was alleen voor God. Begrijpt u nu hoe wij dichter bij de Heer komen door de roeping tot ons beroep? Doe net als die steenhouwers en uw werk zal ook een operatio Dei zijn, mensenwerk met innerlijk en uiterlijk goddelijke trekken.

De Heer heeft ons niet geschapen om hier een blijvende Stad (vgl. Heb 13, 14) te bouwen: “deze wereld is de weg naar de andere, dat is een verblijf zonder verdriet” (Jorge Manrique, Coplas, 5). Als kinderen van God moeten we echter niet zonder aandacht zijn voor de aardse bezigheden, waarin we God loven door deze te heiligen, door die bezigheden te doordrenken met ons gezegend geloof, het enige dat echte vrede en authentieke vreugde brengt aan de zielen in alle milieus. Dit is mijn bestendige prediking geweest vanaf 1928: er moet haast gemaakt worden met het kerstenen van de maatschappij; het wordt tijd alle lagen van de mensheid zich bewust te maken van hun bovennatuurlijke bestaansgrond, zodat dezen en genen, wij allen ons inspannen onze dagelijkse bezigheden, ons beroep en ons vak te verheffen tot de orde van de genade. Zo worden alle bezigheden van de mens verlicht met een nieuwe hoop die de tijd en nietigheid van deze wereld overstijgt.

Door het doopsel zijn we de dragers van het woord van Christus dat gewonde gewetens bedaart, zuivert en tot rust brengt. Zeggen we Hem, opdat de Heer in ons en door ons handelt, dat we bereid zijn elke dag te strijden, ook al zijn we in onze ogen krachteloos en zonder nut, ook al zien we de enorme last van onze persoonlijke kleine fouten en onze arme persoonlijke zwakte. Het is goed te herhalen, dat we op Hem vertrouwen, op zijn bijstand: als het nodig is, zoals bij Abraham, tegen alle hoop in (Rom 4, 18). Zo zullen we met vernieuwde inspanning werken en de mensen leren met kalmte, vrij van haat, achterdocht, onwetendheid, onbegrip, pessimisme op te treden, omdat God alles kan.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift