Lijst van punten

Er zijn 2 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Rijpheid → vrijheid en verantwoordelijkheid.

In de documenten van het Tweede Vaticaans Concilie wordt de Kerk zeer dikwijls “Volk Gods” genoemd. Daarmee heeft het concilie de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle christenen voor deze unieke zending van dit volk Gods benadrukt. Welke kenmerken zou volgens u de naar de woorden van paus Pius XII “noodzakelijke openbare mening in de Kerk” moeten bezitten om inderdaad deze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid te kunnen weerspiegelen? Op welke wijze wordt het verschijnsel van de “openbare mening in de Kerk” beïnvloed door die bijzondere relatie, die er bestaat tussen autoriteit en gehoorzaamheid binnen de kerkelijke gemeenschap?

Zonder vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid bestaat er voor mij geen ware christelijke gehoorzaamheid. De kinderen Gods zijn geen stenen of kadavers, het zijn vrije en met rede begaafde mensen, die, net als de persoon die leiding geeft, tot dezelfde bovennatuurlijke orde verheven zijn. Maar zonder een voldoende christelijke vorming zal niemand in staat zijn, zijn verstand en vrijheid op de juiste wijze te gebruiken, niet alleen om te gehoorzamen, maar ook om zijn eigen mening te vormen. Daarom lijkt mij de vraag naar de “noodzakelijke openbare mening in de Kerk” even belangrijk als de vraag naar een voldoende christelijke vorming van alle gelovigen. Weliswaar deelt de Heilige Geest onder de leden van het volk Gods - die allen medeverantwoordelijk zijn voor de zending van de Kerk de rijkdom van zijn genaden uit, maar dat ontslaat niemand van de plicht ervoor te zorgen dat hij een aan zijn omstandigheden aangepaste leerstellige vorming krijgt, integendeel.

Met deze “leer” bedoel ik de kennis die elke gelovige moet hebben van de volledige zending van de Kerk en van het bijzondere aandeel - en de daaruit voortvloeiende specifieke verantwoordelijkheid - dat ieder persoonlijk binnen de unieke zending van de Kerk toekomt. Dat is, zoals de heilige Vader herhaaldelijk betoogd heeft, de geweldige pedagogische taak, die de Kerk in de tijd van na het concilie op zich moet nemen. Ik heb het idee dat de juiste oplossing van de door u genoemde problemen in nauw verband staat met de wijze, waarop men zich van deze taak zal kwijten. En zo is het ook met de vervulling van veel andere wensen, die vandaag de dag in de Kerk leven. Want het zijn zeker niet de min of meer profetische intuïties van enige charismatici zonder leerstellige vorming, die de betrouwbare getuigen kunnen zijn van de noodzakelijke openbare mening van het volk Gods.

Wat de wijze betreft waarop deze openbare mening tot uitdrukking gebracht wordt, geloof ik niet dat dit primair een organisatorisch of institutioneel probleem is. Daarvoor kunnen zowel de diocesane pastorale raden als de kolommen van een krant - zelfs als deze niet officieel katholiek is - of gewoon de persoonlijke brief van een gelovige aan zijn bisschop even zo geschikte middelen zijn. De legitieme mogelijkheden en manieren waarop de mening van de gelovigen verwoord wordt, zijn zeer verschillend van aard, en het lijkt me dat het noch mogelijk noch wenselijk is dat men deze verscheidenheid door institutionalisering in een keurslijf gaat dwingen. En dit geldt temeer als het zou gaan om een instituut dat het - beslist niet denkbeeldige - risico zou lopen om in feite het monopolie of werktuig van een kleine groep officiële katholieken te worden, door welke trend of richting dan ook een dergelijke minderheid geïnspireerd zou worden. Dit misbruik maken van de mogelijkheden zou het aanzien van de hiërarchie zelf direct in gevaar brengen en een minachting betekenen voor de andere leden van het volk Gods.

Als u het goed vindt, blijven wij bij het onderwerp jeugd. Ons tijdschrift heeft een rubriek die voor de jeugd bestemd is en waarin wij met veel van hun problemen geconfronteerd worden. Een vaak terugkerend probleem is het feit dat ouders een zekere druk trachten uit te oefenen als het om de fundamentele beslissingen van hun kinderen gaat. Dat gebeurt zowel bij de beroepskeuze als bij de keuze van de levenspartner, en in nog sterkere mate als een jonge man of vrouw de roepstem van God voor dienst aan de medemensen zou willen volgen. Is die houding van de ouders te rechtvaardigen? Gaat het hier niet om de beknotting van de vrijheid, die absoluut noodzakelijk is om de persoonlijke volwassenheid te bereiken?

Het is zonder meer duidelijk dat de beslissingen die de richting van het leven bepalen in laatste instantie door ieder persoonlijk in volledige vrijheid en zonder enige vorm van dwang of druk genomen moeten worden.

Dat wil niet zeggen dat in het algemeen de stem van andere mensen overbodig zou zijn. Juist omdat het erg belangrijke beslissingen betreft, die een stempel op het leven drukken en waarvan later voor een groot deel het geluk afhangt, is het logisch dat er bezonnenheid, verantwoordelijkheid en verstandigheid nodig zijn en dat al te grote haast vermeden zou moeten worden. En een belangrijk aspect van de verstandigheid is dat je om advies weet te vragen. Het zou aanmatiging zijn - en dat wordt gewoonlijk duur betaald - te denken dat we voor onze beslissingen zowel de genade van God als het oprechte meeleven van andere mensen, vooral van onze ouders, zouden kunnen missen.

Ouders kunnen en moeten hier een waardevolle hulp aan hun kinderen geven. Ze kunnen nieuwe perspectieven voor hen openen en ze over hun eigen ervaringen vertellen, tot bezinning manen en hun ogen openen voor een realistische beoordeling van de situatie, zodat ze zich niet door de stemming van het ogenblik laten meesleuren. Soms kunnen ze helpen met een persoonlijk advies, andere keren zullen ze hun kinderen aansporen aan derden advies te vragen, bijvoorbeeld een goede, eerlijke vriend, een verstandige en vrome priester of een deskundige in beroepskeuzen.

Maar een dergelijk advies neemt de persoonlijke vrijheid niet weg. Het geeft meer elementen ter beoordeling, het vergroot het aantal keuzemogelijkheden en zorgt ervoor dat de beslissing niet bepaald wordt door irrationele factoren. Na de mening van andere mensen gehoord en overwogen te hebben komt het ogenblik waarop de beslissing genomen moet worden. Dan heeft niemand het recht om de vrijheid vaneen ander te beknotten. De ouders moeten de verleiding weerstaan om ongepast hun eigen ideeën en wensen in hun kinderen te projecteren; ze moeten integendeel de eigen voorkeuren en capaciteiten respecteren die God aan ieder heeft meegegeven. Als de liefde oprecht is zal dat gewoonlijk niet moeilijk zijn. Zelfs in het extreme geval dat een kind een beslissing neemt die de ouders als foutief of mogelijk zelfs als bron van groot ongeluk beschouwen helpt dwang niets. Het enige wat helpt is voor het kind begrip op te brengen en het terzijde weten te staan om de moeilijkheden te overwinnen en om er zo goed mogelijk het beste van te maken.

Als ouders echt van hun kinderen houden en oprecht geïnteresseerd zijn in hun geluk moeten ze, na hun advies en mening te hebben gegeven, in staat zijn om zich op fijngevoelige wijze terug te trekken, opdat het grote goed van de vrijheid, dat de mens in staat stelt God lief te hebben en te dienen, niet geschaad wordt. Ze moeten beseffen dat God zelf onze liefde en dienstbaarheid alleen maar in vrijheid wil en dat Hij onze persoonlijke beslissingen steeds eerbiedigt. Hij liet de mens over aan de macht van de vrije beslissing (Sir 15,14), zegt de Schrift.

Nog een opmerking naar aanleiding van wat u als laatste geval noemde, namelijk de beslissing van het kind om zich geheel en al aan de dienst van de Kerk en de medemens te wijden. Als katholieke ouders zo'n roeping niet begrijpen betekent dat voor mij, dat ze in hun taak een christelijk gezin te stichten, gefaald hebben en niet eens de waardigheid beseffen die het christendom aan hun eigen echtelijke roeping verleent. Verder is de ervaring die ik in het Opus Dei heb, erg positief. Gewoonlijk zeg ik aan de leden van het Werk dat ze hun roeping voor negentig procent aan hun ouders te danken hebben, want van hen hebben ze hun opvoeding gekregen en van hen hebben ze geleerd edelmoedig te zijn. Ik kan zeggen dat de grote meerderheid, praktisch alle ouders zo'n beslissing van hun kinderen niet alleen respecteren,maar beminnen en het Werk al gauw als een uitbreiding van hun eigen gezin gaan zien. Ik ben daar erg blij om en het is voor mij een bewijs dat je, om bovennatuurlijk te zijn, ook erg menselijk moet zijn.