Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Universaliteit → universele liefde .

De eigen zwakte als geneeskrachtige zalf

U ontdekt, net als ik, dagelijks dat u beladen bent met veel fouten, als u moedig in de aanwezigheid van God gewetensonderzoek doet. Als u strijdt om die kwijt te raken, met de hulp van God, zijn ze niet van beslissende betekenis en worden ze overwonnen, hoewel het schijnt dat wij ze nooit helemaal uitgeroeid krijgen. Sterker nog, ondanks deze zwakheden zult u ertoe bijdragen de grote tekortkomingen van anderen te genezen, elke keer als u tracht te beantwoorden aan de genade van God. Door toe te geven dat u even zwak bent als zij —in staat tot alle feilen en fouten— zult u meer begrip kunnen opbrengen, meer fijngevoeligheid, en zult u, tegelijkertijd, veeleisender worden opdat wij allen het vaste voornemen maken God te beminnen met geheel ons hart.

Wij christenen, kinderen van God, moeten de anderen helpen door oprecht in praktijk te brengen wat die schijnheiligen met valse bedoelingen tot de Meester prevelden: Gij ziet de mensen niet naar de ogen (Mat 22, 16). Dat wil zeggen, dat wij ons moeten ontdoen van elk menselijk opzicht —voor ons tellen alle zielen!— hoewel we ons logischerwijze het eerst moeten bezighouden met diegenen die God door een of andere omstandigheid —ook al zijn het, naar de schijn, louter menselijke oorzaken— aan onze zijde heeft geplaatst.

Het belangrijkste apostolaat dat de gelovigen in de wereld moeten verwezenlijken, het beste getuigenis van het geloof, is er toe bijdragen dat men binnen de Kerk een sfeer van authentieke liefde proeft. Als wij elkaar niet echt liefhebben, maar elkaar het leven zuur maken, belasteren, onderling ruzie maken, wie zal zich dan door ons aangetrokken voelen als wij beweren de Blijde Boodschap van het evangelie te verkondigen?

Het is tenslotte heel makkelijk en geheel naar de geest van de tijd met de mond te belijden dat men van alle mensen, gelovigen en niet-gelovigen, houdt. Als echter, wie zo spreekt, zijn broeders en zusters in het geloof slecht behandelt, dan betwijfel ik of zijn gedrag meer is dan schijnheilig gezwets. Als wij daarentegen in het Hart van Christus hen beminnen die “zoals wij kinderen van dezelfde Vader zijn, die hetzelfde geloof belijden en erfgenamen zijn van dezelfde verwachting” (Minucius Felix, Octavius, 31 (PL 3, 338)), zal onze ziel groeien en branden van verlangen dat allen onze Heer dichter zullen naderen.

Ik blijf u herinneren aan de eisen van de liefde en misschien heeft iemand wel gedacht, dat juist die deugd ontbrak in de woorden die ik net gesproken heb. Niets is minder waar. Ik kan u, met heilige trots en zonder vals oecumenisme, verzekeren dat ik vervuld werd van vreugde toen tijdens het Tweede Vaticaans Concilie deze zorg om de Waarheid te brengen aan hen die zich buiten de enige Weg, de Weg van Jezus bevinden, met een vernieuwde intensiteit vorm heeft aangenomen, want ik word verteerd door de honger naar de redding van de gehele mensheid.

Jazeker, ik was heel blij, ook omdat ik een apostolaat waar het Opus Dei zeer aan hecht, opnieuw bevestigd zag, het apostolaat ad fidem, dat geen mens afwijst en ook niet-christenen, atheïsten en heidenen toelaat, opdat zij zoveel mogelijk delen in onze geestelijke goederen. Bij andere gelegenheden heb ik de lange geschiedenis van het lijden en de trouw daaraan al uit de doeken gedaan. Daarom herhaal ik, onbevreesd, dat er sprake is van een schijnheilige, leugenachtige ijver, als men goed doet aan wie ver weg is en de mensen die ons geloof delen, vernedert of minacht. Ik geloof evenmin in uw belangstelling voor de armste onder de armen als u uw huisgenoten mishandelt, als u onverschillig blijft bij hun vreugden, hun moeilijkheden en hun verdriet, als u niet de moeite doet hun gebreken te begrijpen of door de vingers te zien voor zover deze geen belediging van God zijn.

Doet het u niets dat de apostel Johannes, toen hij al tamelijk oud was, een van zijn brieven grotendeels wijdde aan aansporingen om ons te gedragen volgens deze goddelijke leer! De liefde die onder gelovigen moet heersen, vindt haar oorsprong in God die Liefde is. Veelgeliefden, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft, is een kind van God en kent God. De mens zonder liefde kent God niet, want God is liefde (1 Joh 4, 7­8). Het gaat om broederliefde, want door Christus zijn wij kinderen van God geworden: Ziet welk een liefde de Vader ons heeft gegeven, dat wij kinderen van God genoemd worden; en wij zijn het ook (1 Joh 3, 1).

Terwijl hij ons geweten duchtig wakker schudt om het ontvankelijker te maken voor de goddelijke genade, wijst Johannes er met nadruk op, dat wij een prachtig blijk van de liefde van de Vader voor de mensen hebben ontvangen: En de liefde die God is, heeft zich onder ons geopenbaard, doordat Hij zijn enige Zoon in de wereld gezonden heeft om ons het leven te brengen (1 Joh 4, 9). De Heer heeft het initiatief genomen door naar ons toe te komen. Hij heeft ons dit voorbeeld gegeven, opdat wij ons met Hem erop toeleggen de anderen te dienen, opdat wij —ik zeg het nog maar eens— ons hart met een ruim gebaar op de grond leggen, zodat anderen het als een zacht tapijt onder hun voeten voelen en hun strijd een zoete strijd wordt. Dat is, hoe wij ons moeten gedragen, omdat wij tot kinderen van dezelfde vader gemaakt zijn, van de Vader die niet geaarzeld heeft ons zijn welbeminde Zoon over te leveren.

Universaliteit van de liefde

“De naam van naaste —zegt de heilige Leo de Grote— moeten wij niet alleen hechten aan diegenen die met ons verbonden zijn met de banden van vriendschap of verwantschap, maar aan alle mensen met wie wij een gemeenschappelijke natuur hebben… Eén enkele Schepper heeft ons gemaakt, één enkele Schepper heeft ons onze ziel gegeven. Wij genieten allen van dezelfde hemel en dezelfde lucht, dezelfde dagen en dezelfde nachten. Bovendien, al zijn sommigen goed en anderen slecht, sommigen rechtvaardig en anderen niet, God is ruimhartig en welwillend jegens allen” (H. Leo de Grote, Sermo XII, 2 (PL 54, 170)).

Wij, kinderen van God, oefenen ons in het praktizeren van dit nieuwe gebod. Wij leren in de Kerk te dienen en niet: gediend te worden (vgl. Mat 20, 28). Wij vinden de krachten de mensheid te beminnen op een nieuwe wijze, die iedereen zal zien als vrucht van de genade van Christus. Onze liefde is wel iets anders dan sentimentaliteit of simpele kameraadschap, noch is het de minder zuivere bedoeling anderen te helpen om onszelf van onze superioriteit te overtuigen. Liefde is in goede harmonie leven met de naaste, is —ik zeg het nog eens— het beeld van God vereren dat in ieder mens aanwezig is, door te zorgen dat de ander dat beeld ook beschouwt, waardoor hij zich tot Christus zal kunnen wenden.

Universaliteit van de liefde betekent daarom universaliteit van het apostolaat; onzerzijds Gods grote verlangen werkelijk omzetten in daden: Hij wil dat alle mensen gered worden en tot de waarheid komen (1 Tim 2, 4).

Als wij ook onze vijanden moeten liefhebben —ik bedoel dan hen die ons tot hun vijanden rekenen, want ik voel me van niets of niemand een vijand— zouden wij met des te meer reden die mensen moeten beminnen die alleen maar ver van ons af staan, die minder sympathiek overkomen, die vanwege hun taal, cultuur of opvoeding het tegengestelde van u of mij lijken.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift