De dood van Christus, het leven van de christen

Homilie gehouden op Goede Vrijdag, 15 april 1960


Deze week die de christenen traditioneel de Goede Week noemen, geeft ons opnieuw de gelegenheid om de gebeurtenissen te overwegen — en ze ons levendig voor de geest te halen — waardoor er een einde kwam aan het leven van Jezus op aarde. Alles wat de vroomheid ons deze dagen in verschillende vormen aanreikt, wijst erop dat aan het einde van de lijdensweg de verrijzenis volgt die de heilige Paulus de grondslag van ons geloof (zie 1 Kor 15, 14) noemt. Maar laten we deze weg niet te snel afleggen. We moeten ervoor oppassen dat iets dat in wezen eenvoudig is, ons niet ontgaat: wij kunnen niet delen in de verrijzenis van de Heer, als wij ons niet met zijn lijden en dood verenigen (zie Rom 8, 17. ] Opdat wij Christus kunnen vergezellen tot aan zijn uiteindelijke glorie aan het einde van de Goede Week, moeten we op de eerste plaats zijn offer begrijpen en ons volstrekt één voelen met Hem die op Calvarië is gestorven.

De edelmoedige overgave van Christus staat lijnrecht tegenover de zonde, een feit dat moeilijk te accepteren, maar tevens onloochenbaar is: het mysterium iniquitatis, de onverklaarbare verdorvenheid van het schepsel dat zich uit hoogmoed tegen God verzet. Deze geschiedenis is zo oud als de mensheid. We hoeven maar te denken aan de val van onze eerste voorouders, gevolgd door die hele keten van kwaad waardoor de gang van de mensheid is getekend, en ook aan ons eigen opstandig handelen. Het is niet gemakkelijk de perversiteit van de zonde te onderkennen en alles te begrijpen wat het geloof ons hierover leert. We moeten bedenken dat onder de mensen de zwaarte van een belediging wordt afgemeten aan de positie van degene die beledigd wordt: zijn persoonlijkheid, zijn aanzien, zijn kwaliteiten. En de mens beledigt God: het schepsel verloochent zijn Schepper.

Maar God is liefde (1 Joh 4, 8). De afgrond die ontstaat door het kwaad van de zonde, is door een oneindige liefde overbrugd. God laat de mensen niet in de steek. In het goddelijk heilsplan zijn de offers van het Oude Verbond niet toereikend geweest om onze zonden weer goed te maken en de eenheid te herstellen die verloren was gegaan. Het was noodzakelijk dat een mens zich overgaf, een mens die God is. Om dit onpeilbare mysterie enigszins te benaderen, kunnen we proberen ons voor te stellen hoe de allerheiligste Drie-eenheid zich, in haar voortdurende intieme betrekkingen van onmetelijke liefde, in beraad verenigt en sinds de eeuwigheid besluit dat de eniggeboren Zoon van God de Vader onze menselijke natuur aanneemt, onze ellende en ons leed op zich neemt, en uiteindelijk aan het kruis genageld wordt.

De vurige wens om de verlossende beschikking van God de Vader uit te voeren, vult het leven van Jezus al vanaf zijn geboorte in Betlehem. Gedurende de drie jaren die de leerlingen met Hem doorbrengen, horen zij Hem onvermoeibaar herhalen dat het zijn voedsel is de wil te doen van Hem die Hem gezonden heeft (zie Joh 4, 34), tot op de namiddag van de eerste Goede Vrijdag wanneer zijn offer werd volbracht. Hij boog het hoofd en gaf de geest (Joh 19, 30). Met deze woorden beschrijft de apostel Johannes ons de dood van Christus: onder het gewicht van het kruis, beladen met de schuldenlast van de mensen, sterft Jezus voor onze zware en lage zonden.

Laten we kijken naar de Heer die uit liefde voor ons over zijn hele lichaam gewond is. Eeuwen geleden gebruikte een geestelijk schrijver woorden die dicht bij de werkelijkheid komen, al is daarmee niet alles gezegd: Het lichaam van Jezus is een toonbeeld van smarten. Bij het zien van Christus van wie ze niets heel hebben gelaten, van dit levenloze lichaam dat van het kruis is afgenomen en aan zijn Moeder is toevertrouwd, van deze verminkte Jezus, zou je moeten concluderen dat dit drama het duidelijkste bewijs is van de nederlaag. Waar zijn de massa”s die Hem volgden? Waar is het koninkrijk waarvan Hij de komst had aangekondigd? Toch is het geen nederlaag, maar een overwinning. Nu is Hij dichter bij het ogenblik van zijn verrijzenis dan ooit, bij de manifestatie van de heerlijkheid die Hij door zijn gehoorzaamheid heeft veroverd.

De dood van Christus roept ons tot de volheid van het christelijk leven

Wij hebben zojuist het drama van Calvarië weer beleefd. Ik zou dat de eerste Mis willen noemen, de “oermis” die door Jezus is opgedragen. God de Vader geeft zijn Zoon over aan de dood. Jezus, de eniggeboren Zoon, omhelst het kruishout, het werktuig voor de terechtstelling, en zijn offer wordt door de Vader aanvaard. Als vrucht van het kruis stort de heilige Geest zich uit over de mensheid (zie Rom 3, 24 e.v.; Heb 10, 5 e.v.; Joh 7, 39).

In de tragedie van de passie komen ook ons eigen leven en de geschiedenis van de hele mensheid tot vervulling. We kunnen van de Goede Week niet louter een herdenking maken, want we overwegen deze week het mysterie van Jezus Christus dat in onze ziel zijn voortzetting heeft: de christen is verplicht een alter Christus, ipse Christus te zijn, een andere Christus, Christus zelf. Door het doopsel zijn we aangesteld tot priester over ons eigen leven om geestelijke offers op te dragen die door Jezus Christus welgevallig zijn aan God, (1 Pe 2, 5) om te handelen in een geest van gehoorzaamheid aan de wil van God en zo de zending van de Godmens voort te zetten.

Tegen deze achtergrond wordt de ernst van onze persoonlijke fouten duidelijk. Toch mag die gedachte ons niet ontmoedigen en we kunnen ook niet vervallen in de sceptische houding van mensen die hun grote idealen hebben laten varen. Want de Heer wil ons zoals we zijn, Hij wil dat we aan zijn leven deelnemen en strijden om heilig te worden. Heiligheid! Hoe vaak is dat woord niet meer dan een lege klank! Voor velen klinkt het als een onbereikbaar ideaal, een ascetisch cliché, maar niet als een concreet doel, als een levende werkelijkheid. De eerste christenen dachten daar anders over. Zij noemden elkaar heel vaak en in alle natuurlijkheid “heiligen”: Alle heiligen groeten u (Rom 16, 15). Groet alle heiligen in Christus Jezus (Fil 4, 21).

Nu we onze ogen richten op de Calvarieberg waar Jezus gestorven is en de heerlijkheid van zijn triomf zich nog niet heeft gemanifesteerd, hebben we een uitstekende gelegenheid ons verlangen naar een christelijk leven, naar heiligheid, te onderzoeken. Het is een geschikt moment om met een akte van geloof te reageren op onze zwakheden en met vertrouwen in de macht van God het voornemen te maken om liefde te leggen in onze dagelijkse bezigheden. De ervaring van de zonde moet ons verdriet doen en ons ook helpen om een rijper en dieper besluit te nemen om trouw te zijn, ons echt met Christus te identificeren, om hoe dan ook te volharden in de priesterlijke zending die Hij al zijn leerlingen zonder uitzondering heeft toevertrouwd en die ons motiveert om het zout en het licht van de wereld te zijn (Mt 5, 13-14).

De bezinning op de dood van Christus is een uitnodiging om met een volstrekt oprechte houding onze dagelijkse bezigheden te verrichten en het geloof dat wij belijden serieus te nemen. De Goede Week mag dus niet tussen haakjes worden geplaatst in de context van een leven dat alleen maar op menselijke belangen is gericht. Het moet een gelegenheid zijn om dieper door te dringen in de liefde van God, om die in woord en daad aan andere mensen te kunnen wij tonen.

Maar de Heer stelt voorwaarden. De heilige Lucas heeft een uitspraak van Hem bewaard waar we niet omheen kunnen: Als iemand naar Mij toekomt, die zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, kan hij mijn leerling niet zijn (Lc 14, 26). Dat zijn harde woorden. “Haten” of “een afschuw hebben van” drukken de eigenlijke gedachte van Jezus zeker niet goed uit. Maar hoe dan ook, de woorden van de Heer zijn krachtig. Ze kunnen niet worden teruggebracht tot minder houden van, zoals soms wordt gedaan om de zin te verzachten. We schrikken van zo”n veeleisende uitspraak, niet omdat er een negatieve of meedogenloze houding achter zit, want de Jezus die hier spreekt is immers dezelfde die de opdracht geeft om anderen lief te hebben als onszelf, en Hij is degene die zijn leven geeft voor de mensen. Deze manier van spreken wil gewoon zeggen dat God zich niet tevreden stelt met halfslachtigheid. Deze woorden van Christus zouden we kunnen vertalen met meer houden van, beter houden van, ofwel door “niet liefhebben met een egoïstische of kortzichtige liefde”: we moeten liefhebben met de liefde van God.

Daar gaat het om. Laten we letten op de laatste eis van Jezus: et animam suam, en zijn eigen leven. Hij vraagt om ons leven, om onze ziel. Als we dwaas zijn, als we alleen maar denken aan ons persoonlijk gemak, als wij het middelpunt willen zijn van het leven van de anderen en zelfs van de hele wereld, dan hebben we niet het recht ons christen te noemen, ons als leerlingen van Christus te beschouwen. De overgave moet waarachtig zijn en dat uit zich niet alleen in woorden, maar ook in daden (zie 1 Joh 3, 18). De liefde voor God nodigt ons uit het kruis op ons te nemen, de last van de hele mensheid op onze schouders te voelen, en in de specifieke omstandigheden van onze levensstaat en van ons werk de wil van de Vader uit te voeren, die duidelijk en tegelijk vol liefde is. In deze passage gaat Jezus verder: Als iemand zijn kruis niet draagt en Mij volgt, kan hij mijn leerling niet zijn (Lc 14, 27).

Laten we zonder vrees de wil van God aanvaarden en vastberaden het voornemen maken om ons leven in te richten naar wat het geloof ons leert en van ons eist. We kunnen er zeker van zijn dat we met strijd, lijden en verdriet te maken krijgen, maar als we echt geloven zullen we ons nooit ongelukkig voelen. Ook in het lijden en zelfs onder laster zullen we gelukkig zijn, en dat geluk zal ons stimuleren van anderen te houden en hen in onze bovennatuurlijke blijdschap te laten delen.

De christen en de geschiedenis van de mensheid

Christen zijn betekent niet dat we aanspraak maken op iets dat zuiver persoonlijke voldoening geeft: naam en inhoud slaan op een zending. We hebben al gezien dat Jezus alle christenen uitnodigt om zout en licht van de wereld te zijn. De heilige Petrus geeft deze opdracht duidelijk weer met teksten uit het Oude Testament: Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht (1 Pe 2, 9).

Christen zijn is geen bijkomstigheid, het is een goddelijke realiteit die tot in het diepst van ons wezen doordringt en ons een heldere visie en een vastbesloten wil geeft om te doen wat God van ons verlangt. Zo leren we dat de pelgrimstocht van de christen een voortdurend dienen moet zijn, op allerlei manieren, in overeenstemming met onze persoonlijke omstandigheden, maar altijd uit liefde voor God en de naaste. Christen zijn betekent dat we ons niet laten leiden door kleingeestige bedoelingen die door prestige of eerzucht worden ingegeven en ook niet door bedoelingen die edeler kunnen lijken, zoals liefdadigheid of medeleven met de noden van anderen: christen zijn is tot het uiterste gaan in de radicale liefde die Jezus heeft laten zien door voor ons te sterven.

De manier waarop mensen soms in het leven staan, geeft aan dat ze nog onvoldoende in het mysterie van Jezus weten door te dringen. Dat geldt bijvoorbeeld voor mensen die het christendom beschouwen als een geheel van praktijken en vroomheidoefeningen, zonder het verband te zien met het dagelijks leven, met de dringende noden van anderen en met de noodzaak om onrecht te bestrijden.

Ik zou zeggen dat iemand met zo”n mentaliteit nog niet heeft begrepen wat het betekent dat de Zoon van God mens is geworden, dat Hij een lichaam, een ziel en de stem van een mens heeft aangenomen, dat Hij ons lot zó vergaand heeft gedeeld dat Hij de uiteindelijke vernietiging van de dood heeft ondergaan. Misschien zien sommigen Christus daarom, onbedoeld, als een vreemdeling in de wereld van de mensen.

Anderen weer hebben de neiging zichzelf wijs te maken dat ze om menselijk te zijn enkele centrale aspecten van het christelijk dogma moeten afzwakken. Ze doen alsof men door het gebedsleven en de vertrouwelijke omgang met God voor verantwoordelijkheden vlucht en de wereld in de steek laat. Ze vergeten dat juist Jezus ons heeft laten zien hoever we moeten gaan in het liefhebben en in het dienen. Alleen als we proberen het geheim van Gods liefde te begrijpen, van die liefde die gaat tot aan de dood, zullen wij ons helemaal aan anderen kunnen geven zonder ons door moeilijkheden of onverschilligheid te laten overwinnen.

Het geloof in de gestorven en verrezen Christus dat op ieder moment van ons leven aanwezig is, geeft licht aan ons geweten en spoort ons aan om bij de vraagstukken en problemen van de mensheid betrokken te zijn. De christen is in deze geschiedenis — die begon met de schepping van de wereld en zal eindigen met de voleinding van de tijd — niet iemand zonder vaderland, maar een burger van de aardse stad, met een ziel vol verlangen naar God, wiens liefde hij tijdens deze etappe al ervaart en waarin hij het doel herkent waartoe wij allen zijn geroepen.

Wat mijn persoonlijke getuigenis aangaat, kan ik zeggen dat ik mijn werk als priester en zielenherder altijd heb opgevat als de taak om iedere persoon te confronteren met de eisen die het leven aan hem stelt, en hem te helpen ontdekken wat God concreet van hem vraagt. Dit heb ik altijd willen doen zonder de onafhankelijkheid en de persoonlijke verantwoordelijkheid die kenmerkend zijn voor een christelijk geweten aan te tasten. Deze instelling is gebaseerd op respect voor de transcendentie van de geopenbaarde waarheid en op de liefde voor de vrijheid van het menselijk schepsel. Ik zou eraan kunnen toevoegen dat ze ook is gebaseerd op de zekerheid dat de geschiedenis niet bij voorbaat vastligt, maar open is voor velerlei mogelijkheden die God niet heeft willen inperken.

Christus volgen betekent niet dat je een kerk binnenvlucht en je schouders ophaalt voor de ontwikkelingen in de maatschappij en voor de prestaties en de dwalingen van de mensen en de volkeren. Integendeel, het christelijk geloof laat ons de wereld zien als de schepping van de Heer en daarom waarderen we alles wat edel en mooi is, erkennen we de waardigheid van iedere persoon, die immers naar het beeld van God gemaakt is, en bewonderen we dat heel speciale geschenk van de vrijheid. Dat geschenk maakt ons heer en meester over onze eigen daden en stelt ons in staat om, met de genade van God, aan onze eeuwige bestemming te werken.

We zouden het geloof bagatelliseren en er een aardse ideologie van maken, als we een politiek-religieuze vlag gingen hijsen om in naam van wie weet welke goddelijke bevoegdheid anderen te veroordelen, enkel en alleen omdat ze onze manier van denken niet delen over problemen die gezien hun aard vatbaar zijn voor talrijke, uiteenlopende oplossingen.

Verdiepen in de zin van de dood van Christus

Ik wil met deze uitweiding alleen maar een kernwaarheid naar voren brengen: eraan herinneren dat het christelijk leven zijn bestaansreden vindt in God. De mensen zijn niet alleen geschapen om een zo rechtvaardig mogelijke wereld op te bouwen. We zijn ook op aarde om in gemeenschap met God zelf te komen. Jezus heeft ons noch het aardse geluk, noch de aardse glorie beloofd, maar het huis van God onze Vader dat ons aan het einde van de weg te wachten staat (zie Joh 14, 2).

Een prachtige hymne uit de liturgie van Goede Vrijdag is Crux fidelis. We worden daarin uitgenodigd de roemrijke strijd van de Heer, de overwinning van het kruis, de schitterende triomf van Christus te bezingen en te vieren: de Verlosser van het heelal overwint door zijn offer. God, de Heer van de schepping, maakt zijn aanwezigheid niet duidelijk door wapengeweld, ook niet door de wereldlijke macht van de zijnen, maar door de grootsheid van zijn oneindige liefde.

De Heer vernietigt de vrijheid van de mens niet: Hij is het juist die ons heeft vrij gemaakt. Daarom wil Hij geen antwoord opleggen, maar Hij wil wel beslissingen die uit het diepst van ons hart komen. En Hij verwacht van ons, christenen, dat wij zó leven dat de mensen in onze nabijheid boven onze ellende, fouten en gebreken uit, de echo kunnen horen van het liefdesdrama van Calvarië. Alles wat we hebben, hebben we van God gekregen om zout te zijn dat smaak geeft, licht dat de mensen het blijde nieuws brengt dat God een Vader is die ons oneindig liefheeft. De christen is het zout en het licht van de wereld, niet omdat hij overwint of zegeviert, maar omdat hij getuigt van de liefde van God. En hij kan geen zout zijn als hij niet deugt om te zouten. Hij zal geen licht zijn als hij door zijn woord en voorbeeld geen getuigenis van Jezus geeft, als hij loslaat wat de reden is van zijn bestaan.

We zouden ons moeten verdiepen in wat de dood van Christus ons openbaart, zonder te blijven steken in uiterlijke vormen of gemeenplaatsen. Wij moeten ons echt verplaatsen in de taferelen die wij in deze dagen van de Goede Week beleven: het leed van Jezus, de tranen van zijn Moeder, de vlucht van de leerlingen, de sterkte van de heilige vrouwen, de moed van Jozef van Arimatea en Nikodemus die Pilatus om het lichaam van Jezus vragen.

Kortom: laten we naar de gestorven Jezus gaan tot vlakbij het kruis dat op de top van Calvarië tegen de hemel afsteekt. Laten we naderen met een oprechte houding en met de innerlijke inkeer die een teken zijn van christelijke volwassenheid. De goddelijke en menselijke gebeurtenissen van het lijden zullen dan in onze ziel binnendringen als woorden die God tot ons richt om ons de geheimen van ons hart te ontsluieren en ons te onthullen wat Hij van ons leven verwacht.

Jaren geleden heb ik een schilderij gezien dat een diepe indruk op mij heeft gemaakt. Het stelde het kruis van Christus voor, met drie engelen ernaast: de één huilde ontroostbaar, de ander hield een spijker in zijn hand alsof hij zich ervan wilde overtuigen dat het echt waar was, en de derde was in gebed verzonken. Hier hebben we een programma dat voor ieder van ons actueel is: huilen, geloven en bidden.

Laten we, nu we aan de voet van het kruis staan, berouw hebben over onze eigen zonden en over de zonden van de hele mensheid die Jezus naar de dood hebben gebracht; geloof, om in de verheven waarheid door te kunnen dringen die alle begrip te boven gaat en om ons te kunnen verwonderen over de liefde van God; gebed, opdat het leven en de dood van Christus het voorbeeld en de stimulans voor ons leven en voor onze overgave zijn. Alleen zó zullen we ons overwinnaars kunnen noemen: want dan zal de verrezen Christus in ons overwinnen en zal de dood veranderen in leven.

Dit hoofdstuk in een andere taal