48

Maar we mogen niet vergeten dat de waardigheid van de arbeid gebaseerd is op de Liefde. Het grote voorrecht van de mens is dat hij kan liefhebben en boven het kortstondige en voorbijgaande kan uitstijgen. Hij kan andere schepselen beminnen en een “jij” en een “ik” uitspreken dat vol inhoud is. En hij kan God beminnen die de deur van de hemel voor ons opendoet, ons in zijn gezin opneemt en ons in staat stelt om ook met Hem vertrouwelijk te spreken, van aangezicht tot aangezicht.

Daarom mag de mens zich niet beperken tot het maken van dingen, tot produceren. Het werk vloeit voort uit liefde, is een uiting van liefde en gericht op liefde. We herkennen God niet alleen in het schouwspel van de natuur, maar ook in de ervaringen bij ons werk, bij onze inspanningen. Zo werken is gebed, is dankzegging, want wij weten dat God ons op aarde gewild heeft, dat we door Hem worden bemind en erfgenamen zijn van zijn beloften. Terecht wordt ons gezegd: Of gij dus eet of drinkt, of wat gij ook doet, doet alles ter ere Gods (1 Kor 10, 31).

Verwijzingen naar de H. Schrift
Dit punt in een andere taal