In de werkplaats van Jozef

Homilie op het feest van de heilige Jozef, 19 maart 1963


Heel de Kerk erkent de heilige Jozef als haar beschermer en patroonheilige. Er is in de loop van de eeuwen veel over hem gezegd en verschillende aspecten van zijn leven van voortdurende trouw aan de opdracht die God hem had toevertrouwd zijn belicht. Daarom roep ik hem al vele jaren met een diepe genegenheid aan als onze vader en heer.

De heilige Jozef is ook echt onze vader en heer; hij beschermt en begeleidt de mensen die hem vereren op hun aardse weg, zoals hij Jezus begeleidde op zijn weg naar volwassenheid. In de omgang met deze heilige aartsvader ontdekken we dat hij ook een leermeester van het geestelijk leven is. Door hem leren we Jezus kennen, met Hem om te gaan en ons deel van het gezin van God te weten. Dat leert hij ons door zichzelf te zijn: een gewone man, de vader in een gezin, een arbeider die zijn kost verdient met het werk van zijn handen. Dit geeft stof om over na te denken en om dankbaar voor te zijn.

Vandaag, op zijn feest, wil ik zijn persoon naar voren halen en in herinnering brengen wat het evangelie over hem zegt, zodat we beter kunnen begrijpen wat God ons door het eenvoudige leven van de echtgenoot van de Maagd Maria wil zeggen.

De figuur van de heilige Jozef in het evangelie

Zowel de heilige Matteüs als de heilige Lucas vertellen ons dat Jozef uit een beroemd geslacht stamde: dat van David en Salomo, koningen van Israël. De details van zijn afstamming zijn historisch enigszins onduidelijk. We weten niet welke van de twee geslachtslijsten die de evangelisten ons geven bij Maria hoort — die de moeder van Jezus was naar het vlees —, en welke bij de heilige Jozef, die volgens de Joodse wet zijn vader was. We weten ook niet of de geboorteplaats van Jozef Betlehem was waar hij voor de volkstelling naar toe ging, of Nazareth waar hij woonde en werkte.

Wat we wel weten is dat hij niet rijk was. Hij was een arbeider zoals miljoenen mensen op de wereld. Hij had het vermoeiende en bescheiden beroep dat God voor zichzelf gekozen had toen Hij ons vlees aannam en dertig jaar lang als een van de onzen wilde leven.

De heilige Schrift zegt dat Jozef een handarbeider was. Verschillende kerkvaders voegen daar aan toe dat hij timmerman was. De heilige Justinus schrijft dat Jezus ploegen en jukken maakte [Zie H. Justinus, Dialogus cum Tryphone, 88, 2, 8 (PG 6, 687)]. Misschien heeft de heilige Isidorus van Sevilla uit deze woorden afgeleid dat Jozef smid was. In ieder geval was hij een arbeider die zich door jarenlang zwoegen en zweten bekwaamd had en in dienst van de mensen in zijn omgeving werkte.

Uit de informatie van het evangelie blijkt de grote persoonlijkheid van de heilige Jozef: nooit komt hij naar voren als iemand die het benauwd krijgt of bang is voor het leven. Integendeel, hij pakt de problemen aan, wordt moeilijke situaties de baas en neemt met verantwoordelijkheid en initiatief de taken op zich die hem worden toevertrouwd.

Ik sta niet achter de klassieke voorstellingswijze van de heilige Jozef als een oude man, ondanks de goede bedoeling om zo de blijvende maagdelijkheid van Maria te laten uitkomen. Ik stel me hem voor als jong, sterk, misschien een paar jaar ouder dan Onze Lieve Vrouw, maar in de bloei en in de kracht van zijn leven.

Om een kuis leven te leiden hoef je niet te wachten tot je oud bent of geen kracht meer hebt. Kuisheid is een vrucht van de liefde, en de kracht en vrolijkheid van de jeugd staan een zuivere liefde niet in de weg. Toen Jozef met Maria in het huwelijk trad was hij jong van jaren en jong van hart, ook toen hij het mysterie van haar goddelijk moederschap leerde kennen en toen hij met haar onder één dak woonde en haar ongereptheid eerbiedigde waarmee God nog een teken van zijn komst onder de mensen wilde geven. Wie niet in staat is zo een liefde te begrijpen weet erg weinig van echte liefde en heeft helemaal geen weet van de christelijke betekenis van de kuisheid.

We zeiden dat Jozef een ambachtsman uit Galilea was, een man zoals velen. Wat kan een bewoner van een afgelegen dorpje als Nazareth van het leven verwachten? Alleen maar werken, elke dag opnieuw, altijd met dezelfde inspanning. En aan het einde van de dag is er een arm, klein huisje om op krachten te komen en de volgende dag opnieuw aan de slag te gaan.

Maar de naam Jozef betekent in het Hebreeuws God zal eraan toevoegen. God voegt onvermoede dimensies toe aan het heilige leven van allen die zijn wil doen. Hij voegt toe wat belangrijk is, wat waarde geeft aan alles, wat goddelijk is. Aan het eenvoudige en heilige leven van Jozef voegde Hij — als ik het zo mag zeggen — het leven van de Maagd Maria toe en dat van Jezus, onze Heer. God laat zich nooit in edelmoedigheid overtreffen. De woorden van zijn vrouw, de Maagd Maria, hadden ook zijn woorden kunnen zijn: Quia fecit mihi magna qui potens est. Hij die almachtig is heeft grote dingen aan mij gedaan, quia respexit humilitatem, want Hij heeft zijn blik laten rusten op mijn geringheid (Lc 1, 48-49).

Jozef was een gewone man en God vertrouwde op hem om grote dingen tot stand te brengen. Bij de verschillende gebeurtenissen in zijn leven handelde hij zoals de Heer van hem verlangde. Daarom prijst de heilige Schrift hem en zegt dat hij rechtvaardig was (zie Mt 1, 19). In het Hebreeuws wil “rechtvaardig” zeggen: vroom, onberispelijk dienaar van God, uitvoerder van de wil van God (zie Gen 7, 1; 18, 23-32; Ez 18, 5 e.v.; Spr 12, 10). Op andere plaatsen betekent het: goed en barmhartig voor de naaste (zie Tob 7, 5; 9, 9). Kortom: de rechtvaardige is degene die God liefheeft en dat laat zien door zijn geboden te onderhouden en heel zijn leven in dienst te stellen van zijn broeders en zusters, van de andere mensen.

Het geloof, de liefde en de hoop van Jozef

Rechtvaardigheid betekent niet dat men zich zonder meer onderwerpt aan regels; rechtvaardigheid moet van binnenuit komen, moet diepgang hebben en vitaal zijn, want de rechtvaardigeleeft uit het geloof (Hab 2, 4). Leven uit het geloof. Deze woorden, die later voor de apostel Paulus zo vaak het onderwerp van zijn beschouwingen waren, zijn in de heilige Jozef volop werkelijkheid geworden. Hij doet de wil van God niet formeel of uit routine, maar spontaan en van harte. De wet, die door iedere praktiserende jood werd nageleefd, was voor hem geen gewoon wetboek of een koude lijst met voorschriften, maar een uiting van de wil van de levende God. Daarom kon hij de stem van de Heer herkennen toen deze zich onverwachts en verrassend openbaarde.

Het leven van de heilige aartsvader was eenvoudig, maar niet gemakkelijk. Na een bange tijd komt hij te weten dat Maria haar Kind heeft ontvangen van de heilige Geest. Dat Kind, de Zoon van God, een afstammeling van David naar het vlees, wordt geboren in een grot. Engelen vieren zijn geboorte en mensen uit verre landen komen om Hem te aanbidden, maar de koning van Judea wil zijn dood en ze zijn gedwongen om te vluchten. De Zoon van God lijkt een weerloos kind dat in Egypte zal wonen.

Wanneer de heilige Matteüs deze gebeurtenissen in zijn evangelie vertelt, benadrukt hij hoe Jozef de aanwijzingen van God zonder aarzelen opvolgt, ook als de betekenis ervan hem soms duister is, of het verband met de overige plannen van God voor hem verborgen blijft.

De kerkvaders en de geestelijke schrijvers hebben vaak op zijn sterk geloof gewezen. Johannes Chrysostomus zegt over de reactie van Jozef, wanneer de engel hem de opdracht geeft om voor Herodes naar Egypte te vluchten: (zie Mt 2, 13). Toen Jozef dat hoorde, nam hij er geen aanstoot aan en zei ook niet: dat is vreemd. Kort geleden gaf u mij te verstaan dat Hij zijn volk zou redden en nu is Hij niet eens in staat om zichzelf te redden en moeten we vluchten, een reis ondernemen en lange tijd wegblijven. Dat gaat tegen uw belofte. Zo redeneert Jozef niet want hij is trouw. Ook stelt hij geen vragen over de tijd van terugkeer, hoewel de engel dat in het ongewisse had gelaten, want hij had gezegd: Blijf daar – in Egypte – tot ik het u zeg. Toch maakt hij geen moeilijkheden, hij gehoorzaamt, hij gelooft en verdraagt blijmoedig alle beproevingen [In Matthaeum homiliae, 8, 3 (PG 57, 85)].

Het geloof van Jozef wankelt niet, hij gehoorzaamt onmiddellijk, zonder ook maar één moment te aarzelen. We kunnen deze les beter begrijpen als we bedenken dat zijn geloof actief is, en dat zijn volgzaamheid niet betekent dat hij zich door de gebeurtenissen laat leiden. Want niets is zo in strijd met het christelijk geloof als conformisme, apathie of gebrek aan geestkracht.

Jozef liet zijn leven zonder enig voorbehoud in de handen van God, maar hij dacht na over wat er gebeurde. Zo heeft hij van de Heer het vermogen gekregen de werken van God te begrijpen, de ware wijsheid. Hij leerde op die manier, stap voor stap, dat de bovennatuurlijke plannen een goddelijke samenhang hebben, en dat ze soms tegen de menselijke plannen ingaan.

De patriarch verzuimt niet om bij de verschillende omstandigheden na te denken en met verantwoordelijkheid te handelen. Integendeel, hij stelt zijn ervaring in dienst van het geloof. Toen hij uit Egypte terugkwam en hoorde dat Archelaos in plaats van zijn vader Herodes in Judea heerste, vreesde hij daarheen te gaan (Mt 2, 22). Hij had geleerd binnen het kader van de goddelijke plannen te handelen. Als een bevestiging dat God inderdaad dát wil wat hij al vermoedde, krijgt hij de aanwijzing om zich in Galilea terug te trekken.

Zo was het geloof van de heilige Jozef: zonder voorbehoud, vol vertrouwen, met een actieve overgave aan de wil van God, in een bewust beleefde gehoorzaamheid. En met het geloof komt de naastenliefde, de liefde. Zijn geloof is versmolten met de liefde, met de liefde voor God die de beloften aan Abraham, Jacob en Mozes in vervulling kwam brengen; met zijn liefde als echtgenoot van Maria, en met zijn vaderliefde voor Jezus. Hij gelooft en bemint en heeft vertrouwen in de grote zending die God in de wereld begon, de verlossing van de mensen, waarbij Hij zich ook van hem, Jozef, een timmerman uit Galilea, wilde bedienen.

Geloof, hoop en liefde zijn de assen waar het leven van de heilige Jozef en van iedere christen om draait. Zijn overgave is als een vlechtwerk van trouwe liefde, liefdevol geloof en hoopvol vertrouwen. Daarom is zijn feest een welkome aanleiding om onze overgave aan de christelijke roeping, die God aan ieder van ons geschonken heeft, te vernieuwen.

Als we oprecht willen leven vanuit het geloof, de hoop en de liefde, dan gaat het bij de hernieuwing van de overgave niet om iets oppakken dat in onbruik is geraakt. Als er geloof, hoop en liefde is willen we, ondanks onze fouten, mislukkingen en zwakheden, in de handen van God blijven. Het is de bevestiging dat we trouw willen zijn. Onze overgave hernieuwen is, met andere woorden, de hernieuwing van de trouw aan wat de Heer van ons wil: liefhebben met daden.

De liefde heeft noodzakelijkerwijs specifieke uitingen. Soms spreekt men van liefde alsof het een streven naar eigen voldoening is, of louter een weg voor het egoïsme. Zo is het niet. Echte liefde betekent dat je buiten jezelf treedt, dat je je geeft. Liefde brengt vreugde met zich mee, maar een vreugde waarvan de wortels de vorm hebben van een kruis. Zolang we op aarde zijn en we de volheid van het toekomstige leven nog niet hebben bereikt, kan er geen echte liefde zijn zonder leed en offer. Het is weliswaar een zoet en beminnenswaardig lijden, een bron van inwendige vreugde, maar het doet pijn, want het betekent dat we over ons egoïsme moeten heenstappen en de Liefde als richtlijn nemen bij alles wat we doen.

Wat uit Liefde gedaan wordt is altijd groot, ook dingen die van weinig belang lijken. God is ons, mensen, die niet meer dan arme schepselen zijn, tegemoet gekomen en heeft ons gezegd dat Hij van ons houdt: Deliciae meae esse cum filiis hominum, het is mijn vreugde om onder de mensenkinderen te zijn (Spr 8, 31). Hij laat ons zien dat alles belangrijk is: alles wat menselijk gezien buitengewoon is, maar ook wat in onze ogen van weinig betekenis is. Niets gaat verloren. Geen mens wordt door God veracht. Hij nodigt alle mensen uit voor het koninkrijk der hemelen, waarbij iedereen zijn eigen roeping volgt: thuis, in zijn beroep, in de verplichtingen die bij zijn levensstaat horen, in zijn burgerplichten en in het gebruik van zijn rechten.

Dit leren we van het leven van de heilige Jozef dat eenvoudig, normaal en onopvallend was, dat jaar in jaar uit bestond uit hetzelfde werk, in een eentonige opeenvolging van de dagen. Dat heb ik vaak overdacht als ik bij de figuur van de heilige Jozef stilstond en het is een van de redenen waarom ik een speciale devotie tot hem heb.

Toen paus Johannes XXIII vorig jaar op 8 december, in zijn afsluitingsrede van de eerste zitting van het Tweede Vaticaans Concilie, aankondigde dat de naam van de heilige Jozef in het eucharistisch gebed van de Mis zou worden opgenomen, werd ik door een hoge kerkelijke autoriteit gebeld die zei: Rallegramenti! Gefeliciteerd! Toen ik die aankondiging hoorde dacht ik meteen aan u, hoe blij u daarmee zou zijn. En dat was ook zo, want het concilie dat de hele Kerk die in de heilige Geest verenigd is vertegenwoordigt, heeft de onschatbare waarde van het leven van de heilige Jozef afgekondigd, de waarde van een eenvoudig arbeidzaam leven dat gericht is op God en waarin zijn goddelijke wil volledig werd vervuld.

Het werk heiligen, zich heiligen in het werk, anderen heiligen door het werk

Als ik de geest van het Opus Dei — de organisatie waaraan ik mijn leven gewijd heb — uiteenzet, dan zeg ik dat de spil waar alles om draait het gewone werk is, het beroepswerk midden in de wereld. De goddelijke roeping nodigt ons uit om deel te nemen aan de unieke zending van de Kerk door van Christus te getuigen tegenover onze medemensen en alles naar God te voeren.

De roeping steekt een licht aan waardoor we de zin van ons leven kunnen zien. In het heldere licht van het geloof wordt het waarom van ons aardse bestaan duidelijk. Ons leven — het verleden, het heden en wat nog komen zal — krijgt dan een nieuwe dimensie met een ongekende diepte. Alles in ons leven krijgt een plaats: we begrijpen waar Onze Lieve Heer ons naar toe wil brengen en we voelen ons volkomen opgenomen door de taak die ons is toevertrouwd.

God haalt ons uit de duisternis van onze onwetendheid, Hij maakt een einde aan onze onzekere weg door het leven en roept ons met luide stem, zoals Hij eens deed met Petrus en Andreas: Venite post me, et faciam vos fieri piscatores hominum, kom, volg Mij, Ik zal u vissers van mensen maken, (Mt 4, 19) ongeacht onze plaats in de wereld.

Wie leeft uit het geloof kan met moeilijkheden, conflicten, verdriet en zelfs met bitterheid te maken krijgen, maar hij wordt nooit ontmoedigd of wanhopig, want hij weet dat zijn leven zin heeft, hij weet waarom hij op de wereld is. Ego sum lux mundi, heeft Christus uitgeroepen, qui sequitur me non ambulat in tenebris, sed habebit lumen vitae, Ik ben het licht van de wereld, wie Mij volgt dwaalt niet rond in de duisternis, maar zal het licht des levens bezitten (Joh 8, 12).

Als we het waard willen zijn dit licht van God te ontvangen, dan moeten we liefhebben. We moeten in alle nederigheid ons verlangen naar verlossing onderkennen en met Petrus uitroepen: Heer, naar wie zouden wij gaan?Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt (Joh 6, 69-70). Als wij ons hart echt openen voor de stem van God kunnen wij ook zeggen dat wij niet in het duister ronddwalen, want boven onze armzaligheid en onze persoonlijke tekortkomingen schijnt het licht van God, zoals de zon boven de onweerswolken.

Het geloof en de christelijke roeping zijn van invloed op heel ons leven, en niet alleen op een gedeelte daarvan. De relatie met God kan niet anders dan een relatie van overgave zijn en krijgt daardoor een absoluut karakter. De houding van de mens die gelooft, is het leven met al zijn dimensies in een nieuw perspectief te zien: het perspectief dat God eraan geeft.

We zijn hier nu bij elkaar op dit feest van de heilige Jozef en ik realiseer me dat jullie in verschillende beroepen werkzaam zijn, dat jullie een gezin hebben, van verschillende landen en rassen zijn en verschillende talen spreken. Jullie zijn opgeleid in onderwijsinstellingen, op werkplaatsen en kantoren, en in die jaren hebben jullie professionele en persoonlijke banden met jullie collega”s gekregen en meegewerkt aan de oplossing van de gemeenschappelijke problemen in je bedrijf en in de maatschappij.

Welnu, ik wil jullie er nog eens aan herinneren dat niets daarvan vreemd is aan de plannen van God. Jullie menselijke roeping is een deel, een belangrijk deel, van jullie goddelijke roeping. Daarom moeten jullie heilig willen worden en ook bijdragen aan de heiliging van jullie medemensen; met andere woorden, jullie moeten naar heiligheid streven door je werk en je omgeving te heiligen. Het werk dat jullie dagen vult, drukt een stempel op je persoonlijkheid en op de manier waarop jullie in de wereld en in jullie gezin staan en in het land waar jullie geboren zijn en waarvan jullie houden.

Werk hoort noodzakelijk bij het leven van de mens. Het brengt inspanning, vermoeidheid en uitputting met zich mee, vormen van lijden en strijden die horen bij het menselijk bestaan, en die een teken zijn van de realiteit van de zonde en van de noodzaak van de verlossing. Maar op zichzelf is werken geen vloek of straf. Wie zo redeneert heeft de heilige Schrift niet goed gelezen.

Het wordt tijd dat wij, christenen, openlijk en duidelijk verkondigen dat werken een geschenk van God is en dat het absoluut geen zin heeft de mensen in categorieën te verdelen op basis van het soort werk dat zij doen, waarbij het ene hoger wordt aangeslagen dan het andere. Werk, ieder werk, getuigt van de waardigheid van de mens en van zijn heerschappij over de schepping. Juist op dat terrein ontwikkelen we onze persoonlijkheid. Het werk schept een band met andere mensen, het is een inkomstenbron voor het gezin, het is een middel om bij te dragen aan de verbetering van de maatschappij waarin we leven en aan de vooruitgang van de hele mensheid.

Voor een christen worden deze perspectieven nog wijder en grootser, want voor hem betekent werken dat hij deelneemt aan het scheppingswerk van God. Deze heeft de mens, toen Hij hem schiep, gezegend met de woorden: Wees vruchtbaar en vermenigvuldig u; bevolk de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee, de vogels in de lucht en over alle levende wezens die zich op aarde voortbewegen (Gen 1, 28). Omdat Christus gewerkt heeft is de arbeid voor ons bovendien een verloste en verlossende realiteit. Het werk is niet alleen de leefwereld van de mens, maar ook een middel, een weg naar de heiligheid, iets dat geheiligd kan worden en heilig maakt.

Maar we mogen niet vergeten dat de waardigheid van de arbeid gebaseerd is op de Liefde. Het grote voorrecht van de mens is dat hij kan liefhebben en boven het kortstondige en voorbijgaande kan uitstijgen. Hij kan andere schepselen beminnen en een “jij” en een “ik” uitspreken dat vol inhoud is. En hij kan God beminnen die de deur van de hemel voor ons opendoet, ons in zijn gezin opneemt en ons in staat stelt om ook met Hem vertrouwelijk te spreken, van aangezicht tot aangezicht.

Daarom mag de mens zich niet beperken tot het maken van dingen, tot produceren. Het werk vloeit voort uit liefde, is een uiting van liefde en gericht op liefde. We herkennen God niet alleen in het schouwspel van de natuur, maar ook in de ervaringen bij ons werk, bij onze inspanningen. Zo werken is gebed, is dankzegging, want wij weten dat God ons op aarde gewild heeft, dat we door Hem worden bemind en erfgenamen zijn van zijn beloften. Terecht wordt ons gezegd: Of gij dus eet of drinkt, of wat gij ook doet, doet alles ter ere Gods (1 Kor 10, 31).

Ook ons beroepswerk is apostolaat, want het is een gelegenheid om ons aan andere mensen te geven, met hen over Christus te spreken en hen, door de liefde die de heilige Geest in de zielen uitstort, naar God de Vader te leiden. Onder de aanwijzingen die de heilige Paulus aan de Efeziërs geeft over de verandering die moet volgen op hun bekering, op hun roeping tot het christendom, vinden we deze: Wie een dief was moet niet meer stelen, maar zich inspannen met eerlijke arbeid; dan kan hij de behoeftige iets geven (Ef 4, 28). Het brood van de aarde hebben we nodig om te kunnen leven, en het brood van de hemel om licht en warmte in ons hart te hebben. Dit gebod van de apostel kunnen en moeten jullie concreet vorm geven in je werk en in alles wat daarmee samengaat: gesprekken, contacten en initiatieven.

Als wij in deze geest werken zal ons leven, met alle beperkingen van het aardse bestaan, vooruitlopen op de heerlijkheid van de hemel, de gemeenschap met God en de heiligen, waar alleen liefde zal heersen, overgave, trouw, vriendschap en blijdschap. In je gewone beroepswerk zul je de concrete en kostbare materie vinden waarop je een christelijk leven kunt bouwen en waarin je aan de genade van God kunt beantwoorden.

Door je in je beroepswerk op God te richten zullen geloof, hoop en liefde een rol gaan spelen. De gebeurtenissen, contacten en problemen op je werk zullen voedsel geven voor je gebed. Bij de inspanning om je dagelijks werk vooruit te brengen zul je het kruis tegenkomen dat zo essentieel is voor de christen. Zwakheden en mislukkingen horen bij menselijke ondernemingen, ze zullen je realistischer maken, nederiger en met meer begrip voor de anderen. Bij successen en bij alles wat je blij maakt zul je de behoefte hebben om dank te zeggen en je zult merken dat je niet voor jezelf leeft, maar voor de mensen en voor God.

Wil je ergens toe dienen: dien!

Om je beroep te heiligen moet je het werk menselijk en bovennatuurlijk gezien serieus nemen. Als contrast daarmee wil ik een stukje aanhalen uit een van die oude verhalen van de apocriefe evangeliën: De vader van Jezus, die timmerman was, maakte ploegen en jukken. Op zekere dag — gaat het verhaal verder — bestelde een belangrijke man een bed bij hem. Toen bleek dat één van de beddenpoten korter was dan de andere wist Jozef zich geen raad. Toen zei het Kind Jezus tegen zijn vader: Leg de twee palen zo op de grond dat ze aan één uiteinde gelijk zijn. Dat deed Jozef. Jezus ging aan de andere kant staan, pakte het kortste stuk hout en rekte het uit tot het even lang was als het andere. Bij het zien van het wonder was Jozef, zijn vader, vol bewondering, sloeg zijn armen om het Kind, overlaadde het met kussen en zei: Wat ben ik toch gelukkig dat God mij dit Kind heeft gegeven! (Evangelie van de kinderjaren, ten onrechte toegeschreven aan de apostel Thomas; uit “Los evangelios apócrifos”, edición de A. Santos Otero, Madrid 1956, p. 314—315).

Voor zoiets zou Jozef God niet bedanken, want op die manier zal hij nooit gewerkt hebben. Hij is geen man van gemakkelijke en miraculeuze oplossingen, maar een man die doorzet, zich inspant en zo nodig inventief is. De christen weet dat God wonderen doet; dat Hij ze eeuwen geleden heeft gedaan, dat Hij ze bleef doen en ze nog steeds doet, want non est abbreviata manus Domini, de macht van de Heer is niet kleiner geworden (Jes 59, 1).

Wonderen laten de verlossende almacht van God zien, maar ze zijn geen middel om ons onvermogen op te heffen, of onze gemakzucht een handje te helpen. Het wonder dat de Heer van jou vraagt is dat je volhardt in je christelijke en goddelijke roeping, in de heiliging van het dagelijks werk. Hij vraagt je het wonder om het proza van alledag om te zetten in een heldendicht, door de gewone bezigheden met liefde te doen. Hij verwacht van jou dat je een mens bent met verantwoordelijkheidsbesef, apostolische ijver en dat je goed bent in je beroep.

Als motto voor je werk wil ik je het volgende meegeven: Wil je ergens toe dienen: dien! Maar dan moet je in de eerste plaats weten hoe je je werk tot een goed einde brengt. Ik geloof niet in de oprechte bedoeling van iemand die geen moeite doet om de nodige deskundigheid in zijn beroep te ontwikkelen. Goede wil alleen is niet genoeg, je moet ook weten hoe je het moet aanpakken, en of we dat echt willen zal blijken uit onze inzet om de dingen met de grootst mogelijke perfectie af te ronden.

Maar ook dit nuttig zijn en deze deskundigheid in het beroep moeten gedragen worden door een geest van dienstbaarheid, door de wens een bijdrage te leveren aan het welzijn van anderen. Voor de heilige Jozef was dit fundamenteel en dat zou het voor iedere christen moeten zijn. Hij zocht geen zelfbevestiging in zijn werk, hoewel de toewijding waarmee hij het deed een rijpe, buitengewone persoonlijkheid van hem maakte. Hij werkte in het besef dat hij de wil van God vervulde en daarbij had hij het welzijn van de zijnen, Jezus en Maria, en dat van alle inwoners van het kleine Nazareth voor ogen.

Jozef was waarschijnlijk een van de weinige vakmensen in Nazareth, zo niet de enige. Mogelijk was hij timmerman, maar zoals doorgaans in kleine dorpen gebeurt zal hij ook tot andere dingen in staat zijn geweest: een kapotte molen weer op gang krijgen, of voor het invallen van de winter de scheuren in een dak repareren. Hij zal door zijn grondige aanpak veel mensen uit de narigheid geholpen hebben. Zijn werk stond in dienst van de mensen, hij wilde het leven van de bewoners in het dorpje aangenamer maken. Hij zal met een glimlach, een vriendelijk woord of een terloopse opmerking, het geloof en de hoop teruggegeven hebben aan mensen die deze misschien verloren hadden.

Hij zal soms weinig in rekening hebben gebracht voor iemand die armer was dan hijzelf om de ander het gevoel te geven dat hij betaald had. Meestal zal hij gevraagd hebben wat redelijk is, niet meer en niet minder, het bedrag dat hem toekwam, want trouw zijn aan God betekent niet dat je afstand doet van rechten die eigenlijk plichten zijn. Zo hoorde de heilige Jozef te handelen, want de inkomsten van zijn werk had hij nodig om het gezin te onderhouden dat God hem had toevertrouwd.

Dat we op onze rechten staan mag niet voortkomen uit een individualistisch egoïsme. Als we een ander niet gunnen waar hij recht op heeft is er geen liefde voor de rechtvaardigheid. Het is ook onjuist zich ten koste van anderen achter een gemakzuchtig soort vroomheid te verschuilen. Wie rechtvaardig wil zijn in de ogen van God zal de rechtvaardigheid onder de mensen bevorderen, niet alleen met de goede bedoeling dat de naam van God niet beledigd wordt, maar ook omdat men als christen alle edele verlangens van de mens tot de zijne maakt. Als we een bekende tekst van de apostel Johannes (zie 1 Joh 4, 20) omschrijven, dan kunnen we stellen dat iemand liegt als hij beweert tegenover God rechtvaardig te zijn, terwijl hij dat niet is tegenover de mensen; in hem woont de waarheid niet.

Ik heb, zoals alle christenen die dat meemaakten, vol vreugde het besluit begroet om het feest van de heilige Jozef arbeider, in de liturgie op te nemen. Dit feest is een erkenning van de bovennatuurlijke waarde van de arbeid en laat zien hoe de Kerk in haar gemeenschappelijke en openbare leven de centrale waarheden van het evangelie weerspiegelt, die God in het bijzonder in onze tijd onder de aandacht wil brengen.

Hoewel we er bij andere gelegenheden al veel over hebben gesproken, wil ik de natuurlijkheid en eenvoud van het leven van de heilige Jozef die zich niet van zijn buren afzonderde of onnodig afstand schiep, nog eens onderstrepen.

Ik spreek dan ook niet graag van katholieke arbeiders, katholieke ingenieurs, katholieke artsen — al kan het in bepaalde omstandigheden wenselijk zijn dat te doen — alsof het soorten zijn binnen een geslacht, alsof katholieken een apart groepje vormen. Dit zou de indruk wekken dat er een kloof is tussen christenen en de rest van de mensheid. Ik respecteer een andere mening, maar ik denk dat het juister is om te spreken van arbeiders die katholiek zijn, of van katholieken die arbeider zijn; van ingenieurs die katholiek zijn, of van katholieken die ingenieur zijn. Want de mens die gelovig is en een intellectueel, technisch of ambachtelijk beroep heeft, is met de anderen verbonden, hij is gelijk aan de anderen, hij heeft dezelfde rechten en plichten, dezelfde wens om in het leven vooruit te komen, en zet zich evenzeer in om de gemeenschappelijke problemen aan te pakken en op te lossen.

Een katholiek die deze instelling heeft zal van zijn leven een getuigenis van geloof, hoop en liefde weten te maken; met eenvoud en natuurlijkheid, zonder enige ophef. Door een coherent gedrag laat hij zien dat de Kerk steeds in de wereld aanwezig is, want alle katholieken zijn zelf de Kerk, als volwaardig lid van het ene volk van God.

Jozef en Jezus

Al sinds een hele tijd richt ik mij tot de heilige Jozef met woorden die de Kerk in gebeden als voorbereiding op de Mis heeft opgenomen: Jozef, u bent de gezegende en gelukkige man aan wie het gegeven was om God te zien en te horen; vele koningen hadden Hem willen zien en horen en hebben Hem niet gezien of gehoord. U hebt Hem niet alleen gezien en gehoord, maar Hem ook in uw armen gedragen, gekust, gekleed en beschermd. Bid voor ons. Dit gebed leidt het laatste onderwerp in waarover ik vandaag wil spreken: de liefdevolle omgang van Jozef met Jezus.

Voor de heilige Jozef was het leven van Jezus een doorlopende ontdekking van zijn eigen roeping. We hebben al herinneringen opgehaald aan de eerste jaren die vol tegenstrijdigheden leken te zijn: verheerlijking en vlucht, de luister van de drie koningen en de armoede van de grot, het gezang van de engelen en het zwijgen van de mensen. Bij de opdracht in de tempel hoort Jozef, die de bescheiden offerande van twee tortels meebrengt, hoe Simeon en Anna verkondigen dat Jezus de Messias is. Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat van Hem gezegd werd (Lc 2, 33), zegt de heilige Lucas. Later, als het Kind in de tempel achterblijft zonder dat Maria en Jozef het weten, vertelt dezelfde evangelist dat ze verslagen stonden (Lc 2, 48) toen zij Hem na drie dagen zoeken terugvonden.

Jozef is verbaasd, Jozef staat verslagen. God openbaart hem geleidelijk zijn plannen en hij doet zijn best om ze te begrijpen. Net als ieder mens die Jezus van nabij wil volgen, ontdekt hij al gauw dat lopen met een trage pas er niet bij is, dat zijn leven geen routine kan zijn. Want God neemt er geen genoegen mee dat we op een bepaald niveau blijven stilstaan, dat we tevreden zijn met wat we hebben bereikt. God eist steeds meer en zijn wegen zijn niet onze wegen. De heilige Jozef heeft als geen ander vóór of na hem van Jezus geleerd alert te zijn, om de wonderdaden van God te herkennen en zijn hart en ziel daarvoor open te stellen.

Maar als de heilige Jozef van Jezus heeft geleerd op een goddelijke manier te leven, durf ik te beweren dat hij van zijn kant op menselijk vlak veel dingen aan Jezus, de Zoon van God, heeft geleerd. Er is iets in de benaming “voedstervader” waarmee Jozef soms wordt aangeduid, wat mij niet helemaal bevalt. Die term kan de indruk wekken dat de verstandhouding tussen Jozef en Jezus koel en formeel was. Ons geloof zegt ons weliswaar dat hij geen vader was naar het vlees, maar dat is niet het enige vaderschap dat er is.

Jozef — lezen we in een preek van de heilige Augustinus — is niet slechts in naam vader, maar het vaderschap komt hem meer toe dan wie dan ook. En hij gaat verder: Hoe was hij vader? Hij was des te meer vader naarmate zijn vaderschap kuiser was. Sommigen dachten dat hij de vader van onze Heer Jezus Christus was op dezelfde manier waarop anderen vader zijn, die hun kinderen niet slechts ontvangen als vrucht van hun geestelijke genegenheid, maar hen ook naar het vlees hebben voortgebracht. Daarom zegt de heilige Lucas: Men dacht dat hij de vader van Jezus was. Waarom zegt hij: men dacht? Enerzijds omdat menselijke gedachten en oordelen betrekking hebben op wat gewoonlijk onder de mensen gebeurt, en anderzijds omdat Jozef fysiek geen aandeel had in de menswording van de Heer. Maar uit de vroomheid en liefde van sint Jozef werd uit de Maagd Maria een Zoon geboren, en deze was de Zoon van God [Sermo 51, 20 (PL 38, 351)].

Jozef hield van Jezus zoals een vader van zijn zoon houdt, en hij gaf Hem het beste wat hij had. Hij heeft voor dit Kind gezorgd zoals hem opgedragen was, en hij gaf Hem zijn beroep mee, hij maakte een ambachtsman van Hem. Daarom noemden de mensen in Nazareth Jezus zowel faber als fabri filius: (Mc 6, 3; Mt 13, 55) ambachtsman en zoon van de ambachtsman. Jezus werkte in de werkplaats van Jozef. Hoe zal Jozef geweest zijn? Hoe zal de genade in hem gewerkt hebben opdat hij in staat was de Zoon van God in het menselijke te vormen?

Jezus moet wel op Jozef geleken hebben in zijn manier van werken, in zijn karakter en in zijn manier van spreken. De kinderjaren en de jeugd van Jezus en zijn omgang met Jozef zullen zich later in het leven van de Heer weerspiegelen: in zijn oog voor de realiteit, de manier waarop Hij aan tafel ging zitten en het brood brak, in zijn voorliefde om op een concrete manier leer te geven aan de hand van voorbeelden uit het dagelijks leven.

Het is onmogelijk de luister van dit mysterie niet te zien. Jezus, een man die spreekt met het accent van zijn streek, die lijkt op een ambachtsman die Jozef heet, Hij is de Zoon van God. En wie zou God iets kunnen leren? En toch is Hij echt mens en leeft Hij zoals anderen: eerst als kind, dan als jongen die in de werkplaats van Jozef helpt en later als volwassen man in de bloei van zijn leven. En met de jaren nam Jezus toe in wijsheid en welgevalligheid bij God en de mensen (Lc 2, 52).

Jozef is in het menselijke de leermeester van Jezus geweest. Hij is elke dag met veel liefde met Hem omgegaan en heeft met een blijmoedige zelfverloochening voor Hem gezorgd. Is dat geen reden om in deze rechtvaardige man, deze heilige aartsvader in wie het geloof van het Oude Verbond het hoogtepunt heeft, een meester van het innerlijk leven te zien? Innerlijk leven is niets anders dan de voortdurende, persoonlijke omgang met Christus, waardoor we ons met Hem gaan identificeren. Jozef zal ons veel over Jezus kunnen zeggen. Ga daarom altijd naar hem toe: Ite ad Ioseph, ga naar Jozef, zoals de christelijke traditie het met een paar woorden uit het Oude Testament zegt (Gen 41, 55).

Een leermeester van het innerlijk leven, een arbeider die zich inzet voor zijn werk, een trouwe dienaar van God en voortdurend in contact met Jezus: dat is Jozef. Ite ad Ioseph. De christen leert van hem wat het betekent om van God te zijn en ook helemaal onder de mensen te zijn en zo de wereld te heiligen. Ga met Jozef om en je zult Jezus ontmoeten. Ga met Jozef om en je zult Maria ontmoeten die de dierbare werkplaats van Nazareth altijd met vrede vulde.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Dit hoofdstuk in een andere taal