Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Lauwheid → het kruis van Christus.

Jezus heeft Zichzelf overgeleverd tot een holocaust uit liefde. En u, leerling van Christus; u, uitverkoren kind van God; u, die vrijgekocht bent tegen de prijs van het Kruis; u moet bereid zijn niet toe te geven aan uw aardse verlangens. Daarom mogen we, noch u, noch ik, ons —wat de concrete omstandigheden ook zijn waarin we ons bevinden— niet egoïstisch, verburgerlijkt, gemakzuchtig, onnozel… —excu-seer me dat ik het zo onomwonden zeg— dwaas gedragen. “Als u verlangt naar de achting der mensen, naar aanzien en waardering, bent u van de weg afgedwaald… In de stad der heiligen zullen alleen binnengaan, uitrusten en heersen met de Koning voor de eeuwen der eeuwen wie de ruwe, steile en smalle weg van tegenspoed zijn gegaan” (Pseudo­Macarius, Homiliae, 12, 5 (PG 34, 559)).

Het is nodig dat u vrijwillig besluit uw kruis op te nemen. Zo niet, dan volgt u Christus na met de mond, maar ontkennen uw daden het. Dan zult u niet intiem met de Meester om kunnen gaan en Hem niet werkelijk kunnen beminnen. Het is van belang dat wij, christenen, overtuigd zijn van deze realiteit: wij vervolgen onze weg niet in Christus' nabijheid, tenzij wij in staat zijn spontaan afstand te doen van allerlei zaken waar onze grilligheid, ijdelheid, genotzucht, voordeel… naar haken. Er mag geen dag voorbijgaan zonder dat u die dag gekruid hebt met de pittigheid en het zout van de versterving. En zet nu eens die gedachte van u af, dat u dan ongelukkig zou zijn. Een mager geluk zal uw lot zijn, als u niet leert uzelf te overwinnen, als u zich laat platwalsen en overheersen door uw lusten en luimen in plaats van manmoedig uw kruis op te nemen.

Ik herinner me nu —sommigen van u hebben dit verhaal waarschijnlijk al vaker gehoord— die droom van een schrijver uit de Spaanse Gouden Eeuw. Voor zich ziet hij twee wegen. De ene is breed, goed berijdbaar, gemakkelijk, voorzien van herbergen, logementen en andere aangename en plezierige plaatsen. Daarover rijden mensen te paard of per koets, omringd door muziek en gelach — dwaze lachsalvo's. De menigte is dronken van genot dat niet echt is, kort van duur omdat die weg leidt naar een bodemloze afgrond. Het is het pad der wereldlingen, van de eeuwige burgerman. Zij spreiden een vreugde ten toon die ze eigenlijk niet hebben. Onverzadigbaar zoeken ze de hele scala van gemakken en genoegens…; zij zijn als de dood voor smart, afzien, opoffering. Zij willen niets weten van het Kruis van Christus, denken dat dat een zaak is voor geschiften. Maar juist bij hen is een steekje los: slaven van afgunst, gulzigheid, zinnelijke begeerten, zij zullen uiteindelijk erger lijden en zich te laat realiseren dat ze hun aards en eeuwig geluk verkwanseld hebben en voor een belachelijke prijs nog wel. De Heer waarschuwt ons: Wie zijn leven wil redden zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om mijnentwil zal het vinden. Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van zijn ziel? (Mat 16, 25­26).

Het tweede pad gaat in die droom een andere kant op. Het is zo smal en zo steil dat men het niet te paard kan afleggen. Allen die het inslaan, lopen op eigen voeten, een beetje zigzag, met kalm gelaat, ze trappen op distels en lopen langs rotspunten. Hier en daar scheurt er een flard van hun kleren en zelfs van hun lijf. Maar aan het eind wacht hun een lommerrijke tuin, het geluk voor immer, de Hemel. Het is de weg van de heilige zielen die zich vernederen, die uit liefde tot Jezus Christus zich graag opofferen voor de anderen. De route van hen die de klim niet vrezen, die met liefde hun kruis dragen, hoe zwaar het ook is, want zij weten: als ze onder het gewicht bezwijken, kunnen ze weer opstaan en hun tocht vervolgen. Christus is de kracht van die trekkers.

Struikelen is niet erg als we in de pijn van de val de energie vinden die ons weer overeind helpt en ons met hernieuwde moed verder laat gaan, nederig, met heilige halsstarrigheid. We moeten niet vergeten dat een heilige niet iemand is die nooit valt, maar iemand die steeds weer opstaat, nederig en met een heilige koppigheid. Als in het boek Spreuken staat dat de rechtvaardige zeven keer per dag valt (vgl. Spr 24, 16), moeten u en ik —arme schepsels— niet verbaasd of ontmoedigd zijn als we met onze eigen persoonlijke zwakheden en misstappen geconfronteerd worden. We kunnen verder doorlopen als we de kracht zoeken bij Hem die ons beloofd heeft: Komt allen tot mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt en Ik zal u rust en verlichting schenken (Mat 11, 28). Dank U, Heer, quia tu es, Deus, fortitudo mea (vgl. Ps 43, 2), omdat U altijd mijn sterkte bent geweest. U en alleen U, mijn God, mijn sterkte, mijn toevlucht, mijn steun.

Als u echt voort wilt gaan in het innerlijk leven, wees dan nederig. Neem standvastig en vol vertrouwen uw toevlucht tot de hulp van de Heer en zijn gezegende Moeder die ook uw moeder is. Kalm, rustig, hoeveel pijn de verse wond van de laatste val ook doet, opnieuw het kruis opnemen en zeggen: Heer, met uw hulp zal ik vechten om niet op te houden, om trouw op uw wenken in te gaan, zonder vrees voor steile hellingen, voor de schijnbare eentonigheid van het gewone werk, noch voor distels of keien op de weg. Voor mij staat het vast dat uw barmhartigheid mij bijstaat en dat ik tenslotte het eeuwig geluk, de vreugde en de liefde voor immer zal vinden.

En dan ontdekt die schrijver, in dezelfde droom, een derde weg: smal, ook bezaaid met scherpe punten en steile hellingen zoals de tweede. Daarover loopt te midden van duizend beproevingen, maar plechtstatig en vol majesteit een aantal mensen. Maar ze zijn op weg naar dezelfde afschuwelijke afgrond waarheen de eerste weg leidde. Het is de weg die de hypocrieten, de schijnheiligen gaan, mensen die niet oprecht zijn in hun bedoeling, die gedreven worden door een valse ijver, die de goddelijke werken bederven door deze te vermengen met aards egoïsme. “Het is dwaas een lastig karwei aan te pakken om bewonderd te worden; met een slopende inspanning de geboden van God in acht te nemen, enkel met het zicht op een aardse vergoeding. Wie met het beoefenen der deugden menselijke winst wil maken, is als iemand die een kostbaar voorwerp voor een paar stuiver verkoopt; hij kan de hemel verwerven en in plaats daarvan is hij tevreden met vluchtige lofprijzingen… Daarom wordt gezegd dat de verwachtingen van de schijnheilige zijn als een spinneweb: met zoveel moeite gesponnen en tenslotte door een vlaag van de wind van de dood meegenomen” (H. Gregorius de Grote, Moralia, 2, 8, 43­44 (PL 75, 844­845)).

Verwijzingen naar de H. Schrift