Ter inleiding

Bij het schrijven van deze inleiding op het eerste deel van de homilieën van Mgr. Escrivá, komen woorden in mijn herinnering die hij bij veel gelegenheden gebruikte voor mensen uit allerlei landen en sociale milieus: ikben een priester die alleen maar over God spreekt. De stichter van het Opus Dei ontving de priesterwijding op 28 maart 1925. In de halve eeuw die daarop volgde heeft hij, ex hominibus assumptus, pro hominibus constituitur (Hebr 5, 1), genomen uit de mensen en door God gekozen tot heil van de zielen, het christelijk leven in de geest en in het hart van een ontelbaar aantal mensen tot een diepgrijpende dagelijkse realiteit doen uitgroeien.

De vruchtbaarheid van zijn christelijk priesterschap, die slechts bovennatuurlijk te verklaren is, is de uitdrukking van een onvermoeibare prediking van het woord van God. Terecht kon hij schrijven dat de grote hartstocht van de priesters van het Opus Dei de prediking is. Vanaf 1925 heeft Mgr. Escrivá intensief gewerkt in de zielzorg. Eerst, korte tijd, in parochies op het platteland; later in Madrid, vooral in armenwijken en ziekenhuizen; in de jaren dertig in heel Spanje en sinds 1946, toen hij zich definitief in Rome vestigde, onder mensen uit de hele wereld.

Sinds ik hem in 1935 voor het eerst ontmoette, heb ik hem gekend als iemand die spreekt over God, die de mensen dichter bij de Heer brengt. Catechese, dagen van bezinning, geestelijke leiding en de korte, diepgaande brieven die snel en met vaste hand geschreven waren, hebben veel mensen vrede gebracht. In de eerste maanden van 1936 werd hij ziek. De artsen stelden geen andere diagnose dan grote vermoeidheid. Soms predikte hij tien uur per dag. De clerus van bijna alle Spaanse diocesen heeft naar zijn prediking geluisterd; bisschoppen riepen zijn hulp in en op eigen kosten reisde hij door het land, met de treinen van toen, met als enig loon de zoete plicht om over God te spreken.

“Onder de herinneringen die mij levendig voor de geest staan”, heeft hij eens geschreven, “is er een uit de tijd dat ik net priester was gewijd. Ik kreeg toen nogal eens twee adviezen om carrièretemaken: vooral niet werken en apostolisch weinig actief zijn, want dat zou alleen maar jaloersheid en vijanden met zich meebrengen. Op de tweede plaats: niet schrijven, want alles wat je schrijft — ook al is het nauwkeurig en helder geformuleerd — wordt meestal verkeerd uitgelegd. Ik dank God dat ik beideraadgevingen nooit heb opgevolgd en ik ben blij dat ik niet priester ben geworden om carrière te maken.

Ik moet zeggen dat Mgr. Escrivá, die geen van deze twee adviezen heeft opgevolgd, vooral het eerste vergat: niet werken. Juist zijn dagelijkse apostolische activiteiten vormden voor hem een belemmering om meer te schrijven voor het welzijn van vele mensen. Hij is schrijver van spirituele werken zoals De Weg en De heilige Rozenkrans die over de hele wereld zijn verspreid en ook van verfijnde juridische en theologische werken zoals La Abadesa de las Huelgas, maar vooral schreef hij veel uitvoerige brieven, richtlijnen en commentaren over uitsluitend geestelijke onderwerpen voor de leden van het Opus Dei. Omdat hij afkerig was van iedere vorm van propaganda is hij maar zelden ingegaan op de vele aanhoudende verzoeken uit allerlei landen voor een interview voor pers, radio of televisie. De weinige interviews die hij bij wijze van uitzondering heeft gegeven, zijn uitgegeven met de titel Gesprekken met Mgr. Escrivá en deze zijn in de belangrijkste talen vertaald.

De verkondiging van bijna vijftig jaar is één grote catechese. Dit boek, Christus komt langs, bevat maar een klein gedeelte van het omvangrijke, nog niet uitgegeven materiaal: enkele van de homilieën die gehouden zijn op liturgische hoogfeesten.

Het is eigenlijk niet nodig om deze homilieën te introduceren. De woorden en de priesterlijke ziel van de schrijver zijn in ruime mate bekend en ik zou weinig kunnen toevoegen aan wat de opmerkzame lezer zelf kan concluderen. Maar misschien kunnen enkele wezenlijke kenmerken onderstreept worden.

Ten eerste de theologische diepgang. De homilieën zijn geen theologische verhandelingen in de gebruikelijke zin van hetwoord. Ze zijn niet bedoeld als een studie of een onderzoek over specifieke thema”s, maar veeleer een levendige uiteenzetting voor toehoorders met heel verschillende culturele en sociale achtergronden, die hij met zo een gave van talen bracht dat iedereen hem begreep. Maar deze gedachten en overwegingen zijn verweven met een diepgaande kennis en liefde voor het Woord van God.

Kijk bijvoorbeeld naar de manier waarop de schrijver het evangelie van commentaar voorziet. Het gaat hier niet om belezenheid of een drang tot citeren. Over ieder vers is dikwijls gemediteerd en in het licht van die overdenking worden nieuwe aspecten uiteengezet die eeuwenlang verborgen zijn gebleven. Heel levendig is de vertrouwelijke omgang met Christus, met zijn moeder Maria, met de heilige Jozef, met de twaalf apostelen, met Marta, Maria en Lazarus, met Jozef van Arimathea en Nicodemus, met de leerlingen van Emmaüs en met de heilige vrouwen. Dat is het resultaat van een voortdurend gesprek, van een zich verplaatsen in de taferelen van het evangelie om er een rol in te spelen.

Daarom is het niet verrassend dat de commentaren van Mgr. Escrivá met die van de eerste christelijke auteurs van meer dan vijftien eeuwen geleden, overeenkomen. De citaten uit de geschriften van de kerkvaders zijn daarom op een heel natuurlijke manier opgenomen in de homilieën, in trouwe harmonie met de Traditie van de Kerk.

Een tweede karakteristieke eigenschap is de nauwe band tussen de leer van het evangelie en het leven van de gewone christen. De homilieën spelen zich nooit af in een abstract niemandsland. Ze bevatten wel een stuk theorie, maar altijd in relatie met het leven. Mgr. Escrivá spreekt niet tot mensen die alleen maar bespiegelingen willen horen of geïnteresseerd zijn in de christelijke spiritualiteit. Nee, zijn woorden — vergeet niet dat het gesproken woorden zijn — richten zich tot mensen van vlees en bloed die het leven van God al in hun ziel hebben, of Gods liefde aanvoelen en bereid zijn om dichter bij Hem te komen.

Hij spreekt ook niet voor een specifiek publiek — vrouwen, mannen, studenten, arbeiders of academici… — hij spreekt altijd tot iedereen tegelijk, want hij is ervan overtuigd dat het woord van God, als het uit liefde tot Christus wordt verkondigd, steeds de weg naar ieders hart zal vinden, en dat de heilige Geest ieder afzonderlijk de innerlijke impulsen geeft die, onzichtbaar van buitenaf, het zaad in de goede aarde laten vallen om honderdvoudig vrucht voort te brengen.

Een derde kenmerk betreft de stijl. Ook al is dit aspect misschien het minst belangrijke, toch kan men niet zomaar voorbijgaan aan de directheid, de eenvoud en kenmerkende soepelheid. Men bemerkt steeds een bijzondere aandacht voor grammaticale en literaire zorgvuldigheid, maar de vorm gaat nooit ten koste van de inhoud. De kracht en de kernachtigheid waarmee hij iets uitdrukt, leidt tot een serene en duidelijke stijl zonder uit te zijn op het al te makkelijk oproepen van emoties. Het is ook niet zijn intentie om indruk te maken. Hij wil alleen maar het noodzakelijk hulpmiddel zijn opdat iedereen zich vóór God plaatst, conclusies trekt en concrete voornemens voor het dagelijks leven maakt.

De homilieën van dit boek doorlopen het liturgisch jaar van de Advent tot het feest van Christus Koning. Het is onmogelijk in enkele woorden de veelomvattende inhoud samen te vatten die bovendien rijk aan nuances is. Maar misschien kunnen de hoofdlijnen van deze hardop uitgesproken beschouwingen naar voren worden gehaald.

De rode draad in de verkondiging van de stichter van het Opus Dei is het bewustzijn van het goddelijk kindschap. Steeds weer hoort men de echo van de woorden van de heilige Paulus: “Allen die zich laten leiden door de Geest van God zijn kinderen van God. De geest die gij ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid, die u opnieuw vrees zou aanjagen. Gij hebt een geest van kindschap ontvangen, die ons doet uitroepen: Abba, Vader! De Geest zelf bevestigt het getuigenis van onze geest, dat wij kinderen zijn van God. Maar als wij kinderen zijn, dan ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God, samen met Christus, daar wij delen in zijn lijden, om ook te delen in zijn verheerlijking” (Rom 8, 14-17).

In deze trinitarische tekst — ook de Allerheiligste Drie-eenheid is een thema dat regelmatig terugkeert in deze homilieën — wordt ons de weg gewezen die in de heilige Geest naar de Vader voert. De weg is Jezus Christus, onze Broer en vriend — de Vriend bij uitstek —, onze Heer, Koning en Meester. Het christelijk leven betekent dus voortdurend in contact zijn met Christus, in het gewone leven, zonder iemand van zijn plaats te halen. Hoe? Mgr. Escrivá vat het in een paar woorden samen: omgang in het Brood en in het Woord.

Het Brood is de Eucharistie. De heilige Mis is voor de stichter van het Opus Dei middelpunt en wortel van het christelijk leven. Het is geen losstaande gebeurtenis, maar een bovennatuurlijke en permanente werkelijkheid die alle momenten van de dag doordringt. Twee homilieën gaan over dit centrale geheim van het christendom: De Eucharistie, mysterie van geloof en liefde en Op het feest van Sacramentsdag. “God onze Heer”, schrijft hij, “heeft besloten in het tabernakel te blijven om ons te voeden, te sterken, te vergoddelijken, om ons werk en onze inspanningen doeltreffend te maken. Jezus is tegelijk de zaaier, het zaad, en de vrucht van het zaad: het Brood van eeuwig leven.”

Het Woord is het gebed. God spreekt en wij luisteren; God luistert en wij spreken. Het is een nooit ophoudend gebed zoals het kloppen van het hart, zoals het ademen van de liefhebbendeziel. “Als een christen de weg van voortdurende vertrouwelijkheid met de Heer gaat — een weg voor iedereen, en niet een smal pad voor bevoorrechte mensen — dan zal zijn geestelijk leven groeien en zeker en sterk worden. Dan gaat de mens de mooie en tegelijk veeleisende strijd aan om de wil van God tot het einde te vervullen.”

De mens bezit veel goddelijke schatten: hij ontvangt Christus werkelijk, zijn Lichaam, zijn Bloed, zijn Ziel en zijn Godheid. Hij is een tempel van de heilige Geest. De Allerheiligste Drievuldigheid woont in hem. Maar deze schatten dragen wij in vasis fictilibus, in lemen vaten (2 Kor 4,7). Onvermoeibaar, maar zonder het op te dringen, legt de schrijver de nadruk op de deugd van nederigheid, een deugd die niet troosteloos, zonder hoop is. Nederigheid is waarheid: het erkennen van de menselijkste nietigheid tegenover de oneindige grootheid van God. Nederigheid is tevens het besef dat God zijn vreugde vindt bij zijn schepselen, dat Hij de christen vergoddelijkt wil zien, door een vergoddelijking in de goede zin van het woord.

Heel het menselijk leven — het gewone leven met zijn vreugden en teleurstellingen, zijn dagelijkse mooie en nare ervaringen — krijgt dan een nieuwe dimensie: “de hoogte, en daarmee het reliëf, het gewicht en het volume” (De Weg, nr. 279). Dat is de voortdurende leer van de stichter van het Opus Dei: “Ik verzeker jullie,” zei hij in 1967 in een homilie voor 40.000 toehoorders, “dat wanneer een christen de kleinste kleinigheid in zijn dagelijks leven met liefde verricht, die kleinigheid gevuld wordt met de grootheid van God. Daarom heb ik altijd weer benadrukt dat de christelijke roeping betekent dat we van het proza van elke dag een heldendicht maken.”

Op iedere bladzijde van deze homilieën zien we de nauwe band van de doodgewone en daarom heel menselijke bezigheden met het bovennatuurlijke, het goddelijke. Deze serene teksten, zonder polemiek, hebben niets gemeen met de gespleten gedachte dat heiligheid het wankele evenwicht van een dubbelleven zou zijn: enerzijds het normale leven, anderzijds het geestelijke. De homilieën gaan ook voorbij aan de bekoring om het menselijke zó te vergeestelijken dat het zijn complexiteit verliest en daarmee het kenmerk dat Mgr. Escrivá het risicovan de vrijheid noemt: “Het lijkt, mijn kinderen, alsof hemel en aarde in de verte, aan de horizon, bij elkaar komen. Maar zo is het niet. Waar ze wel bij elkaar komen is in jullie hart, als jullie je leven van iedere dag heilig beleven.”

Het leven van iedere dag heilig beleven, met menselijke en christelijke oprechtheid, gericht op het bovennatuurlijke. Als het hele leven gebed is — omgang met God in het Brood en in het Woord — dan zal de mens ontdekken dat het werk, de gewone bezigheden die bijna de hele dag in beslag nemen, ook voortdurend gebed is. Als het werk geheiligd wordt, dan heiligt het ook en is het een gelegenheid om met de genade van God mee te werken aan de heiliging van de anderen.

Het gewone christelijke leven — werk dat gebed is en gebed dat werk is — wordt dan volledig omgezet in apostolaat. Het persoonlijk contact met God, vanaangezicht tot aangezicht, ver van alle anonimiteit, is niet alleen geen obstakel om ons om anderen te bekommeren, het is juist als een bron die niet anders kan dan overvloeien ten bate van alle mensen. “Sommigen willen vrede in de wereld brengen zonder liefde voor God in hun eigen hart te hebben, zonder dat ze de mensen dienen uit liefde tot God. Hoe kan men zo vrede stichten? De vrede van Christus is de vrede van het koninkrijk van Christus; en het rijk van onze Heer moet verankerd zijn in het verlangen naar heiligheid, in het nederig openstaan voor de genade, in een moedige inzet voor gerechtigheid, in een overlopen van goddelijke liefde.”

Dit zijn enkele van de hoofdgedachten in de homilieën die in dit boek zijn opgenomen. Maar het zou niet juist zijn om te verzwijgen wat ontbreekt. In een geschreven tekst blijven enkele kenmerken van de prediking van de stichter van het Opus Dei onopgemerkt: zijn menselijkheid, zijn innemende openhartigheid, zijn spontane oprechtheid die boeit, de toewijding waarmee hij tot de toehoorders spreekt en de herhaalde aansporing tot ieder om tijdens het luisteren, hardopen toch in stilte, zelf met God te spreken. En een uit het hart komende zin voor de realiteit, die noch naïef noch puur pragmatisch is. Een buitengewoon gezond verstand, een gevoel voor humor, dat telkens weer naar boven komt, en een aanstekelijke blijdschap, de blijdschap van een kind van God.

Vele duizenden mensen hebben Mgr. Escrivá horen prediken. Want hoewel hij niet van propaganda en publiciteit hield, was hij altijd bereid om iedereen antwoord te geven op vragen over God. Op een reis in 1972 die in Frankrijk begon en vandaar naar Spanje en Portugal voerde, konden meer dan 150.000 mensen hem in kleinere of grotere groepen horen spreken. In 1970 had hij in Mexico een ontmoeting met ongeveer 40.000 mensen uit dat land en uit de Verenigde Staten en andere Amerikaanse landen. Ook in Rome hebben vele duizenden uit Europa en andere delen van de wereld de gelegenheid gehad om hem te horen zeggen dat “de christen elk achtenswaardig werk, of het nu intellectueel of ambachtelijk is, met de grootst mogelijke perfectie moet verrichten... Want op die manier draagt dit werk, hoe nederig en onbelangrijk het ook mag lijken, eraan bij om alles wat op aarde gebeurt een christelijke vorm te geven, dat wil zeggen de goddelijke dimensie ervan te laten zien. Zo wordt de arbeid opgenomen en geïntegreerd in het prachtige werk van de schepping en van de verlossing van de wereld. Het werk wordt verheven tot het bovennatuurlijk vlak van de genade, het wordt geheiligd en omgevormd tot een werk van God, operatio Dei, opus Dei.

Deze homilieën kunnen het best worden gelezen in warme herinnering aan een priester die alleen maar over God kon spreken. Dan zal men ook andere beminnelijke kanten van de zielzorg van Mgr. Escrivá beter begrijpen: het levendig bewustzijn dat hij niet meer dan een werktuig is in de handen van God; zijn bovennatuurlijke overtuiging dat persoonlijke zwakheden en tekortkomingen die ons — zoals hij telkens zegt — het hele leven zullen vergezellen, geen hindernis mogen zijn die ons van Christus verwijderen, maar juist een drijfveer om ons meer aan Hem vast te klampen. In een van de homilieën die nog niet zijn uitgegeven zegt hij: “De Heer maakt mij het leven niet moeilijk. Hij is juist degene die mij verdraagt, helpt, aanspoort en op mij wacht.” Hij richt zich tot zijn toehoorders en gaat verder: “Hoe zou ik jullie tekortkomingen niet kunnen begrijpen, als ik er zelf zo veel heb!”

En overal komen wij als ondertoon tegen: liefde voor de persoonlijke vrijheid. “Ik houd heel veel van de vrijheid... De geest van het Opus Dei, die ik nu al meer dan vijfendertig jaar probeer te beleven en uit te dragen — zei hij in 1963 — heeft mij de persoonlijke vrijheid doen begrijpen en ervan leren houden. Als God zijn genade aan de mensen geeft, als Hij hen roept met een specifieke roeping, is het alsof Hij hun de hand toereikt, de hand van een vader, vol kracht, maar vooral vol liefde. Zo zoekt Hij ieder van ons als zijn eigen zonen en dochters, want Hij kent onze zwakheid. Hij verlangt van ons dat we de inspanning doen om zijn hand vast te pakken, de hand die Hij ons toereikt. Deze inspanning vraagt Hij van ons als bewijs van onze vrijheid.”

Als God onze persoonlijke vrijheid respecteert, dan moeten wij de vrijheid van anderen toch ook respecteren? Vooral in zaken die tot het zeer grote gebied van het pluralisme van het menselijk denken en handelen horen. “Er zijn geen dogma's in tijdelijke zaken. Het is onverenigbaar met de waardigheid van de mens om te proberen absolute waarheden te formuleren in zaken die iedereen beslist vanuit zijn eigen gezichtshoek moet bezien, afhankelijk van zijn persoonlijke interesse, culturele achtergrond en eigen ervaring. Als men probeert dogma”s op te leggen in tijdelijke kwesties leidt dat er onvermijdelijk toe dat men het geweten van anderen onder druk zet en geen respect heeft voor de naaste.”

Ik hoop dat er binnenkort een tweede deel van deze homilieën zal volgen. Wij hebben dan de gelegenheid om opnieuw de duurzame realiteit van de Verlossing te overwegen aan de hand van woorden van een mens die ervan overtuigd is dat er “voor het geestelijk leven geen nieuw tijdperk meer hoeft aan te breken. Alles heeft al plaatsgevonden in Christus die gestorven en verrezen is, die leeft en voor altijd blijft. Maar we moeten ons in geloof met Hem verenigen en zijn leven in ons leven tot uiting laten komen, zodat van iedere christen kan worden gezegd dat hij niet alleen alter Christus, een andere Christus is, maar ipse Christus, Christus zelf!”

Rome, 9 januari 1973

* * *

Mgr. Jozefmaria Escrivá, die wij in het Opus Dei in de volle betekenis van het woord onze Vader noemen, beëindigde op 26 juni 1975 zijn weg hier op aarde om Christus definitief te ontmoeten — Christus die leeft! — en die wij, zoals onze stichter ons leerde, op alle wegen van de aarde ontmoeten.

Sinds die 26ste juni zijn er al vele duizenden mensen naar Rome gekomen om bij het graf van een priester te bidden die altijd rooms, katholiek en universeel heeft willen zijn. Hij had zijn leven herhaaldelijk als offer opgedragen voor de Kerk en de paus die hij, met woorden van de heilige Catharina van Siëna graag il dolce Cristo in terra noemde. De Heer verhoorde Zijn gebed en nam hem mee. Zo verliet hij de aarde en werd hij, daarvan zijn we overtuigd, in het hemelse vaderland, in het huis van de Vader opgenomen, waar hij nu heel dicht bij Maria en Jozef is, van wie hij hier zoveel hield.

In het voorwoord bij de eerste druk van Christus komt langs spraken wij de hoop uit dat er al snel een tweede boek met homilieën zou volgen die met een onweerstaanbare kracht tot de Liefde voor God voeren. De Vader heeft een rijkdom aan materiaal achtergelaten dat al voor publicatie klaar ligt. We zullen daarom de gelegenheid krijgen verdere geschriften van deze heilige priester te leren kennen, die op deze wijze zijn grote en onvermoeibare catechese voortzet in het Mystiek Lichaam van Christus.

Álvaro del Portillo

Rome, 2 oktober 1975

Dit hoofdstuk in een andere taal