Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is oprechtheid van leven → eenheid van leven.

Anderhalf jaar geleden had ik de gelegenheid om uw antwoorden op vragen uit een publiek van meer dan tweeduizend mensen in Pamplona te horen. Toen legde u er de nadruk op, dat katholieken zich moeten gedragen als verantwoordelijke en vrije burgers en dat ze “niet mochten leven van hun katholiek-zijn”. Wat betekent dit eigenlijk en welke bedoeling zit er achter deze gedachte?

Ik ben altijd pijnlijk getroffen door de houding van mensen die er een beroep van maken om zich katholiek te noemen, of van mensen die het principe van de persoonlijke vrijheid, waarop de hele christelijke moraaltheologie gebaseerd is, niet willen erkennen.

Een kenmerk van de geest van het Werk en van zijn leden is de Kerk en alle mensen te dienen, zonder zich van de Kerk te bedienen. Ik zie graag dat de christen van Christus getuigt in zijn gedrag en niet alleen in naam, en dat hij daardoor een echt voorbeeld is van een christelijk leven. Van klerikalisme moet ik niets hebben. Ik begrijp heel goed dat er naast een kwalijk antiklerikalisme ook een gezond antiklerikalisme bestaat, dat voortkomt uit de liefde voor het priesterschap en dat in verzet komt als de gewone gelovige of de priester een heilige zending voor zuiver aardse doeleinden misbruikt. U moet niet denken dat ik met die woorden een concreet iemand wil aanvallen. In ons Werk bestaat niet de neiging naar exclusivisme, maar slechts het verlangen om samen te werken met allen die zich voor Christus inzetten en met allen, christenen en niet-christenen, die hun leven zien als een prachtige gelegenheid om te dienen.

De nadruk die ik zelf, vooral na 1928, op dergelijke ideeën gelegd heb, is trouwens lang niet zo belangrijk als het belang dat het leergezag van de Kerk eraan hecht. Voor een arme priester als ik ben, was het een onbeschrijfelijke vreugde, toen het Concilie onlangs in de dogmatische constitutie over de Kerk Lumen gentium alle christenen eraan herinnerde dat ze zich volledig als burgers van de aardse stad dienen te voelen. Zij moeten dus met beroepsdeskundigheid en liefde voor alle mensen werken in alle menselijke activiteiten om zodoende de christelijke volmaaktheid te zoeken, waartoe ze geroepen zijn vanwege het simpele feit dat ze gedoopt zijn.

De vorige vragen gingen over de verlovingstijd. Laten we het nu eens hebben over een paar problemen van het huwelijk zelf. Wat zou u een gehuwde vrouw adviseren, opdat het huwelijk zelfs na vele jaren nog gelukkig is en niet door een sluipende eentonigheid overheerst gaat worden? Misschien lijkt deze vraag op het eerste gezicht niet zo belangrijk, maar ons tijdschrift krijgt juist daarover veel ingezonden brieven.

Ik vind dat inderdaad een erg belangrijk probleem en daarom zijn ook de mogelijke oplossingen belangrijk, ook al komen deze eenvoudig over.

Om het enthousiasme van de begintijd in het huwelijk te bewaren, moet een vrouw erop uit zijn haar man elke dag weer opnieuw voor zich te winnen. En ditzelfde geldt voor de echtgenoot ten opzichte van zijn vrouw. De liefde moet elke dag weer veroverd worden, met offers, met een glimlach en met slimheid. Is het gek als een echtgenoot ten slotte zijn geduld verliest als hij vermoeid van zijn werk thuiskomt, en zijn vrouw maar tegen hem blijft praten en hem alles gaat uitleggen wat er volgens haar die dag allemaal misgelopen is? De minder prettige dingen kun je ook voor een gunstiger ogenblik bewaren als de echtgenoot uitgerust is en makkelijker bereid om te luisteren.

Een ander punt van aandacht is de verzorging van het uiterlijk. Mocht een andere priester het tegendeel beweren, dan zou hij volgens mij een slecht adviseur zijn. Hoe ouder iemand wordt die in de wereld moet leven, des te noodzakelijker is het niet alleen belang te hechten aan de verbetering van het innerlijk leven, maar - juist daarom - ook aan de verbetering van de zorg om presentabel te zijn, uiteraard altijd in overeenstemming met de leeftijd en de omstandigheden. Hoe ouder de gevel wordt, zeg ik wel eens voor de grap, des te eerder heeft hij een verfje nodig. Dat is de raad van een priester. Een oud Spaans spreekwoord luidt: Een verzorgde vrouw houdt haar man bij vreemde deuren vandaan.

Ik durf daarom te beweren dat de vrouw voor een groot deel zelf de schuld heeft van eventuele ontrouw van haar man, omdat ze hem niet iedere keer weer voor zich weet te winnen, omdat ze niet beminnelijk en fijngevoelig is. De aandacht van de gehuwde vrouw moet zich richten op haar man en kinderen, net zoals die van de man op zijn vrouw en kinderen. En daaraan moet men tijd en moeite geven, om te weten wat nodig is om het goed te doen. Alles wat deze taak in de weg staat, kan niet goed zijn.

Er is geen excuus om deze beminnelijke plicht te veronachtzamen. Noch een werkkring buitenshuis, noch persoonlijke vroomheidsoefeningen zijn een excuus, als ze niet met de verplichtingen van alledag te combineren zijn. Dan is het niet goed, God niet welgevallig. De echtgenote moet zich eerst aan haar gezin wijden. Ik kan me een liedje uit mijn geboortestreek herinneren waarin staat: De vrouw die het eten laat aanbranden omdat ze naar de kerk gaat, is voor de helft een engel, en voor de andere helft een duivel. Ik vind dat ze helemaal een duivel is!

Jullie hebben zojuist naar de plechtige lezing van twee teksten uit de heilige Schrift geluisterd, die bij de Mis van de 21ste zondag na Pinksteren horen. Door het luisteren naar het woord van God hebben jullie je al verplaatst in de sfeer waarin mijn woorden tot jullie zich zullen bewegen. Het zijn de woorden van een priester, gericht tot een grote familie van kinderen van God in Zijn heilige Kerk, woorden dus die bovennatuurlijk bedoeld willen zijn, die van de grootheid van God en van zijn barmhartigheid spreken en die jullie moeten voorbereiden op de indrukwekkende eucharistieviering die wij vandaag op de campus van de Universiteit van Navarra houden.

Laten we een moment stilstaan bij wat ik zojuist gezegd heb. Wij vieren nu de heilige Eucharistie, het sacramentele offer van het Lichaam en Bloed van de Heer, dit geheim van het geloof, dat alle geheimen van het christendom in zich verenigt. Wij vieren dus de meest heilige en verheven handeling die wij mensen, dankzij de genade van God, in dit leven kunnen verrichten. Want als wij het Lichaam en het Bloed van de Heer ontvangen, ontdoen wij ons in zekere zin al van de boeien van ruimte en tijd en verenigen wij ons met God in de hemel, waar Christus zelf elke traan uit onze ogen zal drogen, waar de dood niet meer zal zijn, noch het geweeklaag of de vermoeienis, want de oude wereld zal reeds voorbij zijn (vgl. Apok 21,4).

Deze zo diepe en troostvolle waarheid, de eschatologische zin van de Eucharistie zoals de theologen gewoonlijk zeggen, kan echter verkeerd begrepen worden. En dat gebeurt inderdaad steeds wanneer men tracht het christelijke bestaan als iets louter spiritueels of, beter gezegd, spiritualistisch op te vatten; als een leven dat alleen voor onbesmette, buitengewone mensen bedoeld is, die zich niet met de verachtelijke dingen van deze wereld inlaten of ze hooguit verdragen als iets wat, terwijl wij hier leven, noodzakelijk gepaard gaat met de geest.

Wanneer men de dingen zo ziet, wordt het kerkgebouw de plaats bij uitstek van het christelijk leven. Christen-zijn betekent dan naar de kerk gaan, deelnemen aan sacrale ceremonies en zich opsluiten in een kerkelijke sociologie, in een soort afgescheiden wereld die zichzelf presenteert als het voorportaal van de hemel, terwijl de gewone wereld zijn eigen gang gaat. De leer van het christendom en het leven van de genade zouden op die manier de jachtige loop van de menselijke geschiedenis hoogstens even raken, maar zonder er echt contact mee te krijgen.

Terwijl wij ons op deze oktobermorgen voorbereiden op de viering van de gedachtenis van dood en verrijzenis van de Heer, willen wij tegenover deze misvormde kijk op het christendom een duidelijk neen laten horen. Kijk eens naar het decor van onze Eucharistie, van onze dankzegging. Wij zijn in een heel speciaal godshuis. De campus van de universiteit, zou je kunnen zeggen, is het schip; de universiteitsbibliotheek het altaar, daarginds staan de machines voor de bouw van nieuwe gebouwen en boven ons de hemel van Navarra…

Door deze opsomming wordt toch op een beeldende en onvergetelijke wijze onderstreept, dat het dagelijkse leven de echte plaats is van jullie christelijk bestaan? Mijn kinderen, daar onder jullie broers en zussen, de mensen, in jullie idealen, jullie werk en jullie liefde, dáár is de plaats van jullie dagelijkse ontmoeting met Christus. Daar, te midden van de meest materiële dingen, moeten wij ons heiligen door God en alle mensen te dienen.

Voortdurend heb ik het onderwezen met woorden uit de heilige Schrift: de wereld is niet slecht, want zij is voortgekomen uit de handen van God, want zij is zijn scheppingswerk, want Jahweh keek ernaar en zag dat het goed was (vgl. Gen 1,7 e.v.). Wij mensen zijn het die met onze zonden en ontrouw de wereld slecht en lelijk maken. Jullie hoeven er niet aan te twijfelen: voor jullie, mannen en vrouwen van de wereld, staat elke vlucht uit de eerlijke werkelijkheid van het leven van alledag haaks op de wil van God.

Jullie moeten je er nu opnieuw goed van bewust zijn, dat God jullie roept om Hem juist in en vanuit de burgerlijke, materiële, wereldlijke taken van het menselijke leven te dienen: in het laboratorium, in de operatiekamer, in de kazerne of op de leerstoel van een universiteit, in de fabriek, in de werkplaats, op het land, in de huishouding, in heel dit immense panorama van het dagelijks werk wacht God elke dag weer op ons. Beseft het goed: in elke situatie, hoe alledaags ook, is iets heiligs, iets goddelijks te vinden. Aan jullie de taak dat te ontdekken.

Aan studenten en arbeiders die ik in de jaren dertig om me heen verzamelde, zei ik altijd dat ze moesten leren het geestelijke leven te materialiseren. Ik wilde ze daarmee beschermen tegen de toen en ook nu nog zo vaak voorkomende verleiding om een soort dubbelleven te leiden: aan de ene kant het innerlijke leven, de omgang met God, en aan de andere kant, goed onderscheiden, het leven in gezin, beroep en maatschappij, een leven vol kleine aardse dingen.

Nee, mijn kinderen! Jullie mogen geen dubbelleven leiden. Als wij christenen willen zijn, kunnen wij met dat soort schizofrenie niet meedoen. Want er is maar één leven, dat uit vlees en geest bestaat, en dat ene leven moet naar lichaam en ziel geheiligd en door God vervuld worden: door deze onzichtbare God, die wij in heel zichtbare en materiële dingen ontmoeten.

Een andere weg is er niet. Of we leren de Heer in ons dagelijks leven ontdekken of we zullen Hem nooit vinden. Onze tijd heeft het nodig dat aan de materie en aan heel gewoon lijkende situaties hun edele en oorspronkelijke zin teruggegeven wordt, dat ze in dienst van Gods rijk gesteld worden en dat ze vergeestelijkt worden door er een middel en een gelegenheid van te maken om Christus voortdurend te ontmoeten.

Deze leer van de heilige Schrift - en zoals jullie weten behoort die tot de kern van de spiritualiteit van het Opus Dei - moet jullie ertoe brengen jullie werk zo volmaakt mogelijk te doen, God en jullie medemensen zo lief te hebben dat jullie juist in de kleine dingen van elke dag je liefde legt. Dan zullen jullie dit goddelijk iets ontdekken dat in die kleinigheden besloten ligt. Hoe goed passen hier die verzen van de dichter van Castilla!: Despacito, y buena letra: / el hacer las cosas bien / importa más que el hacerlas (Schrijf rustig en met mooie letters, want belangrijker dan het doen, is de dingen goed te doen. A. Machado, Poesias completas, CLXI).

Ik verzeker jullie dat, als een christen de onbenulligste kleinigheid van elke dag met liefde doet, die kleinigheid met de grootheid van God vervuld wordt. Dat is de reden waarom ik er steeds maar weer op hamer, dat de christelijke roeping erin bestaat van het proza van elke dag heldendichten te maken. Hemel en aarde lijken aan de horizon een te worden. Maar in werkelijkheid gebeurt dat in jullie harten, wanneer jullie je dagelijks leven op heilige wijze leiden.

Het gewone van elke dag heilig beleven, zei ik zojuist. Met die woorden bedoel ik het hele programma van jullie christelijk handelen. Geef je dus niet over aan vals idealisme, aan dromen en fantasieën, aan wat ik pleeg te noemen ach-was-ik-maar-mystiek: Was ik maar ongetrouwd gebleven, had ik maar een ander beroep gekozen, was ik maar gezonder, was ik nog maar jong, was ik toch maar ouder …! Houd je liever nuchter aan de heel materiële en directe realiteit, want daar is de Heer: Kijk naar mijn handen en voeten; Ik ben het, zegt Jezus na zijn verrijzenis. Raak me aan en overtuig jezelf. Een geest heeft toch geen vlees en bloed, zoals jullie zien dat Ik heb? (Luc 24,39)

Vele aspecten van de omgeving waarin jullie je bewegen zullen verlicht worden vanuit deze waarheden. Denk, bijvoorbeeld, aan jullie handelen als burgers in het openbare leven. Wie ervan overtuigd is dat de wereld, en niet alleen het kerkgebouw, de plaats is waar je Christus ontmoet, heeft de wereld echt lief. Hij doet moeite om een goede wetenschappelijke en professionele vorming te ontvangen, hij vormt - in volle vrijheid - zijn eigen mening over de problemen waarmee hij in zijn omgeving te maken heeft, en neemt in overeenstemming daarmee zijn persoonlijke beslissingen. Als christen zal hij aan zijn beslissing een persoonlijke bezinning laten voorafgaan, waarin hij er nederig naar streeft om de wil van God in de grote en kleine gebeurtenissen van zijn leven te leren zien.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift