74

Strijden uit liefde en rechtvaardigheid

Maar is dit taalgebruik niet achterhaald? Zou het? Zal het niet eerder zijn vervangen door een afgezwakt vocabulaire? Is het loslaten van persoonlijke idealen niet in een pseudowetenschappelijk jasje gestoken? Is er niet een stilzwijgende overeenkomst gesloten en wordt nu onder wat goed is niet verstaan: geld waarvoor alles te koop is, macht, de geraffineerdheid om altijd bovenaan te staan, de menselijke wijsheid die zichzelf mondig noemt en meent het heilige te zijn ontgroeid?

Ik ben geen pessimist en ben dat ook nooit geweest want het geloof zegt me dat Christus definitief overwonnen heeft en dat Hij ons, op grond van zijn overwinning, een gebod gegeven heeft dat van ons verlangt dat we ons engageren: het gebod om te strijden. Wij, de christenen, hebben ons uit liefde gebonden. We zijn door de goddelijke genade geroepen en we zijn die band in vrijheid aangegaan. Dit verplicht ons om resoluut te strijden, want we beseffen dat we niet minder zwak zijn dan andere mensen. Maar we mogen niet vergeten dat we door de middelen aan te wenden zout, licht en gist in de wereld zullen zijn en een troost voor God.

De wil om uit liefde in dit voornemen te volharden is bovendien een plicht van rechtvaardigheid, een plicht die alle christenen met elkaar gemeen hebben en die bestaat uit een voortdurende strijd. De traditie van de Kerk heeft altijd over christenen gesproken als milites Christi, soldaten van Christus, soldaten die anderen innerlijke vrede brengen terwijl ze zelf onafgebroken vechten tegen hun eigen slechte neigingen. Door weinig bovennatuurlijke visie of door praktisch ongeloof wil men het leven op aarde soms helemaal niet als een krijgsdienst zien. Er wordt kwaadaardig geïnsinueerd dat wij, door ons als milites Christi te beschouwen, het geloof met geweld en uit eigenbelang kunnen gaan misbruiken voor tijdelijke doeleinden. Achter deze trieste al te simpele logica gaat vaak niet meer dan gemakzucht en lafheid schuil.

Niets staat verder van het katholieke geloof dan het fanatisme dat zich kenmerkt door een vreemdsoortige verstrengeling van het profane met het spirituele, onder welke vlag dat dan ook gebeurt. Dat gevaar bestaat echter niet als we de strijd verstaan zoals Christus ons dat heeft geleerd, als een oorlog van de mens met zichzelf; als de steeds weer nieuwe inspanning om meer van God te houden, het egoïsme uit te bannen en alle mensen te dienen. Wie de strijd opgeeft, met wat voor excuus dan ook, verklaart zich bij voorbaat overwonnen, verslagen, zonder geloof, met een uitgebluste ziel die zich verstrooit met onbenullige voldoeningen.

De geestelijke strijd voor de ogen van God en van alle broeders in het geloof is voor een christen een noodzakelijk gevolg van zijn christen zijn. Wie niet strijdt, pleegt verraad aan Jezus Christus en aan zijn mystiek Lichaam, de Kerk.

Dit punt in een andere taal