Lijst van punten

Er zijn 7 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Religieuzen → religieuzen en leken.

Het decreet Apostolicam actuositatem (nr. 5) heeft duidelijk bevestigd dat het de zending van geheel de Kerk is de tijdelijke orde met christelijke geest te doordringen. Deze taak geldt dus voor allen: de hiërarchie, de clerus, de religieuzen en de leken. Zou u ons kunnen zeggen welke rol aan ieder van die kerkelijke sectoren bij het vervullen van die taak toebedeeld is en op welke wijze ieder zich hiervan zou kunnen kwijten?

Het antwoord hierop kunt u eigenlijk in de concilieteksten zelf vinden. Het is de taak van de hiërarchie - en het behoort tot haar leergezag - de dogmatische beginselen aan te geven die de basis en het oriëntatiepunt zijn van de realisering van deze apostolische taak (vgl. Constitutie Lumen gentium, nr. 28; Gaudium et spes, nr. 43; Decreet Apostolicam actuositatem, nr. 24).

Aan de leken die hun werk doen te midden van structuren en wederwaardigheden, die behoren bij het leven in de wereld, komt op specifieke wijze de onmiddellijke en rechtstreekse taak toe de tijdelijke realiteiten in het licht van de door het leergezag gegeven dogmatische principes te ordenen. Daarbij moeten ze echter wel bij de concrete beslissingen waarvoor ze in hun gezinssituatie en in het maatschappelijke, politieke en culturele leven geplaatst worden, met de nodige persoonlijke autonomie handelen (vgl. Constitutie Lumen gentium, nr. 31; Constitutie Gaudium et spes, nr. 43; Decreet Apostolicam actuositatem, nr. 7).

De religieuzen daarentegen doen afstand van de wereld en kiezen een andere levensstaat. Hun zending houdt in dat ze duidelijk zichtbaar voor iedereen een eschatologisch getuigenis afleggen om de andere leden van het volk Gods er steeds weer aan te herinneren dat ze hier op aarde geen blijvende woonplaats hebben (vgl. Constitutie Lumen gentium, nr. 44; Decreet Perfectae caritatis, nr. 5). En wij mogen niet de talloze werken van barmhartigheid, van naastenliefde en sociale hulp vergeten waarin zoveel mannelijke en vrouwelijke religieuzen met zelfverloochening en offergeest actief zijn. Ook deze hebben er veel toe bijgedragen om de tijdelijke orde met een christelijke geest te doordringen.

De roeping van de leek en die van de religieus verschillen nogal in de praktijk van het leven, al ligt er dezelfde christelijke roeping aan ten grondslag. Is het dan wel mogelijk dat religieuzen, bijvoorbeeld in het onderwijs, aan gewone christenen een echte lekenvorming geven?

Dit is mogelijk in zoverre de religieuzen, wier verdienstelijke arbeid in dienst van de Kerk ik oprecht bewonder, zich inspannen om te begrijpen, wat kenmerkend en vereist is voor de roeping van de leek tot heiligheid en apostolaat in de wereld. En zij moeten bereid en in staat zijn hun leerlingen in die geest te onderwijzen.

Kunt u ons de belangrijkste taak en doelstellingen van het Opus Dei beschrijven? Hebt u zich in uw ideeën over de vereniging door bepaalde voorbeelden laten leiden? Of is het Opus Dei iets unieks en iets volkomen nieuws in de Kerk en in het christendom? Zou men het met de religieuze en monastieke ordes en de seculiere instituten kunnen vergelijken of met katholieke verenigingen als de Holy Name Society, de Knights of Columbus of de Christopher Movement?

Het Opus Dei stelt zich ten doel om bij mensen van alle rangen en standen het verlangen naar christelijke volmaaktheid midden in de wereld te bevorderen. Het wil de mensen in de wereld, de gewone mens, de man van de straat, helpen om een consequent christelijk leven te leiden zonder zijn normale levenswijze of zijn gewone werk of zijn plannen en verwachtingen te veranderen.

Daarom kun je zeggen, zoals ik enkele jaren geleden eens geschreven heb, dat het Opus Dei zo oud en zo jong is als het Evangelie. Het wil de christenen aan dat prachtige woord uit Genesis herinneren dat God de mens geschapen heeft om te werken. Wij hebben ons gericht op het voorbeeld van Christus, die bijna heel zijn leven op aarde als handwerksman in een klein dorp gewerkt heeft. Het werk is niet alleen één van de hoogste menselijke waarden en stelt de mensen niet alleen in staat om mee te werken aan de vooruitgang in de maatschappij, maar is ook een middel tot heiliging.

Met welke andere organisaties we het Opus Dei kunnen vergelijken? Het antwoord is niet eenvoudig. Als je namelijk organisaties die een geestelijk doel nastreven met elkaar gaat vergelijken, bestaat het gevaar dat je niet verder komt dan een opsomming van uiterlijke kenmerken of juridische categorieën, en dat je dan het belangrijkste over het hoofd ziet, de geest die aan iedere activiteit leven geeft en de bestaansgrond ervan uitmaakt.

Ik volsta hier met te zeggen dat, om me tot de door u genoemde organisaties te beperken, de afstand van het Opus Dei tot de religieuze en monastieke ordes en seculiere instituten wel erg groot is, maar dat wij dichter bij instellingen als de Holy Name Society staan.

Het Opus Dei is een internationale lekenorganisatie waarbij ook wereldgeestelijken aangesloten zijn, die echter maar een kleine minderheid vormen in verhouding tot het totale aantal leden. De leden van het Opus Dei zijn mensen, die midden in de wereld leven en daar hun beroep uitoefenen. Ze worden lid van het Opus Dei niet omdat ze hun werk zouden willen opgeven, maar omdat ze er geestelijke steun zoeken om hun gewone werk te heiligen, het te maken tot middel om zichzelf en ook anderen te heiligen. Hun levensstaat verandert niet, ze blijven getrouwd of ongetrouwd, weduwe of weduwnaar, of priester. Ze willen God en hun medemensen juist in hun eigen levensstaat dienen. Bij het Opus Dei stelt men geen belang in geloften of beloften. Het verlangt van zijn leden dat ze zich inzetten om, ondanks alle menselijke tekortkomingen en fouten, de natuurlijke en christelijke deugden te beoefenen, omdat ze weten dat ze kinderen van God zijn.

Maar als je toch een vergelijking wilt maken dan kun je het Opus Dei, om het goed te begrijpen, het beste vergelijken met het leven van de eerste christenen. Ze leefden met een totale overgave volgens hun christelijke roeping. Ze zochten ernstig naar de volmaaktheid waartoe ze geroepen waren door het eenvoudige en verheven feit dat ze gedoopt waren. Uiterlijk onderscheidden ze zich in niets van de andere mensen. De leden van Opus Dei zijn normale mensen die normaal werk doen en in de wereld leven als gewone, christelijke burgers, die helemaal willen voldoen aan de eisen die het geloof aan hen stelt.

Het is bekend dat van het Opus Dei mannen en vrouwen uit alle rangen en standen, getrouwd en ongetrouwd lid zijn. Wat is nu het gemeenschappelijke kenmerk dat de roeping voor het Werk onderscheidt? Welke verplichtingen neemt ieder lid op zich om de doelstelling van het Opus Dei te verwezenlijken?

Ik zal het u in een paar woorden zeggen: de heiligheid zoeken midden in de wereld, midden op straat. Wie van God de specifieke roeping tot het Opus Dei krijgt weet en leeft ernaar dat hij de heiligheid in zijn eigen levensstaat moet zoeken, in de uitoefening van zijn arbeid, of dat nu hand- of intellectueel werk is. Ik zeg u, hij weet het en leeft ernaar, want het gaat niet om het accepteren van een alleen maar theoretisch postulaat, maar om het elke dag weer in het gewone leven in praktijk te brengen.

Het willen bereiken van de heiligheid ondanks de persoonlijke fouten en ellende, waarmee ieder mens in zijn leven te maken heeft, betekent zich inspannen om, met de genade van God, de liefde te beleven die immers de volheid van de wet en de band van de volmaaktheid is. De liefde is niet iets abstracts. Ze is een echte en onbeperkte overgave in de dienst aan God en aan alle mensen: dienst aan God, die in de stilte van het gebed en in het lawaai van de wereld spreekt; en dienst aan de mensen wier levensweg de onze kruist.

Als wij volgens de Liefde leven, beoefenen wij alle natuurlijke en bovennatuurlijke deugden van de christen. Deze vormen tezamen een eenheid en zijn niet beperkt tot een telbare lijst. De liefde vereist het in praktijk brengen van rechtvaardigheid, gemeenschapszin, verantwoordelijkheid voor gezin en maatschappij, onthechting, vreugde, kuisheid, vriendschap enzovoort.

Men ziet onmiddellijk dat het beoefenen van deze deugden vanzelf tot het apostolaat leidt, ja, het is al apostolaat. Want als je zo probeert midden in het dagelijkse werk te leven, wordt het christelijk gedrag meteen een voorbeeld, een getuigenis, een concrete en doeltreffende hulp. Je leert de voetsporen te volgen van Christus, die bij zijn voorbeeld ook het woord voegde: coepit facere et docere (Hnd 1,1), Hij begon te doen en te onderwijzen. Daarom heb ik dit werk al meer dan veertig jaar het apostolaat van vriendschap en vertrouwen genoemd.

Alle leden van het Opus Dei delen in deze ijver naar heiligheid en apostolaat. Daarom zijn er in het Werk geen rangen of standen onder de leden. Wel bestaat er verschil in de posities die ieder persoonlijk in de wereld inneemt. Aan deze verscheidenheid past zich de voor allen gelijke en unieke, specifieke en door God zelf gewilde roeping tot het Werk aan: de roeping tot overgave, tot een persoonlijke, vrije en verantwoordelijke inzet om de wil van God te vervullen, die voor ieder van ons duidelijk geworden is.

Zoals u ziet is het pastorale verschijnsel van het Opus Dei iets dat van onder af groeit, dat wil zeggen vanuit het gewone leven van de christen, die samen met de andere mensen leeft en werkt. Het ligt niet op het vlak van een verwereldlijking, van een desacralisatie van het monastieke of religieuze leven en vormt ook niet het laatste stadium van de toenadering van de religieuzen tot de wereld.

Wie de roeping tot het Opus Dei ontvangt, krijgt een nieuwe kijk op de dingen om hem heen. Hij ontdekt een nieuw licht in zijn sociale contacten, in zijn beroep, in zijn zorgen, zijn verdriet en zijn blijdschap. Maar nooit trekt hij zich van dat alles terug. Het is daarom niet juist om van aanpassing aan de wereld of aan de moderne maatschappij te spreken. Niemand past zich aan aan wat van hemzelf is. Men is in datgene wat men heeft als iets eigens. De ontvangen roeping is dezelfde als de roeping die in de harten van de vissers, landarbeiders, kooplieden of soldaten opbloeide, die in Galilea om Christus heen zaten en Hem hoorde zeggen: Wees volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is. (Mat 5,48).

Ik herhaal dat het bij de volmaaktheid die de leden van het Opus Dei zoeken gaat om de specifieke volmaaktheid van iedere christen als zodanig, de volmaaktheid dus waartoe elke christen geroepen is en die ervan uitgaat dat men helemaal volgens de eisen van het geloof leeft. Het gaat ons niet om de evangelische volmaaktheid die men beschouwt als eigen aan de religieuzen en aan sommige instellingen die lijken op de religieuzen. Nog minder gaat het ons om het zogenoemde leven van evangelische volmaaktheid, dat kerkrechtelijk betrekking heeft op de religieuze staat.

De weg van de religieuze roeping beschouw ik als noodzakelijk en zegenrijk in de Kerk. Wie deze niet zou waarderen, zou niet de geest van het Werk bezitten. Maar die weg is niet de mijne noch die van de leden van het Opus Dei. Men kan zeggen dat wie bij het Opus Dei komen, dit doen op de uitdrukkelijke voorwaarde, dat ze niet van levensstaat veranderen. Ons specifieke kenmerk bestaat in de heiliging van onze eigen staat in de wereld en in de persoonlijke heiliging van elk lid op de plaats waar hij Christus ontmoet. Dat is de verplichting die elk lid op zich neemt om de doelstellingen van het Opus Dei te verwezenlijken.

Bovendien heeft de vooruitgang van de geschiedenis van de Kerk tot het achterhalen van een bepaald soort klerikalisme geleid, dat ertoe neigt alles wat de leken betreft te misvormen door aan hen dubbele intenties toe te schrijven. Tegenwoordig is het eenvoudiger te begrijpen dat het Opus Dei niet meer en niet minder beleeft en verkondigt dan dit: de goddelijke roeping van de gewone christen, met een duidelijke bovennatuurlijke inzet.

Als ik hoor zeggen: de katholieken dringen alle maatschappelijke milieus binnen, dan verlang ik vurig naar het ogenblik dat ieder begrijpt dat het een klerikale uitdrukking is. Op het Opus Dei kan zo'n zin tenminste niet toegepast worden. De leden van het Werk hebben het niet nodig om de tijdelijke structuren binnen te dringen, want als gewone burgers waren ze, net als de anderen, er altijd al in.

Als God iemand die in een fabriek of in een ziekenhuis of in het parlement werkt tot het Opus Dei roept betekent dat, dat die mens van dat ogenblik af vastberaden de middelen gebruikt om zijn beroep met de genade van God te heiligen. Er gebeurt niets anders dan dat hij zich bewust wordt van de radicale eisen van de boodschap van het evangelie, in overeenstemming met de specifieke roeping van iedere mens.

Het idee dat deze bewustwording tot gevolg heeft dat je het gewone leven moet verlaten is alleen maar van toepassing op mensen, die door God tot het religieuze leven geroepen worden, met zijn contemptus mundi, de verachting van de wereldse dingen. Maar te doen alsof het verlaten van de wereld de essentie of de uiterste consequentie van het christendom is, is gewoon absurd.

Het Opus Dei brengt zijn leden dus niet een bepaald milieu binnen, want de leden - ik herhaal het - waren daar altijd al; en er is voor hen geen reden om het te verlaten. Bovendien komen roepingen voor het Opus Dei, die door de genade van God en door het zojuist genoemde apostolaat van vriendschap en vertrouwen gewekt worden, voor in alle milieus.

Misschien vormt juist die ongecompliceerdheid van karakter en handelwijze van het Opus Dei een moeilijkheid voor mensen die van binnen ingewikkeld zijn en blijkbaar niet in staat om iets wat oprecht en oorspronkelijk is te begrijpen.

Natuurlijk zullen er altijd mensen zijn die niet begrijpen wat het Opus Dei eigenlijk is. Het verbaast ons niet. De Heer waarschuwde zijn leerlingen al voor al die moeilijkheden toen Hij zei: non est discipulus super magistrum (Mt 10,24), de leerling staat niet boven de meester. Niemand kan verlangen dat hij door alle mensen gewaardeerd wordt, maar ieder heeft wel het recht om als mens en als kind van God gerespecteerd te worden. Helaas zijn er fanatici die hun ideeën op totalitaire wijze aan anderen proberen op te dringen. Die zullen nooit de liefde begrijpen die de leden van het Opus Dei voor de persoonlijke vrijheid van andere mensen hebben en natuurlijk ook voor hun eigen persoonlijke vrijheid, die steeds verbonden is met persoonlijke verantwoordelijkheid.

Ik herinner me een zeer tekenende anekdote. In een stad, waarvan het niet verstandig zou zijn de naam te noemen, beraadslaagde de gemeenteraad over de financiële steun aan een vormingsinstituut dat door leden van het Opus Dei geleid wordt. Het vervult, zoals alle gemeenschappelijke instellingen van het Opus Dei, duidelijk een maatschappelijke taak. Het merendeel van de raadsleden was vóór steun. Een lid, een socialist, merkte bij de motivering van het verzoek op dat hij het werk van deze instelling persoonlijk kende. Hij zei: “Het werk van dat studentenhuis onderscheidt zich van andere zo gunstig, omdat de leiders ervan aan de persoonlijke vrijheid van het individu zoveel waarde hechten. Daar wonen studenten van allerlei godsdiensten en wereldbeschouwingen samen”. De communistische gemeenteraadsleden stemden tegen het voorstel. Een ervan gaf tegenover zijn socialistische collega de volgende verklaring voor zijn beslissing: “Ik heb er tegen gestemd, want als u gelijk hebt dan is dat huis een doeltreffende propaganda voor het katholicisme”.

Wie de vrijheid van andere mensen niet respecteert of tegen de Kerk is, kan een apostolisch werk niet waarderen. Ook dan ben ik als mens toch verplicht om de ander te respecteren en te proberen hem tot de waarheid te brengen. En als christen ben ik verplicht hem te beminnen en voor hem te bidden.

Zeer uiteenlopende omstandigheden en de aansporingen en documenten van het kerkelijk leergezag hebben een diepe onrust inzake de sociale problemen tot gevolg gehad. Er wordt veel gesproken over het christelijk getuigenis met betrekking tot de deugd van de armoede. Hoe kan een huisvrouw, die nu eenmaal voor het welzijn van haar gezin moet zorgen, die armoede in praktijk brengen?

Aan armen wordt de blijde boodschap verkondigd (Mat 11,5). Dat lezen wij in de heilige Schrift juist als een van de tekenen, die de komst van het rijk Gods aankondigen. Wie de deugd van de armoede niet liefheeft en er niet naar leeft, heeft de geest van Christus niet. Dat geldt voor iedereen: voor de kluizenaar die zich in de woestijn terugtrekt, maar ook voor de gewone christen die midden in de maatschappij leeft en de beschikking heeft over aardse goederen en zelfs voor hen, die veel van die goederen missen.

Ik wil bij dit thema graag wat langer stilstaan, omdat tegenwoordig de boodschap van de armoede niet altijd zo verkondigd wordt, dat ze de echte problemen van het leven raakt. Ongetwijfeld met goede bedoelingen, maar zonder echt de tekenen van de tijd begrepen te hebben, wordt tegenwoordig een armoede gepredikt die de vrucht is van theoretische overwegingen en die gepaard gaat met bepaalde opvallende uitingsvormen maar die tegelijkertijd grote innerlijke en ook uiterlijke gebreken vertoont.

In aansluiting op het woord van de profeet Jesaja - discite benefacere (Jes 1,17) - zeg ik gewoonlijk dat je moet leren iedere deugd in praktijk te brengen, en dat is misschien wel heel bijzonder van toepassing op de armoede. Armoede moet je leren beleven, opdat ze niet blijft steken in een ideaal waarover veel geschreven kan worden maar dat door niemand serieus in praktijk gebracht wordt. Het gaat erom duidelijk te maken dat de armoede een uitnodiging van de Heer aan alle christenen is en dat ze daarom een concrete oproep inhoudt, die een stempel moet drukken op het leven van de mensen.

Armoede betekent niet ellende en zeker niet viezigheid. Op de eerste plaats omdat iemand niet door de uiterlijke omstandigheden van zijn leven, maar door zijn innerlijke houding tot christen gemaakt wordt. Maar dat is niet de enige reden. Veel belangrijker is het feit dat armoede niet zonder meer geïdentificeerd kan worden met het eenvoudigweg afstand doen van de dingen. En dat besef is voor een juist begrip van de christelijke roeping van de leek van doorslaggevende betekenis. In bepaalde gevallen kan het getuigenis van armoede dat van de christenen gevraagd wordt bestaan in het achterlaten van alles, in de confrontatie met een omgeving, die geen andere horizon kent dan die van de materiële welvaart. Zo wordt, met een gebaar dat mensen wakker schudt, verkondigd dat niets goed is als men het boven God verkiest. Maar, is dit het getuigenis dat de Kerk tegenwoordig gewoonlijk verlangt? Is het niet zo, dat ze ook een uitdrukkelijk getuigenis verlangt van de liefde voor de wereld en van solidariteit met de mensen?

Soms neemt men, als men over de christelijke armoede nadenkt, als belangrijkst referentiepunt het leven van de religieuzen, die tot taak hebben om altijd en overal een openbaar, officieel getuigenis af te leggen. Maar men loopt dan wel het risico dat men niet ziet dat het christelijke getuigenis van de leek een geheel eigen, specifiek karakter heeft, omdat het helemaal van binnen uit en met de eenvoud van het leven van alledag in praktijk gebracht moet worden.

De gewone christen moet in zijn leven twee eisen met elkaar in overeenstemming zien te brengen, die elkaar op het eerste gezicht lijken uit te sluiten. Aan de ene kant een echte armoede die in concrete dingen voelbaar en grijpbaar verwezenlijkt wordt, die een bewijs van zijn geloof in God is en een teken dat zijn hart zich niet tevreden stelt met het geschapene, maar naar de Schepper verlangt, teneinde zich met zijn liefde te vullen en die liefde aan zijn medemensen door te geven. En aan de andere kant delen in het leven van zijn broeders de mensen, met wie hij zich verheugt en met wie hij samenwerkt, de wereld en al de goede dingen ervan beminnen, alle geschapen dingen gebruiken om de problemen van het menselijk leven op te lossen en om het geestelijke en materiële milieu te creëren waarin de ontwikkeling van de personen en van de gemeenschappen bevorderd wordt.

Hoe je die twee eisen met elkaar moet zien te combineren is voor een groot deel een persoonlijke kwestie, een kwestie van innerlijk leven, namelijk om op ieder moment te oordelen en in iedere situatie te vinden wat God van ons vraagt. Ik wil daarom liever geen vaste regels geven, maar alleen een paar algemene richtlijnen, die speciaal voor de huisvrouw en moeder van belang zijn.

Ik weet dat het eigenlijk overbodig is aan al die dingen te herinneren, die ik al vele jaren steeds herhaald heb. De grote waardering voor de persoonlijke vrijheid, voor een vreedzame samenleving en wederzijds begrip is immers een essentieel bestanddeel van de boodschap die het Opus Dei overal brengt. Daarom hoef ik niet opnieuw te bevestigen dat de mannen en vrouwen die besloten hebben Christus in het Opus Dei te dienen, gewone burgers zoals de anderen zijn, die ernaar streven om hun christelijke roeping serieus en met verantwoordelijkheid tot in de laatste consequenties in praktijk te brengen.

Niets onderscheidt de leden van het Opus Dei van hun medeburgers. Integendeel, ze hebben - afgezien van het geloof - niets met religieuzen gemeen. Ik houd van religieuzen, en ik waardeer en bewonder hun kloosterleven, hun apostolaat en hun verzaking aan de wereld, hun contemptus mundi. Het zijn andere tekenen van heiligheid in de Kerk. Maar aan mij heeft de Heer niet de roeping van religieus gegeven, en die voor mij te verlangen zou niet juist zijn. Net zo min als er een autoriteit op de wereld is die mij kan dwingen om te trouwen, net zo min kan iemand mij verplichten kloosterling te worden. Ik ben een seculier priester van Jezus Christus, een priester die hartstochtelijk van de wereld houdt.