Zesde Statie: Veronica droogt Jezus het heilig Aanschijn af

Zonder gestalte of luister waar we naar opzien, zonder gratie die ons behaagt, veracht en door de mensen verstoten, man van smarten, met lijden bezocht, voor wie wij ons het gelaat bedekken, die wij versmaden en verachten. (Jes. 53, 23). En het is de Zoon van God die langs komt, dwaas… dwaas van Liefde!

Een vrouw, Veronica geheten, baant zich een weg door de menigte. Zij draagt een gevouwen witte linnen doek, waarmee zij eerbiedig het gelaat van Jezus afdroogt. De Heer laat de afdruk van zijn heilig Aanschijn op de drie vlakken van de doek achter. Het welbeminde gezicht van Jezus, dat de kinderen toegelachen had, en dat de glorievolle gedaanteverandering op de berg Tabor ondergaan had, is thans door de smart verborgen. Maar dit lijden is onze zuivering; dit zweet en dit bloed, die zijn gelaatstrekken vervuilen en vertekenen, maken ons schoon.

Heer, geef dat ik besluit door boete, het trieste masker af te rukken, dat ik mij door mijn zonden heb opgezet…

Dan, en slechts dan, zal door de weg van de beschouwing en de genoegdoening mijn leven de trekken van uw leven getrouw kunnen nabootsen. Wij zullen steeds meer op U gaan lijken.

Wij zullen dan andere Christussen zijn, Christus zelf, ipse Christus.

Gedachten ter overweging

1. Onze zonden zijn de oorzaak geweest van de Passie: van die marteling die het allerbeminnelijkste gelaat van Jezus, perfectus Deus, Perfectus homo, volmaakt God, volmaakt mens, misvormde. En het zijn eveneens onze tekortkomingen die ons thans verhinderen de Heer te aanschouwen, en ons zijn gezicht wazig en misvormd doen voorkomen.

Wanneer onze blik vertroebeld is, wanneer onze ogen verduisterd raken, hebben wij behoefte om tot het licht te komen. En Christus heeft gezegd: Ego sum lux mundi! (Joh. 8, 12), Ik ben het licht der wereld. En Hij voegt eraan toe: Wie Mij volgt, wandelt niet in de duisternis, maar zal het licht des levens bezitten.

2. Beoefen de omgang met de allerheiligste Mensheid van Jezus… En Hij zal in jouw ziel een onverzadigbare honger leggen, een “waanzinnig” verlangen om zijn gelaat te mogen aanschouwen.

In dit verlangen - dat op aarde niet in vervulling kan gaan - zul je vaak je troost vinden.

3. De heilige Petrus schrijft: Door Jezus Christus heeft God ons de meest kostelijke en heerlijke beloften gedaan: dat gij door dit alles deelachtig zoudt worden aan Gods natuur (2 Petr. 1, 4). Deze vergoddelijking betekent geenszins dat wij ophouden menselijk te zijn… Wij blijven mensen, ja, maar vol afschuw van de doodzonde. Mensen die de dagelijkse zonden verfoeien, en die, ook al ondervinden zij elke dag hun zwakheden eveneens de sterkte van God kennen.

Zodoende zal niets ons kunnen tegenhouden: noch het menselijk opzicht, noch de hartstochten, noch dit vlees dat in opstand komt omdat wij armzalig zijn, noch de hoogmoed, noch… de eenzaamheid.

Een christen is nooit alleen. Als je je verlaten voelt, dan is het omdat je niet wilt kijken naar die Christus die zo dichtbij langs komt… wellicht met het Kruis.

4. Ut in gratiarum semper actione maneamus! Mogen wij altijd in dankzegging volharden! Dank, mijn God, dank voor alles: voor hetgeen mij tegenvalt, voor hetgeen ik niet begrijp, voor datgene wat mij doet lijden.

De hamerslagen zijn noodzakelijk om de overtollige resten marmer weg te slaan. Zo houwt G in de zielen het beeld van zijn Zoon uit. Dank Heer voor deze attenties!

5. Wanneer wij christenen ons mismoedig voelen, dan komt dat, omdat wij aan dit leven niet zijn hele goddelijke betekenis geven.

Daar waar de hand de prikken van de doorn voelt, ontdekken de ogen een bos stralende geurende rozen.

Dit hoofdstuk in een andere taal