De Hemelvaart van de Heer

Homilie gehouden op Hemelvaartsdag, 19 mei 1966


De liturgie plaatst ons voor het laatste mysterie uit het leven van Jezus onder de mensen: zijn hemelvaart. Sinds zijn geboorte in Betlehem is er veel gebeurd. We hebben Hem in de kribbe gezien waar Hij aanbeden werd door herders en koningen; we hebben Hem gadegeslagen in zijn lange jaren van stille arbeid in Nazareth; we hebben Hem vergezeld door de streken van Palestina, waar Hij het koninkrijk van God verkondigde en weldoende rondging onder de mensen. En later, in de dagen van zijn lijden, hebben wij ook geleden toen we zagen hoe ze Hem beschuldigden, met wat voor woede ze Hem mishandelden en met hoeveel haat ze Hem kruisigden.

Na het lijden kwam de grote blijdschap over de verrijzenis; een duidelijke en stevige grondslag voor ons geloof! Wij zouden nu niet meer mogen twijfelen. Maar misschien zijn wij nog zwak, net zoals de apostelen, en vragen wij op deze Hemelvaartsdag aan Christus: Heer, gaat Gij in deze tijd voor Israël het koninkrijk herstellen? (Hand 1, 6). Zal onze twijfel en onze ellende nu definitief verdwijnen?

Het antwoord van de Heer is zijn hemelvaart. Net Heerals de apostelen zijn wij zowel verbaasd als bedroefd nu we zien dat Hij ons achterlaat. Het is zeker niet gemakkelijk aan de fysieke afwezigheid van Jezus te wennen. Ik vind het aangrijpend dat Hij met een schitterend gebaar van liefde is weggegaan en toch is gebleven. Hij is naar de hemel gegaan en in de heilige Hostie heeft Hij zich aan ons als voedsel gegeven. Maar we missen zijn menselijk woord, zijn manier van doen, van kijken, van glimlachen en van weldoen. Wij zouden Hem graag nog eens van dichtbij zien wanneer Hij vermoeid van de zware tocht bij de put gaat zitten,[Zie Joh 4, 6) wanneer Hij huilt om Lazarus (zie Joh 11, 35), lang achter elkaar bidt (zie Lc 6, 12), of medelijden heeft met de menigte! (zie Mt 15, 32; Mc 8, 2).

Ik heb het altijd vanzelfsprekend gevonden, en ik ben er ook altijd blij om geweest, dat de allerheiligste mensheid van Jezus naar de heerlijkheid van de Vader is opgestegen, maar ik denk dat een spoor van droefheid op Hemelvaartsdag ook een teken van liefde is. Hij is volmaakt God en Hij is mens geworden, volmaakt mens, vlees van ons vlees en bloed van ons bloed. En Hij verlaat ons om naar de hemel op te stijgen. Dan moeten we Hem toch wel missen?

In gesprek met Jezus in het Brood en in het Woord

Als we het mysterie van Christus overwegen en Hem met een zuivere blik willen zien, dan zullen we merken dat we ook nu heel dicht bij Hem kunnen komen, bij zijn ziel en bij zijn lichaam. Hij heeft ons duidelijk de weg gewezen: het Brood en het Woord. We voeden ons met de Eucharistie, nemen kennis van wat Hij ons is komen leren en brengen dat in praktijk, en tegelijk spreken we met Hem in ons gebed. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem (Joh 6, 57). Wie mijn geboden onderhoudt die hij heeft ontvangen, hij is het die Mij liefheeft. En wie Mij liefheeft zal door mijn Vader bemind worden; ook Ik zal hem beminnen en Ik zal Mij aan hem openbaren (Joh 14, 21).

Dat zijn meer dan beloften. Het is de kern en de realiteit van echt leven: het leven van de genade, dat maakt dat we persoonlijk en rechtstreeks met God kunnen omgaan. Als gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik, die de geboden van mijn Vader heb onderhouden in zijn liefde blijf (Joh 15, 10). Deze uitspraak van Jezus bij het Laatste Avondmaal is de beste inleiding op de dag van zijn hemelvaart. Hij wist dat Hij moest gaan, want op een mysterieuze manier die wij nooit zullen kunnen begrijpen zou na zijn hemelvaart de derde Persoon van de allerheiligste Drie-eenheid komen, door een nieuwe uitstorting van de goddelijke liefde: Toch zeg Ik u de waarheid. Het is goed voor u dat Ik heenga; want als Ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen. Nu ik wel ga zal ik Hem tot u zenden (Joh 16, 7).

Jezus is weggegaan en stuurt ons de heilige Geest die onze ziel leidt en die ons heiligt. De Vertrooster is in ons werkzaam en Hij bevestigt daarmee wat Christus had verkondigd: dat wij kinderen van God zijn en dat wij niet een geest van slaafsheid hebben ontvangen die ons opnieuw vrees zou aanjagen, maar de geest van kindschap die ons doet uitroepen: Abba, Vader! (Rom 8, 15).

Zien jullie? Dit is de werking van Drie-eenheid in onze ziel. Het is voor iedere christen weggelegd dat God in het meest innerlijke van zijn wezen woont als hij aan de genade beantwoordt die ons één laat worden met Christus in het Brood en in het Woord, in de Eucharistie en in het gebed. De Kerk brengt iedere dag weer de werkelijkheid van het levend Brood onder onze aandacht en heeft er in het liturgisch jaar twee grote feesten aan gewijd: het feest van Witte Donderdag en dat van Corpus Christi, Sacramentsdag. Laten we op deze Hemelvaartsdag de tijd nemen om bij Jezus te zijn en aandachtig naar zijn Woord te luisteren.

Het gebedsleven

Een gebed tot de God van mijn leven (Ps 41, 9) Als God voor ons het leven is, dan zal het ons niet verbazen dat ons christelijk leven met gebed verweven moet zijn. Maar beschouw het gebed niet als een handeling die je verricht en die je meteen weer achter je laat. De rechtvaardige vindt zijn welbehagen in de wet van Jahwe en over zijn wet peinst hij dag en nacht (Ps 1, 2). In de ochtend denk ik aan U (zie Ps 62, 7) en in de avond stijgt mijn gebed als wierook naar U op (zie Ps 140, 2). De hele dag kan een tijd van gebed zijn: van de avond tot de morgen en van de morgen tot de avond. Het gaat nog verder: de Schrift herinnert ons eraan dat zelfs slapen gebed moet zijn (zie Deut 6, 6 en 7).

Denk aan wat het evangelie ons over Jezus vertelt. Soms bracht Hij de hele nacht door in een intens gesprek met zijn Vader. Wat een indruk zal de gestalte van de biddende Christus op de eerste leerlingen hebben gemaakt! Toen ze die houding van voortdurend gebed gadesloegen vroegen ze Hem: Domine, doce nos orareLc 11, 1), Heer, leer ons zo te bidden.

De heilige Paulus verkondigt overal het levend voorbeeld van Christus: Orationi instantes, weest volhardend in het gebed (Rom 12, 12), schrijft hij. En de heilige Lucas schetst in een paar woorden de houding van de eerste gelovigen: Zij allen bleven eensgezind volharden in het gebed (Hand 1, 14).

Het karakter van een goed christen wordt met de hulp van de genade gevormd in de smidse van het gebed. Het gebedsleven kan verschillende vormen aannemen. Meestal uiten we onze gevoelens met woorden, met de mondgebeden die God ons heeft geleerd, het Onze Vader, of de woorden van zijn engel, het Wees gegroet. Bij andere gelegenheden gebruiken we gebeden die in de loop der jaren gerijpt zijn en waarin de vroomheid van miljoenen broeders en zusters in het geloof zich steeds heeft uitgedrukt: die van de liturgie — lex orandi –, of de gebeden die zijn voortgekomen uit een liefhebbend hart, zoals veel Maria—antifonen: Sub tuum praesidium…, Memorare…, Salve Regina…, Onder uw bescherming…, Gedenk…, Wees gegroet, koningin…

Op andere momenten volstaan twee of drie uitdrukkingen die we als liefdespijltjes op de Heer afschieten: iaculata, schietgebeden, die we door het aandachtig lezen van het leven van Christus kunnen leren: Domine, si vis, potes me mundare, Heer, als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen; (Mt 8, 2) Domine, tu omnia nosti, tu scis quia amo te, Heer, Gij weet alles, Gij weet dat ik U bemin; (Joh 21, 17). Credo, Domine, sed adiuva incredulitatem meam, Heer, ik geloof, maar kom mijn ongeloof te hulp (Mc 9, 23), versterk mijn geloof; Domine, non sum dignus, Heer, ik ben niet waardig! (Mc 8, 8) Dominus meus et Deus meus, Mijn Heer en mijn God! (Joh 20, 28). Of andere korte, liefdevolle zinnetjes die bij een concrete situatie uit het diepst van ons hart naar boven komen.

Het gebedsleven moet overigens kunnen steunen op de momenten die wij iedere dag uitsluitend bestemmen voor een ontmoeting met God. Tijd voor een gesprek, zonder het lawaai van woorden, als het kan bij het tabernakel, om Onze Lieve Heer ervoor te bedanken dat Hij al twintig eeuwen — zó alleen! — op ons wacht. Deze dialoog met God is mentaal gebed, van hart tot hart, waar heel onze ziel bij betrokken is: het verstand en de verbeeldingskracht, het geheugen en de wil. Zo”n gesprek draagt eraan bij dat we aan ons armzalig menselijk leven, ons gewone dagelijkse leven, een bovennatuurlijke waarde geven.

Door deze tijden van gebed, door de mondelinge gebeden en de schietgebeden, kunnen we van onze dag op een natuurlijke en onopvallende manier een voortdurende lofprijzing van God maken. We zullen Hem bij ons aanwezig hebben zoals verliefden voortdurend in elkaars gedachten zijn, en al onze handelingen — ook de kleinste — zullen een grote bovennatuurlijke uitwerking hebben.

Als een christen de weg van een voortdurende vertrouwelijkheid met de Heer gaat — een weg voor iedereen, en niet een smal pad voor bevoorrechte mensen — dan zal het geestelijk leven groeien en zeker en sterk worden. Dan gaat de mens de mooie en tegelijk veeleisende strijd aan om de wil van God tot het einde te vervullen.

Vanuit het gebedsleven kunnen we ook een ander punt begrijpen dat bij het feest van vandaag naar voren komt: het apostolaat, het in praktijk brengen van de leer die Jezus kort voordat Hij naar de hemel ging aan de zijnen gaf: Gij zult mijn getuigen zijn in Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria en tot het uiteinde der aarde (Hand 1, 8).

Apostolaat, meeverlossen

Met de wonderlijke normaliteit van het goddelijke loopt de contemplatieve ziel over van apostolische ijver: Mijn hart begon te gloeien in mijn borst, de vlam sloeg uit toen ik erover nadacht (Ps 38, 4). Wat is dat vuur anders dan het vuur waar Christus over spreekt: Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait![Lc 12, 49). Het vuur voor het apostolaat gaat harder branden door het gebed. Er is geen beter middel om die vreedzame strijd, waartoe iedere christen geroepen is, overal ter wereld te bevorderen: de strijd om aan te vullen wat nog ontbreekt aan Christus” lijden (zie Kol 1, 24).

We zeiden dat Jezus naar de hemel is opgestegen, maar in het gebed en in de Eucharistie kan de christen net zo met Hem omgaan als de eerste twaalf deden. Hij kan dezelfde apostolisch ijver hebben en samen met Hem het werk van de verlossing doen, ofwel vrede en vreugde zaaien. Dienen. Het apostolaat is niets anders dan dienen. Als we alleen op onze eigen krachten vertrouwen zullen we op bovennatuurlijk vlak niets bereiken; als we werktuigen van God zijn, bereiken we alles: alles vermag ik in Hem die mij kracht geeft (Fil 4, 13). God heeft in zijn oneindige goedheid beschikt dat Hij ongeschikte werktuigen wil gebruiken. De apostel heeft daarom geen ander doel dan de Heer te laten handelen en zich volledig beschikbaar te stellen, zodat God door zijn schepselen, door de mens die Hij heeft uitgekozen, zijn verlossende werk kan uitvoeren.

Een apostel is de christen die zich door het doopsel op Christus geënt voelt, zich met Hem vereenzelvigt en door het vormsel is toegerust om voor Hem te strijden. Hij weet zich geroepen om God in de wereld te dienen door het algemeen priesterschap van de gelovigen dat hem een zekere deelname aan het priesterschap van Christus geeft, maar dat wezenlijk verschilt van het ambtelijk priesterschap. Door dit algemeen priesterschap kan hij aan de eredienst van de Kerk deelnemen en de mensen helpen op hun weg naar God. Dat doet hij door het getuigenis van woord en voorbeeld, door gebed en boete.

Ieder van ons heeft de plicht ipse Christus, Christus zelf, te zijn. Hij is de enige Middelaar tussen God en de mensen (zie 1 Tim 2, 5). Wij verenigen ons met Hem om, samen met Hem, alles aan de Vader aan te bieden. Onze roeping als kinderen van God midden in de wereld vereist niet alleen dat we onze persoonlijke heiligheid nastreven, maar ook dat wij over de paden van de aarde gaan en ze in routes veranderen die de zielen, over de hindernissen heen, naar de Heer leiden; dat wij als gewone burgers actief deelnemen aan alle activiteiten hier op aarde, om gist (zie Mt 13, 33) te zijn dat de hele deegmassa tot gisting brengt (zie 1 Kor 5, 6).

Christus is naar de hemel opgestegen, maar Hij heeft aan alles wat menselijk gezien nobel is de mogelijkheid gegeven om verlost te worden. De heilige Gregorius de Grote behandelt dit grote christelijke thema met indringende woorden: Op deze wijze vertrok Jezus naar de plaats vanwaar Hij gekomen was en keerde Hij terug van de plaats waar Hij bleef leven. Inderdaad, op het moment waarop Hij ten hemel opsteeg, verenigde Hij door zijn godheid hemel en aarde met elkaar. Op het feest van vandaag is het passend om plechtig te beklemtonen dat het decreet dat ons veroordeelde werd vernietigd; dat het oordeel dat ons aan het verderf onderwierp werd opgeheven. De natuur waarop de woorden: gij zijt stof, en tot stof zult gij wederkeren (Gen 3, 19) betrekking hadden, diezelfde natuur is heden met Christus ten hemel opgestegen [In Evangelium homiliae, 29, 10 (PL 76, 1218)].

Daarom word ik niet moe te herhalen dat de wereld geheiligd kan worden en dat het in het bijzonder onze taak is, de taak van de christenen, om de wereld te zuiveren van de verleidingen tot de zonde waardoor wij haar zo lelijk maken. Dan kunnen we haar aan de Heer aanbieden als een geestelijk offer, wat zij door de genade van God en onze inspanningen waardig is geworden. Strikt genomen kun je niet langer zeggen dat dingen op zichzelf goed of uitsluitend profaan zijn, aangezien het Woord zich heeft verwaardigd de menselijke natuur ten volle aan te nemen en de aarde te heiligen met zijn tegenwoordigheid en met het werk van zijn handen. Wij hebben in het doopsel de grote zending ontvangen om medeverlosser te zijn. De liefde van Christus dringt ons (zie 2 Kor 5, 14) om een deel van de goddelijke taak om zielen te redden op onze schouders te nemen.

Bedenk dat het verlossingswerk is volbracht toen Jezus in de schande en de glorie van het kruis is gestorven, dat voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid (1 Kor 1, 23) is, en dat het volgens de wil van God zal voortduren tot het uur van de Heer is gekomen. Wat niet met elkaar te verenigen is, is een leven leiden naar het hart van Christus en zich niet gezonden voelen om, zoals Hij, peccatores salvos facere, alle zondaars te redden (1 Tim 1, 15). Maar we mogen ook niet vergeten dat ook wij elke dag meer op de barmhartigheid van God moeten vertrouwen. Dit maakt in ons het verlangen wakker om onszelf te zien als medeverlossers met Christus en met Hem alle mensen te redden, omdat wij ipse Christus zijn en dat ook willen zijn, Christus zelf, die zich als losprijs voor allen heeft gegeven (1 Tim 2, 6).

Hier ligt een grote opgave en het zou verkeerd zijn een afwachtende houding aan te nemen, want de Heer zegt uitdrukkelijk: Doet daar tijdens mijn afwezigheid zaken mee (Lc 19, 13). Terwijl we wachten op de wederkomst van de Heer, die zal komen om zijn koninkrijk volledig in bezit te nemen, kunnen wij niet met onze armen over elkaar gaan zitten. De uitbreiding van het rijk van God is niet alleen de officiële taak van de leden van de Kerk die Christus vertegenwoordigen omdat zij de wijdingsmacht van Hem hebben gekregen. Vos autem estis corpus Christi1 Kor 12, 27), ook gij vormt samen het Lichaam van Christus, leert de apostel ons, met de concrete opdracht tot het einde toe zaken te doen.

Er is nog zoveel te doen! Is er dan in twintig eeuwen niets gebeurd? Zeker wel; er is in deze twintig eeuwen hard gewerkt. Volgens mij is het misprijzend oordeel van sommigen over het werk van de mensen die vóór ons leefden, niet objectief en niet rechtvaardig. In deze twintig eeuwen is er veel en dikwijls heel goed werk geleverd. Ook zijn er fouten gemaakt en is er achteruitgang geweest, zoals er ook nu terugval, angst en schrik is, maar ook moed en onbaatzuchtigheid. De menselijke familie vernieuwt zich echter steeds weer, en iedere generatie moet zich daarom blijven inspannen om de mensen te helpen de grootsheid van hun roeping als kind van God te ontdekken en zich het gebod van liefde voor de Schepper en voor de naaste diep in te prenten.

Christus heeft ons voor eens en voor altijd de weg van deze liefde voor God geleerd: het apostolaat is de uitdrukking van deze liefde die zich in overvloed aan anderen geeft. Geestelijk leven betekent groeiende vereniging met Christus door het Brood en door het Woord. En de inzet voor het apostolaat is de exacte, adequate en noodzakelijke uiting van geestelijk leven. Als we de liefde voor God ervaren, voelen we het gewicht van de zielen. Het geestelijk leven en het apostolaat zijn niet van elkaar te scheiden, net zoals het wezen van Christus als Godmens niet kan worden gescheiden van zijn functie als Verlosser. Het Woord wilde vlees worden om de mensen te redden, om ze één met Hem te laten worden. Dat is de reden van zijn komst in de wereld. Voor ons en voor ons heil is Hij uit de hemel neergedaald, bidden we in de geloofsbelijdenis.

Voor een christen is het apostolaat iets vanzelfsprekends en geen bijzaak of iets dat los staat van zijn dagelijkse activiteiten en beroepsbezigheden. Dit heb ik steeds weer gezegd sinds onze Heer heeft gewild dat het Opus Dei er zou komen! Het gaat er om het dagelijks werk te heiligen, ons door die bezigheden te heiligen en anderen te heiligen door de uitoefening van ons beroep, daar waar ieder van ons is.

Het apostolaat is voor een christen als de ademhaling. Een kind van God kan niet leven zonder deze geestelijke polsslag. Het feest van vandaag herinnert ons eraan dat de ijver voor de zielen een beminnelijk gebod van de Heer is die ons bij zijn hemelvaart als zijn getuigen over de hele wereld heeft uitgezonden. Onze verantwoordelijkheid is groot, want getuige van Christus zijn betekent in de eerste plaats dat we proberen volgens zijn leer te leven, dat we ons ervoor inspannen dat ons gedrag aan Jezus doet denken en zijn zeer beminnelijke gestalte oproept. Wij horen ons zo te gedragen dat anderen die ons zien kunnen zeggen: dat is een christen want hij haat niet, hij heeft begrip, hij is geen fanaticus, hij staat boven zijn instincten, hij kan offers brengen, hij is vredelievend, hij heeft lief.

De tarwe en het onkruid

Ik heb aan de hand van de leer van Christus, en niet aan de hand van mijn eigen ideeën, een ideale weg voor de christen willen uitstippelen. Jullie zullen het ermee eens zijn dat die weg verheven, prachtig, en aantrekkelijk is. Maar misschien vraagt iemand zich af: kun je in de maatschappij van vandaag wel zo leven?

Het is een feit dat de Heer ons heeft geroepen op een moment dat er veel wordt gepraat over vrede. Maar er is geen vrede: niet in de ziel van de mensen, niet in de instellingen, niet in het sociale leven en niet onder de volken. Er wordt voortdurend gesproken over gelijkheid en democratie, maar het wemelt van gesloten, ontoegankelijke kasten. Hij heeft ons geroepen in een tijd die schreeuwt om begrip, maar het begrip schittert door afwezigheid, ook onder mensen die te goeder trouw handelen en naastenliefde willen beoefenen, want — vergeet dat niet — naastenliefde zit meer in begrijpen dan in geven.

We leven in een tijd waarin fanatici en mensen met wie niet te praten valt — omdat ze niet kunnen luisteren naar wat anderen te zeggen hebben — hun eigen belangen veiligstellen, terwijl ze hun slachtoffers brandmerken als gewelddadig en agressief. En bovendien heeft God ons geroepen in een tijd waarin je veel hoort praten over eenheid, maar onder de katholieken kunnen we ons wellicht moeilijk een grotere onenigheid voorstellen, want dit geldt niet alleen voor de mensen in het algemeen.

Ik houd nooit politieke beschouwingen, want dat is mijn taak niet. Als ik als priester iets zou willen zeggen over de situatie in de wereld van vandaag, dan kan ik ermee volstaan om nog eens een parabel van de Heer aan te halen: die van de tarwe en het onkruid. Het rijk der hemelen gelijkt op een man die op zijn akker goed zaad had gezaaid; maar terwijl de mensen sliepen kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging heen (Mt 13, 24-25). Het is duidelijk: de akker is vruchtbaar en het zaad is goed. De Heer van de akker heeft op het geschikte moment het zaad met volle handen uitgestrooid, volgens alle regels van de kunst. Bovendien heeft Hij ervoor gezorgd dat er gewaakt werd bij wat pas gezaaid was. En toch is er onkruid opgekomen. Dat komt doordat men niet gedaan heeft wat Hij zei, want de mensen — in het bijzonder de christenen — zijn gaan slapen en hebben de vijand dichterbij laten komen.

Wanneer de onverantwoordelijke dienaars de Heer vragen waardoor er onkruid op zijn akker is gegroeid, springt de verklaring in het oog: Inimicus homo hoc fecit, dat is het werk van een vijand![Mt 13, 28). Wij christenen horen waakzaam te zijn, zodat al het goede dat de Schepper in de wereld heeft gelegd zich kan ontwikkelen in dienst van de waarheid en van het goede. Maar wij sliepen — een trieste luiheid, die slaap! — terwijl de vijand en allen die hem dienen zonder meer hun gang konden gaan. Je kunt goed zien hoe het onkruid heeft gewoekerd: het is overvloedig en naar alle kanten uitgezaaid!

Ik heb geen roeping als onheilsprofeet. Ik wil jullie geen troosteloos en hopeloos panorama voorhouden. Het is niet mijn bedoeling om te klagen over deze tijd waarin de voorzienigheid van de Heer ons laat leven. We houden van onze tijd, want daarin moeten we onze persoonlijke heiliging bereiken. We gaan niet akkoord met een naïeve en steriele nostalgie; de wereld is nooit veel beter geweest. Altijd al, vanaf het begin van de Kerk toen men nog naar de prediking van de eerste twaalf kon luisteren, ontstonden er heftige vervolgingen, begonnen de ketterijen, werden er leugens verspreid en werd haat ontketend.

Maar we kunnen niet ontkennen dat het kwaad behoorlijk veel succes lijkt te hebben. Op heel de akker van God die de aarde is, het erfdeel van Christus, wordt onkruid aangetroffen en niet zomaar een beetje, maar een overvloed aan onkruid! We mogen ons niet laten misleiden door de mythe van de eeuwigdurende en onomkeerbare vooruitgang. Een juist geordende vooruitgang is goed en dat is wat God wil. Maar men kijkt meer naar die andere, valse vooruitgang die de ogen van zoveel mensen verblindt, waardoor ze niet merken dat de mensheid ook achteruit kan gaan en kwijtraakt wat ze eerder had gewonnen.

De Heer — ik zeg het nog eens — heeft ons de wereld als erfdeel gegeven. We moeten met onze ziel en ons verstand waakzaam blijven, realistisch zijn en de moed niet verliezen. Alleen door een afgestompt geweten, door ongevoeligheid als resultaat van de routine, en door lichtzinnige zorgeloosheid kunnen we naar de wereld kijken zonder het kwaad, de belediging van God en de soms onherstelbare schade aan de zielen te zien. We moeten optimistisch zijn, maar met een optimisme dat voortkomt uit ons geloof in de macht van God — van God die geen veldslagen verliest — en niet uit menselijke zelfvoldaanheid, uit dwaze en aanmatigende zelfingenomenheid.

Vrede en vreugde zaaien

Wat kunnen we doen? Ik zei al dat ik geen sociale of politieke crisis, noch een verziekte cultuur aan de orde wil stellen. Vanuit het christelijk geloof heb ik het over het kwaad in de betekenis van een belediging van God. Christelijk apostolaat is geen politiek programma of een cultureel alternatief: het betekent de verbreiding van het goede, het wordt gedragen door het verlangen om lief te hebben, het wil vrede en vreugde verbreiden. Dat apostolaat zal ongetwijfeld een geestelijke verademing voor iedereen zijn: meer rechtvaardigheid, meer begrip, meer respect voor elkaar.

We mogen geen hindernis zijn voor de mensen op hun weg naar het eeuwig geluk. We zijn verplicht voor honderd procent christen te zijn, heilig te worden, God niet teleur te stellen, noch al die mensen die van ons een voorbeeld en onderricht verwachten.

De basis voor ons apostolaat moet het begrip zijn. Ik benadruk nog eens dat naastenliefde meer een kwestie van begrijpen dan van geven is. Ik maak er geen geheim van dat ik uit eigen ondervinding heb moeten leren hoe hard het is als je niet begrepen wordt. Ik heb altijd geprobeerd dat men mij zou verstaan, maar er zijn mensen die mij met opzet verkeerd begrepen. Ook dát is voor mij een praktische en veelzeggende reden om ernaar te streven iedereen te begrijpen. Maar we krijgen geen ruim, universeel, katholiek hart door een spontane impuls. De geest van begrip is een uiting van de christelijke naastenliefde van een goed kind van God. De Heer wil immers dat wij aanwezig zijn op alle wegen van de aarde om het zaad van de broederlijkheid — niet van het onkruid — om ons heen te strooien, het zaad van de verontschuldiging, van de vergiffenis, van de naastenliefde, van de vrede. Voel je nooit iemands vijand.

Een christen moet laten zien dat hij altijd bereid is om met iedereen om te gaan, en dat hij door dit contact iedereen de mogelijkheid wil geven dichter bij Christus te komen. Hij moet zich van harte opofferen voor iedereen, zonder onderscheid te maken, zonder de zielen in hokjes in te delen of hen etiketten op te plakken, alsof ze handelswaar zijn of geprepareerde insecten. Een christen mag zich niet van anderen afzonderen, want hij zou dan een betreurenswaardig en egoïstisch leven leiden: hij moet alles voor allen worden, om allen te redden (1 Kor 9, 22).

Wat zou het mooi zijn als wij zo zouden leven, als wij ons zouden voornemen ons gedrag te doordrenken met dit zaaien van edelmoedigheid, met dit verlangen om in vrede met elkaar te leven! Dan zou de legitieme persoonlijke vrijheid van de mensen kunnen gedijen, dan zou iedereen de verantwoordelijkheid voor alles wat onder zijn competentie valt op zich nemen. De christen zou in de eerste plaats de vrijheid van anderen weten te verdedigen en dat vervolgens met zijn eigen vrijheid doen. Dan zou hij de anderen uit naastenliefde nemen zoals ze zijn, want iedereen, zonder uitzondering, heeft zijn zwakheden en fouten. Hij zou hen met de genade van God en met menselijke fijngevoeligheid helpen om het kwaad te overwinnen, het onkruid uit te trekken, zodat allen elkaar kunnen steunen en het mens-zijn en christen-zijn waardig kunnen beleven.

Het toekomstig leven

De apostolische taak die Christus aan al zijn leerlingen heeft toevertrouwd levert dus tastbare resultaten op voor de samenleving. Het is onaanvaardbaar te denken dat je als christen de wereld de rug moet toekeren, dat je mismoedig moet zijn over de menselijke natuur. Al het goede, hoe onbeduidend het ook is, heeft een menselijke en goddelijke zin. Christus, volmaakt mens, is niet gekomen om wat menselijk is kapot te maken, maar om het te veredelen door onze menselijke natuur aan te nemen, behalve de zonde. Hij is gekomen om in alle verlangens van de mens te delen, behalve in het trieste avontuur van het kwaad.

Een christen moet altijd klaarstaan om de maatschappij van binnenuit te heiligen door volledig in de wereld te staan, maar zonder van de wereld te zijn die God verloochent en zich verzet tegen zijn beminnelijke wil om te redden; niet omdat de wereld zo zou zijn, maar omdat zij zo geworden is door de zonde.

Het feest van de hemelvaart van de Heer wijst ook op iets anders: dezelfde Christus die ons aanmoedigt bij onze taak in de wereld, wacht op ons in de hemel. Met andere woorden: we houden van ons leven hier op aarde, maar dat is niet definitief, want wij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomstige (Heb 13, 14), de permanente.

Laten we proberen om het woord van God niet binnen een te nauwe horizon uit te leggen. Hij wil niet dat we op onze aardse weg ongelukkig zijn en alleen maar hopen op de troost in het hiernamaals. God wil dat we hier al gelukkig zijn, terwijl we vol verlangen uitzien naar de uiteindelijke vervulling van dat andere geluk, dat alleen Hij in overvloed kan geven.

Het beschouwen van de bovennatuurlijke werkelijkheid, de werking van de genade in onze ziel en de naastenliefde als rijpe vrucht van Gods liefde, zijn hier op aarde al een vooruitlopen op de hemel, een vertrekpunt van waaruit er iedere dag weer verdere groei is. Wij christenen verdragen geen dubbelleven; ons leven vormt een eenvoudige en sterke eenheid waarvan heel ons doen en laten doordrongen is.

Christus wacht op ons. Laten we nu al leven als burgers van de hemel (Fil 3, 20), hoewel we ten volle burgers van de aarde zijn en te midden van moeilijkheden, onrecht en onbegrip leven, maar ook te midden van vreugde en sereniteit, want we weten dat we geliefde kinderen van God zijn. Laten we volharden in de dienst aan onze God en we zullen zien dat dit vredebrengende christelijke leger, dit volk dat voor de medeverlossing bestemd is, in aantal en heiligheid groeit. Laten we mensen van gebed zijn die voortdurend in gesprek zijn met de Heer en van de eerste tot de laatste gedachte van de dag met ons hart bij Hem te zijn. Laten we, door de tussenkomst van onze Moeder Maria dicht bij Hem komen, en door Hem bij de Vader en de heilige Geest.

Als de hemelvaart van Jezus ondanks alles een spoor van bitterheid en droefheid in ons achterlaat, dan kunnen we naar zijn Moeder gaan zoals de apostelen deden: Toen keerden zij naar Jeruzalem terug… en bleven eensgezind volharden in het gebed… samen met Maria, de Moeder van Jezus (Hand 1, 12-14).

Dit hoofdstuk in een andere taal