116

We moeten een levend geloof hebben dat ons er echt toe aanzet op God te vertrouwen en steeds met Hem in gesprek te zijn. Het christelijk leven hoort een leven te zijn van doorlopend gebed, zodat we van de morgen tot de avond en van de avond tot de morgen proberen met onze gedachten bij de Heer te zijn. Een christen is nooit alleen omdat hij in een voortdurend contact met God leeft die bij ons en in de hemel is.

Sine intermissione orate, bidt zonder ophouden (1 Tess 5, 17), luidt de opdracht van de apostel. En Clemens van Alexandrië herinnert aan dit apostolisch voorschrift als hij schrijft: Het is ons bevolen het Woord te prijzen en te eren, in de overtuiging dat Hij onze Heiland en Koning is; en door Hem ook de Vader, niet, zoals sommigen doen, alleen op speciale dagen, maar voortdurend, ons hele leven, en op alle mogelijke manieren [Clemens van Alexandrië, Stromata, 7, 7, 35 (PG 9, 450)].

Bij onze dagelijkse bezigheden, op het moment dat we de drang tot egoïsme overwinnen, wanneer we blij zijn om onze vriendschap met andere mensen, steeds moet een christen God weer ontmoeten. Door Christus en in de heilige Geest heeft de christen een innige verbondenheid met God de Vader en gaat hij zijn weg op zoek naar dat koninkrijk dat niet van deze wereld is, maar dat in deze wereld wel een begin heeft en dat hier wordt voorbereid.

We moeten vol vertrouwen met Christus omgaan in het Woord en in het Brood, in de Eucharistie en in het gebed. Met Hem omgaan zoals we met een vriend omgaan, met iemand die echt leeft, want Christus leeft omdat Hij is verrezen. In de brief aan de Hebreeën lezen we dat Christus een onvergankelijk priesterschap bezit, omdat Hij in eeuwigheid blijft. Daarom is Hij ook in staat hen voor altijd te redden die door zijn tussenkomst tot God naderen, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten (Hebr 7, 24-25).

Christus, de Christus die is verrezen, is onze metgezel, onze vriend. Hij is een metgezel die alleen als in een schaduw zichtbaar is, maar wiens werkelijkheid ons hele leven vult en ons doet verlangen definitief bij Hem te zijn. De Geest en de Bruid zeggen:“Kom!” Laat wie het hoort, zeggen:“Kom!” Wie dorst heeft kome. Wie wil, neme het water des levens, om niet (…). Hij die dit alles waarborgt, spreekt: “Ja, Ik kom spoedig.”Amen. Kom, Heer Jezus! (Apok 22, 17 en 20).

Dit punt in een andere taal