Josemaría Escrivá Obras
1

Homilie gehouden op 2 december 1951

Eerste zondag van de Advent

We staan aan het begin van het liturgisch jaar en het openingsgebed van de Mis nodigt ons uit tot een overweging die nauw samenhangt met het begin van ons christelijk leven: de roeping die wij hebben ontvangen. Vias tuas, Domine, demonstra mihi, et semitas tuas edoce me, Heer, toon mij uw wegen, leer mij uw paden kennen (Ps 24, 4). Wij vragen de Heer om ons te leiden en ons zijn voetsporen te laten zien, zodat wij tot de volheid van zijn geboden, tot de liefde kunnen komen (zie Mt 22, 37; Mc 12, 30; Lc 10, 27).

Ik denk dat jullie, als je aan de omstandigheden denkt die invloed hadden op je besluit om uit het geloof te gaan leven, Onze Lieve Heer, net zoals ik, heel dankbaar zullen zijn en er ook van overtuigd zullen zijn dat dit geen eigen verdienste is, en dat is geen valse nederigheid. De meesten van ons hebben als kind van onze christelijke ouders geleerd hoe we moeten bidden. Later hebben docenten, vrienden en kennissen ons op allerlei manieren geholpen om de Heer niet uit het oog te verliezen.

Open je hart voor Jezus en vertel Hem je persoonlijke geschiedenis. Ik wil niet generaliseren, maar misschien was het een vriend, een gewone christen zoals jij, die je op een dag een groots en nieuw panorama liet ontdekken. Nieuw, maar toch zo oud als het evangelie. Hij maakte je attent op de mogelijkheid om Christus van dichtbij te volgen, om een apostel van apostelen te worden. Misschien was het toen met je rust gedaan en kreeg je die pas terug in de vorm van een diepe vrede toen je uit vrije wil ja hebt gezegd tegen God. Dat deed je om een heel bovennatuurlijke reden: omdat je het wilde. Toen kwam die vreugde, die sterke, blijvende vreugde, die alleen maar verdwijnt als je van Hem wegloopt.

Ik spreek niet graag van uitverkoren en bevoorrechte mensen, maar Christus doet dat wel en Hij is degene die kiest. Het is de taal van de heilige Schrift: Elegit nos in ipso ante mundi constitutionem ut essemus sancti (Ef 1, 4). Hij heeft ons uitverkozen vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig zouden zijn, zegt de heilige Paulus. Ik weet dat deze gedachte je niet hoogmoedig maakt, dat je niet zult denken dat je beter bent dan anderen. Maar in deze uitverkiezing is je roeping geworteld en die moet de basis van je nederigheid zijn. Is er ooit een monument opgericht voor de penselen van een groot schilder? Ze hebben ervoor gediend om meesterwerken te maken, maar de verdienste ligt bij de kunstenaar. Wij christenen zijn niet meer dan werktuigen van de Schepper van de wereld, van de Verlosser van alle mensen.


2

De apostelen waren gewone mensen



Het doet mij goed aan een gebeurtenis te denken die in de bladzijden van het evangelie tot in detail wordt verteld: de roeping van de eerste twaalf. Laten we daar rustig over nadenken en hulp vragen aan deze heilige getuigen van de Heer om Christus te kunnen volgen zoals zij dat deden.

De eerste apostelen, voor wie ik een grote liefde en devotie heb, waren naar menselijke maatstaven heel gewone mensen. Hun maatschappelijke positie was die van vissers, behalve Matteüs. Die had waarschijnlijk een goed inkomen waar hij afstand van deed toen Jezus hem dat vroeg. Ze leefden van de ene dag op de andere en moesten ”s nachts zwoegen om in hun onderhoud te voorzien.

Maar de maatschappelijke positie is niet het belangrijkste. Zij waren niet ontwikkeld en als het om bovennatuurlijke zaken ging, niet bijzonder intelligent. Zelfs de eenvoudigste voorbeelden en vergelijkingen begrepen ze niet en ze moesten zich tot de Meester richten met de vraag: Domine, edissere nobis parabolam, Heer, verklaar ons de gelijkenis (Mt 13, 36). Wanneer Jezus met een beeldspraak een toespeling maakt op het zuurdeeg van de Farizeeën, denken ze dat Hij hun een verwijt maakt omdat ze geen brood hadden gekocht (zie Mt 16, 6-7).

Ze waren arm en onwetend, maar niet eenvoudig of bescheiden. Met al hun beperkingen waren ze eerzuchtig. Dikwijls maakten ze ruzie over wie de grootste zou zijn wanneer — zoals zij dat opvatten — Christus op aarde het koninkrijk Israël zou stichten. Ze wonden zich op en redetwistten met elkaar terwijl het belangrijke moment naderde waarop Jezus zich bij de intimiteit van het Laatste Avondmaal voor de mensheid ging offeren (zie Lc 22, 24-27).

Geloof? Weinig. Jezus zegt het zelf (zie Mt 14, 31; 16, 8; 17, 19; 21, 21). Ze hadden Hem doden zien opwekken, mensen van allerlei ziekten zien genezen, brood en vissen zien vermenigvuldigen, stormen tot bedaren zien brengen, duivels zien uitdrijven. Toch is de heilige Petrus, die als hoofd was uitgekozen, de enige die meteen antwoordt: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God (Mt 16, 16). Maar het is een geloof dat hij op zijn manier interpreteert en daarom permitteert hij het zich om tegen Jezus in te gaan, om te voorkomen dat Hij zich zou overleveren voor de verlossing van de mensen. En Jezus moest hem antwoorden: Ga weg satan, terug! Ge zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil (Mt 16, 23). Petrus was te menselijk in zijn denken, luidt het commentaar van de heilige Johannes Chrysostomus, en daarom meende hij dat die dingen — Christus” lijden en sterven — Hem onwaardig en daarom verwerpelijk waren. Daarom wijst Jezus hem terecht en zegt: Nee, lijden is niet beneden Mijn waardigheid. Jij denkt zo omdat je naar menselijke maatstaven oordeelt, naar het vlees [In Matthaeum homiliae 54, 4 (PG 58, 537)].

Waarin onderscheidden die mannen van weinig geloof zich dan? Misschien in hun liefde voor Christus? Ze hielden zonder twijfel van Hem, tenminste met hun woorden. Soms lieten ze zich door hun enthousiasme meeslepen: Laten wij óók gaan, om met Hem te sterven (Joh 11, 16) Maar toen het erop aankwam namen ze allemaal de vlucht, behalve Johannes die Hem echt en met daden liefhad. Alleen die jongeman, de jongste van de apostelen, bleef bij het kruis. De liefde van de anderen was niet sterk als de dood (Hand 8, 6).

Dat waren de leerlingen die Jezus had uitgekozen. Zó koos Hij ze en zó gedroegen zij zich voordat ze vervuld van de heilige Geest pijlers van de Kerk zouden worden (zie Gal 2, 9). Het zijn gewone mensen, met gebreken en zwakheden, met meer woorden dan daden. Niettemin riep Jezus hen om vissers van mensen te worden (Mt 4, 19), medeverlossers, bedienaars van Gods genade.


3

Zo ongeveer is het ook ons vergaan. Het zal ons weinig moeite kosten om in onze familie en onder vrienden en kennissen — om het immense panorama van de wereld maar buiten beschouwing te laten — heel wat mensen te vinden die het meer waard zijn dan wij om door Christus geroepen te worden. Mensen die eenvoudiger zijn, geleerder, invloedrijker, belangrijker, dankbaarder, edelmoediger...

Als ik daaraan denk schaam ik me. Maar ik ben me er ook van bewust dat onze menselijke logica geen verklaring heeft voor de werking van de genade. God zoekt gewoonlijk gebrekkige werktuigen uit zodat overduidelijk is dat Hij het is die het werk doet. De heilige Paulus denkt met een zekere schroom terug aan zijn eigen roeping: Het laatst van allen verscheen Hij aan mij, de misgeboorte, de allerminste van de apostelen, niet waardig een apostel genoemd te worden omdat ik Gods Kerk heb vervolgd (1 Kor 15, 8-9). Dit schrijft Paulus van Tarsus, een man met een persoonlijkheid en een kracht die in de loop van de geschiedenis alleen maar groter lijkt te worden.

Wij zijn geroepen zonder enige verdienste van onze kant, zoals ik jullie zei, want aan de basis van onze roeping ligt het besef van onze ellende en de overtuiging dat het licht dat onze ziel verlicht — het geloof — , de liefde waarmee we liefhebben — de naastenliefde —, en het verlangen dat ons staande houdt — de hoop — , geschenken van God zijn die wij niet verdiend hebben. Als we niet nederiger worden zullen we het doel van de goddelijke uitverkiezing uit het oog verliezen: ut essemus sancti, onze persoonlijke heiligheid.

Vanuit de nederigheid kunnen we het wonder van onze goddelijke roeping beter begrijpen. De hand van Christus heeft ons uit een korenveld geplukt: de zaaier knijpt die handvol graankorrels fijn in zijn doorboorde hand, ze worden met zijn bloed doordrenkt. Dan strooit de Heer het graan met een brede armzwaai uit, opdat het door te sterven tot leven zal komen en door in de grond weg te zakken zich tot gouden aren kan vermenigvuldigen.


4

Het is tijd om wakker te worden



De eerste lezing van de Mis herinnert eraan dat we de verantwoordelijkheid als apostel in een nieuwe geest op ons moeten nemen, met enthousiasme en daadkracht. Het uur om uit de slaap te ontwaken is reeds aangebroken. Thans is ons heil dichterbij dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht loopt ten einde, de dag breekt aan. Laten we ons dus ontdoen van de werken der duisternis, en ons wapenen met het licht (Rom 13, 11-12).

Jullie zullen zeggen dat dit niet gemakkelijk is, en daarin hebben jullie gelijk. De vijanden van de mens zijn de vijanden van zijn heiligheid, en zij proberen het nieuwe leven waarin we ons met de geest van Christus willen bekleden, te doen mislukken. Ik ken geen betere opsomming van de obstakels voor de christelijke trouw dan die van de heilige Johannes: concupiscentia carnis, concupiscentia oculorum et superbia vitae, alles in de wereld is begeerte van het vlees, begeerte van de ogen, en hoogmoed (1 Joh 2, 16).


5

Met de begeerte van het vlees wordt niet alleen de ongeordende drang van onze zinnen in het algemeen bedoeld, of alleen de seksuele begeerte die geordend hoort te zijn en als zodanig niet slecht maar echt menselijk is, en geheiligd kan worden. Daarom spreek ik nooit over onzuiverheid, maar over zuiverheid, want de woorden van Christus zijn tot ieder van ons gericht: Zalig zijn de zuiveren van hart, want zij zullen God zien (Mt 5, 8). Op grond van een goddelijke roeping zal de één deze zuiverheid in het huwelijk beleven en de ander zal van deze menselijke liefde afzien om uitsluitend en hartstochtelijk aan de liefde van God te beantwoorden. Zowel de één als de ander mag geen slaaf van de zinnelijkheid zijn, maar meester van zijn eigen lichaam en zijn eigen hart, om ze met offergeest aan anderen te kunnen geven.

Als ik over de deugd van zuiverheid spreek, voeg ik er altijd het woordje heilig aan toe. Christelijke zuiverheid, de heilige zuiverheid, is niet de hoogmoedige houding zich als zuiver, onbesmet, te beschouwen. Het is veeleer ons besef dat we voeten van leem hebben (Dan 2, 33), ook als de genade van God ons dag in dag uit ver houdt van de gevaren van de vijand. De nadruk waarmee sommigen bijna uitsluitend over dít onderwerp schrijven of preken, beschouw ik als een misvorming van het christendom; zij vergeten andere deugden die van wezenlijk belang zijn voor de christen en voor de relaties tussen de mensen.

De heilige zuiverheid is niet de enige en ook niet de belangrijkste christelijke deugd. Toch is zij onmisbaar om in de dagelijkse inspanning voor onze heiliging te kunnen volharden en zonder deze deugd is het onmogelijk zich aan het apostolaat te wijden. De zuiverheid vloeit voort uit onze liefde voor onze Heer aan wie we ons lichaam en onze ziel, onze vermogens en zintuigen hebben gegeven. Het is geen ontkenning, maar een blijde, positieve bevestiging.

Ik zei zojuist dat de begeerte van het vlees niet alleen de ongeregelde zinnelijkheid is, maar ook de gemakzucht, het gebrek aan inzet en de neiging om de gemakkelijkste, prettigste, kortom de weg van de minste weerstand te volgen, zelfs als we daarvoor concessies moeten doen aan onze trouw aan God.

Dit betekent dat we ons zonder meer overgeven aan de macht van een andere wet — de wet van de zonde — waarvoor de heilige Paulus ons waarschuwt: Ik ontdek in mij dus deze wet: als ik het goede wil doen, dringt het kwade zich aan mij op. Mijn innerlijk schept behagen in Gods wet. Maar in mijn handelen ontwaar ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn rede, en die mij gevankelijk uitlevert aan de heerschappij van de zonde over mijn daden. Rampzalige mens die ik ben! Wie zal mij redden van dit bestaan ten dode? (Rom 7, 21-24). Luister naar het antwoord van de apostel: Het is de genade van God, door onze Heer Jezus Christus (Rom 7, 25). We kunnen en moeten vechten tegen de begeerte van het vlees, want als we nederig zijn zal de genade van de Heer ons nooit ontbreken.


6

De andere vijand, schrijft de heilige Johannes, is de begeerlijkheid van de ogen, een diepgewortelde hebzucht, die alleen waarde hecht aan wat kan worden aangeraakt. Het zijn ogen die als het ware aan de aardse dingen blijven kleven en daardoor niet in staat zijn de bovennatuurlijke werkelijkheid te ontdekken. We kunnen de woorden van de heilige Schrift daarom toepassen op de zucht naar materiële goederen en ook op de vervormde visie waardoor alles om ons heen — de mensen, ons leven en onze tijd — alleen maar op een menselijke manier bekeken wordt.

De ogen van de ziel worden troebel. Het verstand denkt genoeg te hebben aan zichzelf om alles te begrijpen en meent God daarom niet nodig te hebben. Het is een subtiele bekoring die zich beroept op de vermogens van ons menselijk verstand dat we van God, onze Vader, gekregen hebben om Hem in vrijheid te kennen en lief te hebben. Wanneer het menselijk verstand eenmaal door deze bekoring wordt meegesleept, beschouwt het zichzelf als het middelpunt van het heelal en loopt het weer warm voor de valse belofte: Ge zult als goden zijn (Gen 3, 5), en vol eigenliefde keert het de liefde van God de rug toe.

Zo kunnen we zonder meer in handen vallen van de derde vijand: de superbia vitae, de hoogmoed des levens. Daarbij gaat het niet alleen om gedachten van ijdelheid of eigenliefde die weer snel voorbij gaan, maar het is ook een situatie van absolute arrogantie. We moeten onszelf niet voor de gek houden: dit is de ergste van alle kwalen, de wortel van alle dwalingen. De strijd tegen de hoogmoed zullen we altijd moeten voeren, want zegt men niet heel treffend dat deze hartstocht pas een dag na de dood sterft? Het is de hooghartigheid van de Farizeeër die nooit door God wordt gerechtvaardigd, omdat Hij bij hem op een barrière van zelfgenoegzaamheid stuit. Het is de arrogantie waardoor anderen worden geminacht, gedomineerd en slecht behandeld, want waar trots is, daar is belediging en schande (Spr 11, 2).


7

De barmhartigheid van God



Vandaag begint de Advent. Het is goed dat we hebben stilgestaan bij de hinderlagen van de vijanden van de ziel: de ongeordende zinnelijkheid, de oppervlakkigheid, de dwaasheid van het verstand dat zich tegen de Heer verzet, de hoogmoedige trots die zowel de liefde voor God als voor de schepselen steriel maakt. Deze houdingen vormen een duidelijke hindernis en ze hebben een buitengewoon verstorende invloed. De liturgie laat ons daarom smeken om de goddelijke barmhartigheid, zoals we in het openingsgebed hebben gedaan: mijn God, tot U richt ik mijn geest; op U vertrouw ik, beschaam mij niet. Laat niemand die tegen mij is de spot met mij drijven, want al wie naar U uitziet, zal niet worden teleurgesteld (Ps 24, 1-2). En in het gebed over de gaven zullen we opnieuw zeggen: al wie naar U uitziet, zal niet worden teleurgesteld!

Nu het ogenblik van onze redding nadert, is het troostend uit de mond van de heilige Paulus te horen dat de goedheid en mensenliefde van God onze Heiland op aarde is verschenen, en Hij ons gered heeft, niet omdat wij iets goeds gedaan zouden hebben, maar alleen omdat Hij barmhartig is (Tit 3, 4-5).

Als je de heilige Schrift leest zul je voortdurend de barmhartigheid van God ontdekken: zij vult de aarde (Ps 32, 5), zij strekt zich uit over al haar kinderen, super omnem carnem, (Sir 18, 12) ze is om ons heen (Ps 31, 10), zij gaat voor ons uit (Ps 58, 11), ze vermenigvuldigt zich (Ps 33, 8) om ons te helpen en wordt steeds weer bevestigd (Ps 116, 2). God die voor ons zorgt als een liefhebbende vader, ziet in barmhartigheid op ons neer (Ps 24, 7). Het is een milde barmhartigheid (Ps 108, 21), aangenaam als een regenwolk in een tijd van droogte (Sir 35, 26).

Jezus vat de lange geschiedenis van de goddelijke barmhartigheid samen met de woorden: zalig de barmhartigen, want ze zullen barmhartigheid ondervinden (Mt 5, 7). En bij een andere gelegenheid: Wees barmhartig, zoals uw hemelse Vader barmhartig is (Lc 6, 36). Veel andere taferelen van het evangelie zullen ook een diepe indruk op ons hebben gemaakt, zoals Jezus” barmhartigheid voor de overspelige vrouw, de parabel van de verloren zoon, die van het verloren schaap, die van de schuldenaar die kwijtschelding krijgt, de opwekking van de zoon van de weduwe van Naïn. (zie Joh 8, 1-11; Lc 15, 11-32; Lc 15, 1-7; Mt 18, 21-35; Lc 7, 11-17). We hebben veel redenen om de verklaring voor dit grote wonder in de rechtvaardigheid te zoeken. De enige zoon van die arme weduwe is overleden, hij is degene die zin gaf aan haar leven en die haar op haar oude dag zou kunnen helpen! Maar Jezus doet het wonder niet uit rechtvaardigheid, Hij doet het uit medelijden, omdat Hij geraakt wordt door het menselijk leed.

We kunnen ons heel veilig voelen bij de barmhartigheid van de Heer! Hij zal Mij roepen en Ik zal hem horen, want Ik ben barmhartig (Ex 22, 27). Dat is een uitnodiging, een belofte die Hij zal nakomen. Laten we daarom vrijmoedig naderen tot de troon van Gods genade, om barmhartigheid en genade te verkrijgen en tijdige hulp (Hebr 4, 16). Omdat de barmhartigheid van God ons beschermt zullen de vijanden van onze heiliging niets kunnen doen. En als wij door onze eigen schuld en zwakheid mochten vallen, dan zal de Heer ons redden en ons weer overeind helpen. Je had geleerd je plichten niet te verwaarlozen, te vluchten voor aanmatiging, te groeien in vroomheid, om geen gevangene te zijn van wereldse zaken en het eeuwige te verkiezen boven het tijdelijke. Maar omdat de menselijke zwakte je belet om vastberaden voort te gaan in een onbetrouwbare wereld, heeft de goede geneesheer je middelen voorgeschreven om niet te verdwalen en heeft de barmhartige rechter jou de hoop op vergiffenis niet geweigerd [H. Ambrosius, Expositio Evangelii secundum Lucam, 7 (PL 15, 1540)].


8

Het antwoord van de mens



Het leven van de christen speelt zich af in dit klimaat van de goddelijke barmhartigheid en in deze context doet hij zijn best om zich als een kind van zijn Vader te gedragen. Welke zijn nu de belangrijkste middelen om diepgang te geven aan de roeping? Ik zal je er vandaag twee noemen die als het ware de levende assen zijn waar ons christelijk gedrag om draait: geestelijk leven en leerstellige vorming, een grondige kennis van ons geloof.

Op de eerste plaats het geestelijk leven. Er zijn weinig mensen die begrijpen wat dat is! Ze denken daarbij al gauw aan de duisternis van een tempel, of zelfs aan de bedompte sfeer van sommige sacristieën. Al meer dan een kwart eeuw zeg ik dat het niet zo is. Ik heb het over het geestelijk leven van gewone christenen, die frisse lucht inademen in een open wereld en die Jezus voor ogen hebben op straat, op hun werk, in hun gezin en in hun vrije tijd. Dat is toch een leven van voortdurend gebed? Voel je de behoefte niet om een mens van gebed te zijn waardoor het contact met God jou kan vergoddelijken? Dat is het christelijk geloof en zo hebben mensen van gebed het altijd begrepen. Een mens wordt God, schrijft Clemens van Alexandrië, omdat hij bemint wat God bemint [Paedagogus, 3, 1, 1, 5 (PG 8, 556)].

In het begin zal het moeite kosten. Je zult je moeten inspannen om je tot de Heer te richten en Hem te bedanken voor zijn vaderlijke en concrete goedheid. Maar geleidelijk wordt de liefde van God tastbaar — hoewel het niet om gevoelens moet gaan — en is zij een aanmoediging voor de ziel. Het is Christus die ons vol liefde achtervolgt: Zie, ik sta aan de deur en klop (Apok 3, 20). Hoe staat het met jouw gebedsleven? Voel je in de loop van de dag het verlangen om rustig met Hem te spreken? Zeg je Hem dan niet: straks zal ik U dit of dat vertellen, straks ga ik er met U over praten?

In de tijd die wij voor het gesprek met onze Heer reserveren spreekt het hart zich uit, wordt onze wil gesterkt en ziet ons verstand met de hulp van de genade ons leven in een bovennatuurlijk licht. De vruchten daarvan zijn duidelijke, praktische voornemens om je te beteren, om attent te zijn en iedereen met liefde te behandelen, om je met het vuur van een goede sporter volledig in te zetten voor deze christelijke strijd van liefde en vrede.

Het gebed zal constant worden als het kloppen van het hart, als de polsslag. Zonder deze aanwezigheid van God is er geen sprake van contemplatief leven. En zonder contemplatief leven is onze inzet voor Christus weinig waard, want het zwoegen van de bouwlieden is tevergeefs als God het huis niet ondersteunt (zie Ps 126, 1).


9

Het zout van de versterving



Om heilig te worden heeft de gewone christen geen habijt of ander uiterlijk teken nodig. Hij is geen kloosterling en hij trekt zich niet uit de wereld terug, omdat de wereld de plaats is waar hij Christus ontmoet. Hij onderscheidt zich door het innerlijke: door het voortdurend aanwezig hebben van God en door de geest van versterving. In feite gaat dit samen, want versterving is niets anders dan het gebed van de zintuigen.

De christelijke roeping is een roeping tot offer, tot boete en verzoening. We moeten eerherstel brengen voor onze eigen zonden — hoe vaak hebben we onze blik niet afgewend om God niet te hoeven zien! — en voor die van alle mensen. We moeten Christus van dichtbij volgen: altijd dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee, zijn zelfverloochening, zijn lijden aan het kruis, want ook het leven van Jezus moet in ons lichaam openbaar worden (2 Kor 4, 10). Onze weg is die van het offer, en in deze zelfverloochening zullen wij gaudium cum pace, vreugde en vrede vinden.

We kijken niet met een trieste blik naar de wereld. Sommige schrijvers van heiligenlevens hebben, misschien onbedoeld, de catechese een slechte dienst bewezen. Ze wilden hoe dan ook buitengewone dingen in het leven van Gods dienaren vinden, te beginnen met het huilen van de pasgeboren baby. Ze vertellen dat sommige heiligen als klein kind niet huilden en dat ze op vrijdag uit versterving geen moedermelk dronken... Jij en ik zijn gewoon huilend ter wereld gekomen en wij dronken aan de borst van onze moeder, zonder ons zorgen te maken over vasten- en onthoudingsdagen…

Maar met de hulp van God hebben wij geleerd om in de opeenvolging van schijnbaar eentonige dagen een tijd van echte boetedoening, spatium verae penitentiam, te ontdekken, en ons op zulke momenten voor te nemen om emendatio vitae, ons leven te beteren. Dat is de manier om onze ziel open te stellen voor de genade en de ingevingen van de heilige Geest. Met die genade, herhaal ik, komen gaudium cum pace, vreugde, vrede en volharding op onze weg (Gaudium cum pace, emendationem vitae, spatium verae poenitentiae, gratiam et consolationem Sancti Spiritus, perseverantiam in bonis operibus, tribuat nobis omnipotens et misericors Dominus. Amen (Breviarium Romanum, voorbereidingsgebed voor de heilige Mis).

De versterving is het zout van ons leven. En de beste versterving is in de loop van de dag te strijden in kleine dingen: tegen de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en tegen de hoogmoed. Verstervingen die geen versterving voor anderen zijn, die ons helpen om meer attenties te hebben, meer begrip en een grotere openheid voor iedereen. Je hebt geen geest van versterving als je lichtgeraakt bent, als je alleen maar met je egoïsme bezig bent, als je dominant bent, als je geen afstand kunt doen van het overbodige en soms zelfs van het noodzakelijke, en als je humeurig wordt wanneer de dingen niet lopen zoals je had gedacht. Maar je hebt wel geest van versterving als je jezelf alles voor allen kunt maken, om er zoveel mogelijk te winnen (1 Kor 9, 22).


10

Geloof en verstand



Door een leven van gebed en boete en door het besef van ons goddelijk kindschap worden wij omgevormd tot diepgelovige christenen en zijn we als kinderen tegenover God. De vroomheid is een deugd van kinderen. Als een kind zich wil toevertrouwen aan de armen van zijn vader, dan moet het zich klein en hulpbehoevend weten. Ik heb dikwijls gemediteerd over dit leven van geestelijk kind zijn. Het is niet de tegenpool van sterkte, want er is een sterke wil, rijpheid en een vastberaden en open karakter voor nodig.

We moeten dus vroom zijn als kinderen, maar niet onwetend. Ieder van ons moet naar best vermogen het geloof serieus en wetenschappelijk bestuderen. En wat is dat anders dan theologie? En het resultaat daarvan is de vroomheid van kinderen en de grondige leer van theologen.

Onze inspanning om ons die theologische kennis — de goede en grondige christelijke leer — eigen te maken, komt allereerst voort uit het verlangen om God te kennen en lief te hebben, maar ook uit de belangstelling om de wereld, die het werk van de Schepper is, diepgaand te begrijpen. Steeds weer zijn er mensen die met het zo vaak gebruikte argument aankomen dat geloof en wetenschap, menselijke intelligentie en goddelijke openbaring, onverenigbaar zouden zijn. Ze kunnen alleen maar schijnbaar onverenigbaar zijn; dat gebeurt wanneer men de werkelijke inhoud van het vraagstuk niet begrijpt.

Als de wereld uit de handen van God is voortgekomen, als Hij de mens naar zijn beeld en gelijkenis heeft geschapen (zie Gen 1, 26) en als Hij hem een vonkje van zijn licht heeft geschonken, dan is het aan de mens om — al kan dat nog zo moeilijk zijn — met zijn verstand de goddelijke zin (Noot van de vertaler: de uitdrukking “goddelijke zin” duidt op de bedoeling die God heeft met de realiteit van het menselijk leven — met de gebeurtenissen etc. — voor het eeuwige heil van de ziel) te achterhalen die de dingen van nature hebben. En in het licht van het geloof kunnen we door de werking van de genade ook hun goddelijke zin begrijpen. We hebben geen enkele reden om bang te zijn voor de wetenschap aangezien ieder wetenschappelijk onderzoek, als het echt wetenschappelijk is, in de richting van de waarheid gaat. En Christus heeft gezegd: Ego sum veritas (Joh 14, 6), Ik ben de waarheid.

De christen moet honger naar kennis hebben. Alles, van de meest abstracte wetenschap tot het vakmanschap, kan en moet naar God voeren. Er is geen bezigheid die niet geheiligd kan worden, die geen drijfveer kan zijn voor onze eigen heiliging, en geen gelegenheid is om met God mee te werken bij de heiliging van de mensen om ons heen. Het licht van de volgelingen van Jezus mag niet verscholen zijn in de diepte van het dal, maar hoort op de top van de berg te schijnen, zodat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is (Mt 5, 16).

Op die manier werken is bidden. Op die manier studeren is bidden. Op die manier onderzoek doen is bidden. Uiteindelijk komt het daar altijd op neer: alles is gebed, alles kan en moet ons naar God brengen en onze innige verbondenheid met Hem voeden, van ”s morgens vroeg tot ”s avonds laat. Elk edel werk kan gebed zijn en elk werk dat gebed is, is apostolaat. Op die manier groeit er in de ziel een eenvoudige, sterke eenheid van leven.


11

De hoop van de Advent



Meer wilde ik op deze eerste zondag van de Advent niet zeggen. We beginnen de dagen tot de geboorte van de Verlosser af te tellen. We hebben de realiteit van onze christelijke roeping overwogen. We hebben overdacht hoe de Heer op ons vertrouwt om andere mensen tot heiligheid te brengen, dichter bij Hem, hen te verenigen met de Kerk, en het Rijk van God naar het hart van alle mensen te brengen. De Heer wil graag dat wij ons geven, dat wij trouw zijn, toegewijd, liefdevol. Hij wil dat we heilig zijn, helemaal van Hem.

We kennen hoogmoed, zinnelijkheid, leegte en egoïsme, maar ook liefde, overgave, barmhartigheid, nederigheid, offer en vreugde. Je moet kiezen. Je bent geroepen tot een leven van geloof, hoop en liefde. Je mag niet lager inzetten en in een middelmatig isolement blijven steken.

Een tijdje geleden zag ik een arend die zat opgesloten in een ijzeren kooi. Hij was vuil en was de helft van zijn veren kwijtgeraakt. Hij had een stuk rottend vlees in zijn klauwen. Toen vroeg ik me af wat er van mij terecht zou komen als ik de roeping die ik van God gekregen heb in de steek zou laten. Ik had medelijden met die eenzame, gekooide vogel die geboren was om hoog op te stijgen en recht in de zon te kijken. Ook wij kunnen opklimmen tot de nederige hoogten van de liefde tot God, van de dienst aan de mensen. Maar dan mogen er geen verborgen hoeken in onze ziel zijn waar de zon van Christus niet kan doordringen. We moeten alle zorgen die ons van Hem scheiden van ons afzetten: Christus in je verstand, Christus op je lippen, Christus in je hart, Christus in je werken. Dan zal je hele leven — je hart en je werken, je verstand en je woorden — vol zijn van God.

Richt u dan op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing komt nabij, (Lc 21, 28). hebben we zojuist in het evangelie gelezen. De adventstijd is een tijd van hoop. Het hele panorama van onze christelijke roeping, deze eenheid van leven die kracht put uit de aanwezigheid van God onze Vader, kan en moet een dagelijkse werkelijkheid zijn.

Laten we dit aan Onze Lieve Vrouw vragen en ons proberen voor te stellen hoe zij de maanden in afwachting van de geboorte van haar Zoon heeft doorgebracht. De Maagd Maria zal ervoor zorgen dat je een alter Christus, ipse Christus wordt: een andere Christus, Christus zelf!


12

Christus die door zijn nederigheid overwint

Homilie gehouden op 24 december 1963



Lux fulgebit hodie super nos, quia natus est Dominus. Een helder licht straalt heden over ons, want de Heer is ons geboren (Jes 9, 2 (Introïtus van de Dageraadsmis van Kerstmis). Dit blijde nieuws raakt vandaag het hart van de christenen en via hen is het voor de hele mensheid bestemd. God is hier. Deze waarheid moet inhoud geven aan ons leven. Als wij het licht en de genade van God diep in onze ziel laten binnendringen, zal ieder kerstfeest een nieuwe en bijzondere ontmoeting met God worden.

Laten we blijven stilstaan bij het Kindje en Maria en Jozef, en naar de Zoon van God kijken die ons vlees heeft aangenomen. Ik herinner me een bezoek dat ik, op 15 augustus 1951, om iets dat mij zeer ter harte ging, aan het heilig Huisje van Loreto bracht. Daar wilde ik de heilige Mis met veel eerbied opdragen, maar ik had niet gerekend op de vurigheid van de mensen. Ik had er niet aan gedacht dat veel mensen uit de omgeving, met het gezegende geloof van die streek en een grote liefde voor de Madonna, op deze grote feestdag naar Loreto zouden komen. Hun vroomheid bracht hen tot uitingen die — hoe zal ik het zeggen — alleen al vanuit de liturgische voorschriften van de Kerk bezien, niet helemaal waren zoals het hoort.

Telkens als ik het altaar kuste op de momenten die in de liturgie van de Mis zijn voorzien, deden drie of vier plattelandsvrouwen hetzelfde. Daardoor werd ik afgeleid, maar het heeft me ook getroffen. Volgens de overlevering hebben Jezus, Maria en Jozef in dat heilig Huis gewoond. Ik las de woorden die op het altaar staan gegraveerd: Hic Verbum caro factum est, hier is het Woord vlees geworden. Hier, op een stukje van onze aarde, in een huis dat door mensenhanden is gemaakt, heeft God gewoond.


13

Jezus Christus, volmaakt God en volmaakt mens



De Zoon van God is vlees geworden; Hij is perfectus Deus, perfectus homo, volmaakt God en volmaakt mens (Geloofsbelijdenis van Athanasius). Dit mysterie heeft iets dat de christen zou moeten raken. Mij heeft het toen erg aangegrepen en dat doet het nog. Ik zou graag nog eens naar Loreto gaan, wat ik nu in gedachten doe, om de kinderjaren van Jezus tot leven te brengen en het Hic Verbum caro factum est te overwegen.

Iesus Christus, Deus Homo: Jezus Christus, Godmens. Dit is een van de magnalia Dei, de machtige werken van God (Hand 2, 11), waarover we in dankbaarheid kunnen nadenken. Hij is gekomen om vrede op aarde te brengen aan de mensen van goede wil (Lc 2, 14), aan alle mensen die hun wil verenigen met de wil van God; niet alleen aan de rijken, niet alleen aan de armen, maar aan alle mensen, alle broeders! Want we zijn allemaal broers in Jezus, kinderen van God, broers van Christus, en zijn Moeder is onze Moeder.

Er is maar één ras op de wereld: het ras van de kinderen van God. We moeten daarom allemaal dezelfde taal spreken, de taal die onze Vader in de hemel ons leert, de taal waarin Jezus met zijn Vader sprak, de taal waarin je bidt, de taal van het hoofd en het hart. Het is de taal van contemplatieve zielen, van mensen die een geestelijk leven leiden omdat zij beseffen dat zij kinderen van God zijn. Die taal drukt zich uit in duizend impulsen van onze wil, in een helder licht in ons verstand, in de gevoelens van ons hart, in het besluit om een integer leven te leiden, het goede te doen, en vreugde en vrede te brengen.

Laten we naar het Kindje in de kribbe kijken dat onze grote liefde is. We beseffen dat we voor een mysterie staan dat we in geloof willen aanvaarden en waarin we ons, ook door het geloof, verder willen verdiepen. Dit vraagt van een christelijke ziel om nederig te zijn. We willen de grootheid van God niet reduceren tot onze eigen, armzalige concepten en onze menselijke interpretaties, maar we willen begrijpen dat dit mysterie in al zijn duisternis een licht is dat richting geeft aan het leven van de mensen.

We zien — zegt de heilige Johannes Chrysostomus — dat Jezus uit ons en uit onze menselijke natuur is voortgekomen en uit de Moeder en Maagd geboren is; maar we vatten niet hoe dit wonder is geschied. Laten we onze energie niet verspillen door het te willen begrijpen, maar liever met nederigheid aannemen wat God ons heeft geopenbaard, zonder te willen doorvorsen wat God verborgen heeft gehouden [(In Matthaeum homiliae, 4, 3 (PG 57, 43)]. Vanuit die houding zullen we begrijpen en liefhebben, en de schitterende les van dit mysterie zal voor ons veel overtuigender zijn dan alle menselijke argumenten.


14

De goddelijke betekenis van Jezus’ leven op aarde



Als ik bij de kribbe spreek probeer ik altijd naar Onze Lieve Heer te kijken als naar een kindje dat in doeken gewikkeld op stro ligt, in een voerbak. Hij is nog maar een kind dat niet kan praten, maar omdat ik van Hem wil leren, zie ik Hem toch als leraar en meester. Om in de goddelijke betekenis van het leven van Jezus op aarde te kunnen binnendringen, moeten we zijn leven kennen, het evangelie lezen en ons in de gebeurtenissen van het Nieuwe Testament verplaatsen.

Opdat het leven van Jezus zich in ons eigen leven kan herhalen, moeten we Hem eerst leren kennen door de heilige Schrift te lezen en te herlezen, door er over te mediteren en door steeds weer te bidden, zoals nu, bij de kribbe. We moeten proberen de lessen te begrijpen die Jezus ons als kind al geeft, als een pasgeborene die voor het eerst zijn ogen opent voor onze wereld.

Doordat Jezus als iemand van ons opgroeit en leeft, openbaart Hij ons dat het menselijk bestaan, het gewone leven van alledag, een goddelijke zin heeft. We hebben misschien al vaker over dit alles nagedacht, maar we kunnen opnieuw, vol verwondering, stilstaan bij de dertig verborgen jaren die het grootste deel uitmaken van Jezus” leven onder zijn broeders, de mensen. Jaren in de schaduw, maar voor ons helder als het licht. Meer dan dat: stralende jaren die onze dagen verlichten en er betekenis aan geven, want we zijn gewone christenen die een leven leiden als miljoenen andere mensen op de hele wereld.

Dat was de manier waarop Jezus dertig jaar leefde, als fabri filius, zoon van de timmerman (Mt 13, 55). Pas daarna volgden drie jaar openbaar leven in de drukte van de mensenmassa”s. En de mensen vragen zich verwonderd af: Wie is dat? Waar heeft Hij al die dingen geleerd? Hij had immers het leven geleid van de mensen van zijn streek, Hij was faber, filius Mariae, de timmerman, de zoon van Maria (Mc 6, 3). En Hij was God, die op het punt stond het menselijk geslacht te verlossen en alles naar zich toe te trekken (Joh 12, 32).


15

We zouden de gebeurtenissen in het leven van Jezus nooit moeten overdenken zonder ons persoonlijk aangesproken te voelen, dat geldt ook voor zijn verborgen jaren. We moeten zien wat ze zijn: een oproep van de Heer om uit ons egoïsme en onze gemakzucht te komen. Hij kent onze beperkingen, ons individualisme en onze eerzucht. Hij weet hoe moeilijk we het vinden onszelf te vergeten en ons aan anderen te geven. Hij weet wat het betekent geen liefde te ontvangen en Hij ervaart dat zelfs degenen die zeggen Hem van dichtbij te volgen dat maar halfhartig doen. Denk maar aan de beklemmende scènes waarin de evangelisten beschrijven hoe de apostelen nog vol wereldse ambities en zuiver menselijke plannen zitten. Toch heeft Jezus hen uitgekozen. Hij houdt hen bij zich en vertrouwt hun de zending toe die Hij van zijn Vader heeft gekregen.

Hij roept ons en stelt ons de vraag die Hij ook aan Jacobus en Johannes stelde: Potestis bibere calicem, quem ego bibiturus sum? Zijt gij in staat de beker te drinken — die beker van de volledige overgave aan de wil van de Vader — die Ik ga drinken? (Mt 20, 22). Het antwoord van Johannes en Jacobus is: Possumus! Ja, dat kunnen wij! (Mt 20, 22) Zijn wij, jij en ik, werkelijk bereid om in alles de wil van God onze Vader te doen? Hebben wij Hem ons hart helemaal gegeven of blijven we vastzitten aan onszelf, aan ons eigenbelang, ons gemak, onze eigenliefde? Is er iets in ons leven dat niet past bij een christen en ons ervan weerhoudt ons te zuiveren? Het feest van vandaag is een mooie gelegenheid om daarmee te kappen.

We moeten ervan overtuigd zijn dat Jezus deze vragen stelt. Hij, niet ik. Ik durf ze niet eens aan mezelf voor te leggen. Ik ga hardop verder met mijn gebed en ieder van ons zou in stilte kunnen bekennen: Heer, ik ben weinig waard, ik ben dikwijls een lafaard! Ik heb bij die en die gelegenheid, in deze en in die andere zaak, veel fouten gemaakt! En desondanks kunnen we uitroepen: Heer, wat goed dat U mij bij de hand genomen hebt, want ik voel dat ik tot alle laagheden in staat ben. Laat me niet los, laat me niet alleen, behandel me als een kind. Help mij sterk, dapper en integer te zijn. Help mij, want ik ben een onbeholpen schepsel. Neem mij bij de hand, Heer, en zorg ervoor dat uw Moeder naast mij staat om me te beschermen. En zo, possumus, zullen we het kunnen, zullen we in staat zijn om U als voorbeeld te nemen!

Het is niet aanmatigend om possumus te zeggen! Jezus laat ons deze goddelijke weg kennen en Hij wil dat wij die inslaan. Hij heeft die voor ons, die zo zwak zijn, menselijk en begaanbaar gemaakt. Daarom heeft Hij zich zo klein gemaakt. Dit is de reden waarom Hij zich zo vernederd heeft en de natuur van een slaaf heeft aangenomen; Hij, de Heer, die als God gelijk is aan de Vader; Hij maakte zich klein in majesteit en macht, maar niet in goedheid of barmhartigheid [H. Bernardus, Sermo in die nativitatis, 1, 1-2 (PL 183, 115)].

In zijn goedheid wil God ons de weg vergemakkelijken. Laten we de uitnodiging van Jezus niet afwijzen, niet nee tegen Hem zeggen, of ons doof houden voor zijn roepen. Want er is geen excuus, we hebben geen enkele reden om te denken dat we het niet kunnen. Hij heeft het ons door zijn voorbeeld laten zien. Daarom vraag ik jullie met heel mijn hart, broeders, laat dit kostbare voorbeeld niet vergeefs zijn, maar volg Hem na en vernieuw je door bezinning van je hart (H. Bernardus, ibid., 1, 1).


16

Hij ging weldoende rond



Zie je dat het belangrijk is Jezus te kennen en met liefde naar zijn leven te kijken? Ik ben dikwijls in de heilige Schrift op zoek gegaan naar de definitie, naar de beschrijving van het leven van Jezus en die heb ik gevonden in een paar woorden van de heilige Geest: Pertransiit benefaciendo, Hij ging weldoende rond (Hand 10, 38). Iedere dag van zijn leven op aarde, van zijn geboorte tot aan zijn dood, ging Hij weldoende rond, iedere dag bracht Hij door met het goede te doen. En op een andere plaats zegt de heilige Schrift: bene omnia fecit, Hij heeft alles welgedaan (Mc 7, 37). Hij heeft alles tot een goed einde gebracht, wat Hij deed was alleen maar goed.

En jij? En ik? Laten we eens kijken of er dingen zijn die wij moeten verbeteren. Ik zie bij mijzelf veel waaraan ik moet werken, en omdat ik besef dat ik niet in staat ben om op eigen krachten het goede te doen, en omdat Jezus ons heeft gezegd dat wij zonder Hem niets kunnen (zie Joh 15, 5), willen wij, jij en ik, de hulp van de Heer afsmeken op voorspraak van zijn Moeder, in een intiem gesprek dat eigen is aan mensen die van God houden. Meer zeg ik er niet over, want ieder van jullie moet zelf spreken, volgens je eigen behoeften. Nu ik jullie deze raad geef, pas ik deze leer, in stilte, op mij en mijn eigen ellende toe.


17

Hij ging weldoende rond… Hoe heeft Jezus zoveel goeds en alleen maar goeds om zich heen gezaaid, waar Hij ook was? In een andere beschrijving van het leven van Jezus geeft het evangelie in een paar woorden het antwoord: erat subditus illis, Hij was hun onderdanig (Lc 2, 51). Vandaag de dag, nu de wereld vol ongehoorzaamheid, laster en onenigheid is, moeten wij extra waarde hechten aan de gehoorzaamheid.

Ik heb de vrijheid lief, en juist daarom houd ik van de christelijke deugd van de gehoorzaamheid. Wij moeten ons kinderen van God weten, met het blijde verlangen om de wil van onze Vader te doen, om alles te doen zoals Hij het wil omdat we dat graag willen; bovennatuurlijker kan het niet.

Door de geest van het Opus Dei, die ik nu al meer dan vijfendertig jaar probeer te beleven en uit te dragen, heb ik de persoonlijke vrijheid leren begrijpen en ervan leren houden. Als God zijn genade aan de mensen geeft, als Hij hen roept met een specifieke roeping, is het alsof Hij hun de hand toereikt, de hand van een vader, vol kracht, maar vooral vol liefde. Zo zoekt Hij ieder van ons als zijn eigen zonen en dochters, want Hij kent onze zwakheid. Hij verlangt van ons dat we de inspanning doen om zijn hand vast te pakken, de hand die Hij ons toereikt. Deze inspanning vraagt Hij van ons als bewijs van onze vrijheid. En om dat te kunnen moeten wij nederig zijn, ons kinderen van God weten en van de gezegende gehoorzaamheid houden waarmee wij beantwoorden aan het gezegende vaderschap van God.

Het is goed dat wij vertrouwen met de Heer hebben, dat we Hem in ons leven toelaten en dat Hij er geen hindernissen en donkere hoekjes aantreft. Wij mensen zijn geneigd ons te verdedigen en ons vast te klampen aan ons egoïsme. Wij proberen altijd koninkje te zijn, al is het maar in het armzalige rijk van ons eigen wereldje. Laat deze overweging duidelijk maken waarom we naar Jezus moeten gaan: opdat Hij ons werkelijk vrij maakt en wij daardoor in staat zijn God en alle mensen te dienen. Alleen op die manier kunnen we de waarheid van de woorden van de heilige Paulus begrijpen: Maar nu, bevrijd van de zonde en dienstknechten geworden van God, oogst gij heiligheid en tenslotte eeuwig leven. Want het loon van de zonde is de dood, maar de gave van God is het eeuwige leven in Christus Jezus onze Heer (Rom 6, 22-23).

Laten we daarom op onze hoede zijn, want onze drang tot egoïsme sterft niet en de bekoring kan zich op vele manieren voordoen. God verlangt van ons dat wij vanuit het geloof gehoorzamen, want Hij geeft zijn wil niet te kennen met tromgeroffel en trompetgeschal. Soms laat de Heer ons zijn wensen kennen als met een zachte stem, diep in ons geweten. We zullen aandachtig moeten luisteren om die te herkennen en trouw te zijn.

Hij spreekt ook dikwijls door andere mensen. Het kan dat we dan een soort aandrang voelen om niet te gehoorzamen omdat we hun gebreken zien, of denken dat ze niet goed op de hoogte zijn, of misschien niet alle kanten van het probleem hebben begrepen.

Dit alles kan een goddelijke bedoeling hebben, want God legt ons geen blinde gehoorzaamheid op, Hij verwacht juist een intelligente gehoorzaamheid. We moeten daarom de verantwoordelijkheid voelen anderen met het licht van ons verstand te helpen. Maar we moeten eerlijk zijn tegenover onszelf en in iedere situatie nagaan of we ons laten leiden door liefde voor de waarheid, of door egoïsme en gehechtheid aan ons eigen oordeel. Als onze visie ons van anderen scheidt, als de saamhorigheid en de eenheid met onze broeders en zusters dreigt te breken, is dat een duidelijk teken dat we niet in de geest van God handelen.

Laten we niet vergeten dat iemand die wil gehoorzamen, ik herhaal het, nederig moet zijn. We kunnen opnieuw naar het voorbeeld van Christus kijken. Jezus gehoorzaamt, Hij gehoorzaamt aan Jozef en Maria. Hij is in de wereld gekomen om te gehoorzamen, om zich te onderwerpen aan menselijke schepselen: aan onze Moeder de heilige Maagd Maria — alleen God is groter dan zij — en aan Jozef, deze rechtschapen en zuivere man. Het zijn weliswaar twee volmaakte schepselen, maar het blijven schepselen. En Jezus, die God is, gehoorzaamt hen. Alleen als we God liefhebben kunnen we zijn wil liefhebben en ernaar verlangen aan de oproep te beantwoorden die Hij in het dagelijks leven tot ons richt: in ons beroep, werk, gezin, in de sociale contacten, bij ons lijden en dat van anderen, in de vriendschap en in onze inzet om te doen wat goed en rechtvaardig is.


18

Bij ieder kerstfeest kijk ik met plezier naar de figuurtjes die het Kindje voorstellen. Ze laten zien hoe klein Onze Lieve Heer zich heeft gemaakt en ze herinneren mij eraan dat God ons roept, dat de Almachtige zich wil laten zien als hulpbehoevend en afhankelijk van ons, de mensen. Vanuit de kribbe zegt Jezus tegen jou en mij dat Hij ons nodig heeft, dat Hij graag wil dat we zonder enig voorbehoud een christelijk leven leiden, een leven van overgave, werk en vreugde.

We zullen nooit echt gelukkig zijn als we Jezus niet van harte navolgen en als we niet, zoals Hij, nederig weten te zijn. De vraag dringt zich weer op: zien jullie waar Gods grootheid verborgen is? In een voerbak, in windsels, in een stal. Er kan alleen een verlossende werking van ons leven uitgaan als we nederig zijn, als we ophouden aan onszelf te denken en als we ons verantwoordelijk voelen voor anderen.

Het gebeurt vaak, ook bij mensen van goede wil, dat persoonlijke conflicten tot grote zorgen leiden zonder dat er objectieve redenen aan ten grondslag liggen. De oorzaak ligt in een tekort aan zelfkennis wat leidt tot hoogmoed: het kan de wens zijn om in het middelpunt van de belangstelling en de waardering te staan of een goed figuur te slaan, het kan de weigering zijn het goede te doen om vervolgens te verdwijnen, of het streven naar persoonlijke zekerheid. En velen die een diepe vrede zouden kunnen hebben en met blijdschap in het leven zouden kunnen staan, zijn door hun trots en eigenwaan ongelukkig en onvruchtbaar.

Christus was nederig van hart (zie Mt 11, 29). In de loop van zijn leven heeft Hij voor zichzelf geen enkele uitzondering, geen enkel voorrecht gewild. Als ieder ander mens heeft Hij als vanzelfsprekend negen maanden in de schoot van zijn Moeder doorgebracht. Hij wist maar al te goed dat de mensheid Hem bitter hard nodig had en daarom verlangde Hij er vurig naar op aarde te komen om alle mensen te redden, maar niet overhaastig. Hij komt net zoals ieder ander mens op het normale moment ter wereld. Van de conceptie tot de geboorte heeft niemand weet van dit wonder, behalve de heilige Jozef en de heilige Elisabeth. God komt om onder de mensen te wonen.

Ook zijn geboorte is één en al eenvoud: Hij komt zonder vertoon, zonder dat iemand het weet. Op aarde delen alleen Maria en Jozef in het goddelijk avontuur. En verder de herders die de boodschap kregen van de engelen, en ten slotte de wijzen uit het oosten. Zo vindt de transcendente gebeurtenis plaats waardoor hemel en aarde, God en mens, met elkaar worden verenigd.

Hoe kunnen wij zo hard zijn dat wij snel aan deze gebeurtenis wennen? God vernedert zich opdat wij naar Hem toe kunnen gaan, met liefde aan zijn liefde kunnen beantwoorden, en ons in vrijheid overgeven, niet alleen bij het schouwspel van zijn macht, maar ook bij het wonder van zijn nederigheid.

Kijk naar de luister van een kind dat God is. Zijn Vader is de God die hemel en aarde gemaakt heeft en hier, in een voerbak, ligt de Zoon, quia non erat eis locus in diversorio, want er was geen plaats voor hen in de herberg, (Lc 2, 7) nergens anders was er plaats voor de Heer van alles wat geschapen is.


19

Hij deed de wil van God, zijn Vader



Ik doe de waarheid geen geweld aan als ik jullie zeg dat Jezus ook vandaag op zoek is, op zoek naar een rustplaats in ons hart. Laten we Hem vergiffenis vragen voor onze blindheid en ondankbaarheid, en om de genade smeken ons hart nooit meer voor Hem te sluiten.

Onze Lieve Heer maakt er geen geheim van dat de onderwerping aan de wil van God zelfverloochening en overgave vereist, want liefde vraagt geen rechten: zij wil dienen. Hij is ons op die weg voorgegaan. Jezus, hoe was Uw gehoorzaamheid? Usque ad mortem, mortem autem crucis, tot aan de dood, de dood aan het kruis (Fil 2, 8). Wij moeten loskomen van onszelf, ons het leven moeilijk maken, het verliezen uit liefde voor God en de zielen. Je wilde een rustig leven, maar God wilde anders. Er bestaan twee willen: jouw wil moet worden bijgesteld om één te worden met de wil van God; de wil van God hoeft zich niet aan die van jou aan te passen [H. Augustinus, Enarrationes in psalmos, 31, 2, 26 (PL 36, 274)].

Ik heb gezien hoeveel mensen zich hun leven lang hebben ingezet om te doen wat God van hen vroeg; zoals U, Heer, tot de dood toe. Dat geeft reden tot blijdschap. Ze hebben zich, ook in hun beroepswerk, met hart en ziel ingezet voor de Kerk en voor het welzijn van alle mensen.

We willen leren gehoorzamen, leren dienen. Er bestaat niets waardevollers dan de vrijwillige overgave ten bate van andere mensen. Als de trots de kop opsteekt en de hoogmoed ons doet denken dat we supermensen zijn, dan wordt het tijd dat we nee zeggen en we onze triomf enkel en alleen in de nederigheid zoeken. Op die manier zullen we ons vereenzelvigen met Christus aan het kruis, niet met tegenzin, bang of onwillig, maar blij, want de blijdschap die in de zelfverloochening ligt is het beste bewijs van onze liefde.


20

Ik zou nog eens willen terugkomen op de natuurlijkheid en eenvoud van het leven van Jezus, waarbij we al zo vaak hebben stilgestaan. De verborgen jaren in het leven van de Heer zijn niet zonder betekenis, en ze zijn ook meer dan een voorbereiding op de jaren die daarna zouden komen, de jaren van zijn openbaar leven. In 1928 heb ik duidelijk gezien dat God wil dat de christenen een voorbeeld nemen aan het hele leven van onze Heer. Ik ben in het bijzonder bij zijn verborgen leven blijven stilstaan, zijn leven van gewoon werken onder de mensen. Hij wil dat veel mensen de weg bewandelen die Hij ging in deze onopvallende, weinig spectaculaire jaren. Gehoorzaamheid aan de wil van God betekent dat we moeten loskomen van ons egoïsme, maar niet dat we ons moeten terugtrekken uit het gewone leven onder mensen met wie we door het beroep en de positie in de samenleving zijn verbonden.

Ik droom — en de droom is werkelijkheid geworden — van talloze kinderen van God die zich heiligen in het gewone leven, en die de idealen, verlangens en inspanningen van andere mensen delen. We moeten hen de goddelijke waarheid toeroepen: als je in de wereld blijft, wil dat niet zeggen dat God je vergeten is, of dat Hij je niet heeft geroepen. Hij heeft je uitgenodigd de bezigheden en zorgen van de wereld als de jouwe te beschouwen, want Hij laat je zien dat je menselijke roeping, je beroep, je talenten, niet buiten zijn goddelijke plannen vallen, want Hij heeft ze zelf geheiligd als een zeer welgevallig offer aan zijn Vader.


21

Als we een christen eraan herinneren dat zijn leven geen ander doel heeft dan aan de wil van God te gehoorzamen, dan betekent dat niet dat hij zich van andere mensen moet afzonderen. Integendeel, het gebod van Christus om elkaar lief te hebben zoals Hij ons heeft liefgehad (zie Joh 13, 34-35) wordt meestal nagekomen door onder de mensen te zijn en te leven zoals zij, door ons in de wereld in dienst te stellen van God, zodat we de liefde van God beter bekend kunnen maken aan alle mensen en we ze kunnen vertellen dat de goddelijke wegen op aarde zijn geopend.

Christus heeft niet alleen gezegd dat Hij van ons houdt, Hij heeft het ook laten zien. We mogen niet vergeten dat Jezus mens werd om ons te leren hoe we kunnen leven als kinderen van God. Denk aan de inleiding van de evangelist Lucas bij de Handelingen van de apostelen: Primum quidem sermonem feci de omnibus, O Theophile, quae coepit Iesus facere et docere, Ik heb verslag gedaan, Theophilus, over alles wat Jezus gedaan en onderricht heeft (Hand 1, 1) Hij kwam om te onderrichten, door het zelf te doen; Hij kwam om te onderrichten, door ons het voorbeeld te geven.

Nu we bij het Kindje in de kribbe zijn, kunnen wij verder gaan met ons gewetensonderzoek. Zijn wij vastbesloten om van ons leven een voorbeeld en een leerschool te maken voor onze medemensen? Zijn we bereid als Christus te zijn? Het is niet genoeg dat we het met de mond belijden. Jij — ik stel de vraag aan ieder van jullie en ook aan mijzelf — jij, die geroepen bent als Christus te zijn omdat je christen bent: kan men van jou zeggen dat je gekomen bent om facere et docere, om alles te doen als een kind van God, om open te staan voor de wil van zijn Vader en daardoor alle zielen te laten delen in de goede, edele, goddelijke en menselijke waarden van de verlossing? Leef je het leven van Christus in je leven van iedere dag, midden in de wereld?

De werken van God willen doen is geen kwestie van mooie woorden, maar een uitnodiging om onszelf uit liefde op te gebruiken. We moeten sterven aan onszelf om herboren te worden tot een nieuw leven. Want zo heeft Jezus gehoorzaamd, tot de dood aan het kruis; mortem autem crucis. Propter quod et Deus exaltavit illum. Daarom heeft God Hem verheven (Fil 2, 8). Als we aan de wil van God gehoorzamen, zal het kruis ook voor ons verrijzenis, verheffing zijn. Christus’ leven zal stap voor stap in ons worden verwezenlijkt en ons eigen leven zal de inspanning worden van goede kinderen van God, die ondanks hun vele zwakheden en persoonlijke fouten weldoende rondgaan zoals Christus.

En als de dood komt — en die zal onverbiddelijk komen — dan zullen we die met vreugde opwachten, zoals ik dat heb gezien bij veel mensen die in de gewone omstandigheden van iedere dag als heiligen hebben geleefd. Met vreugde, want als we Christus hebben nagevolgd in het doen van het goede — en we ondanks onze ellende hebben gehoorzaamd en het kruis hebben gedragen — dan zullen we zoals Christus verrijzen: surrexit Dominus vere, want Hij is waarlijk verrezen (Lc 24, 34).

Bedenk dat Jezus, die een kind wilde worden, de dood heeft overwonnen. Door zo klein te worden, door zijn eenvoud en gehoorzaamheid, door het gewone, alledaagse leven van de mensen te vergoddelijken, werd de Zoon van God overwinnaar.

Dat was de triomf van Jezus. Hij heeft ons op zijn niveau gebracht, op het niveau van kinderen van God, door naar beneden te komen, naar ons niveau, naar de wereld van de kinderen van de mensen.


Vorige Volgende