111

Hoe begrijpelijk zijn het ongeduld, de angsten en de onrustige verlangens van de mensen die een ziel hebben die van nature christelijk is [Zie Tertullianus, Apologeticum, 17 (PL 1, 375)], en die zich daarom niet neerleggen bij de individuele en sociale onrechtvaardigheid waartoe het menselijk hart in staat is. De mensen leven al eeuwenlang samen en er ligt nog steeds veel haat, vernietiging en fanatisme opgehoopt in ogen die niet willen zien en in harten die niet willen liefhebben.

De rijkdommen van de aarde zijn verdeeld onder een klein aantal mensen en de cultuurgoederen zijn voorbehouden aan een kleine kring. Daarbuiten heerst honger naar brood en kennis. Daar zijn mensenlevens die heilig zijn omdat ze van God komen en die eenvoudigweg worden behandeld als dingen, als statistische gegevens. Ik begrijp en deel dat ongeduld, een ongeduld dat voor mij een stimulans is om naar Christus te kijken die ons blijft vragen om het nieuwe gebod van de liefde in praktijk te brengen.

Alles wat we in ons leven meemaken heeft een goddelijke boodschap in zich en vraagt om een antwoord van liefde en van overgave aan anderen. Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie. Alle volken zullen vóór Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken. De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker.

Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld. Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven, Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen, Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht. Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? En wanneer zagen we U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken? De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, Ik zeg u: Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan (Mt 25, 31-40).

We moeten Christus herkennen in onze broeders en zusters, de mensen. In hen komt Christus ons tegemoet. Een menselijk leven is geen geïsoleerd leven, het is vervlochten met dat van anderen. Geen mens is als een vers dat op zichzelf staat, we maken allen deel uit van het goddelijk gedicht dat God schrijft met de medewerking van onze vrijheid.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Dit punt in een andere taal