Eerste Statie: Jezus wordt ter dood veroordeeld

Het is reeds over tienen in de ochtend. Het proces loopt ten einde. Er zijn geen doorslaggevende bewijzen geleverd. De rechter weet dat zijn vijanden Hem aan hem hebben overgeleverd uit nijd, en hij probeert een absurde uitweg: de keus tussen Barabbas, een misdadiger, aan wie diefstal gepaard met doodslag ten laste is gelegd, en Jezus, die zich Christus noemt. Het volk kiest voor Barabbas.

Pilatus roept uit: Wat moet ik dan met Jezus doen? (Mt. 27, 22).

Allen antwoorden: Kruisig Hem!

De rechter dringt aan: Maar wat voor kwaad heeft Hij gedaan?

En opnieuw antwoorden ze onder luid geschreeuw: Kruisig Hem! Kruisig Hem!

Pilatus schrikt voor het toenemende tumult. Dan laat hij water brengen en wast zijn handen ten aanschouwen van het volk, terwijl hij zegt: Ik ben onschuldig aan het bloed van deze rechtvaardige: gij moet het verantwoorden. (Mt. 27,24).

En nadat hij Jezus heeft laten geselen, levert hij Hem over om gekruisigd te worden. Nu was God reeds overwonnen.

Jezus is alleen. De dagen zijn lang voorbij dat het woord van de Godmens licht en hoop ontstak in de harten; ook de lange processies van zieken die genezen werden, zijn voorbij en de triomfantelijke toeroepingen in Jeruzalem, toen de Heer aankwam op een zachtmoedig ezeltje gezeten. Hadden de mensen aan de Liefde van God maar een ander onthaal willen geven! Hadden jij en ik de dag van de Heer maar erkend!

Gedachten ter overweging

1. Jezus bidt in de Olijfhof: Pater mi (Mt. 26, 39), Abba, Pater! (Mc. 14, 36). God is mijn Vader, ook al zendt Hij mij lijden. Hij bemint mij met tederheid, ook al brengt Hij mij wonden toe. Jezus lijdt om de Wil van de Vader te vervullen… En ik, die ook de allerheiligste Wil van God wil vervullen in het voetspoor van de Meester, zou ik mij willen beklagen als ik het lijden als reisgezel tegenkom?

Het lijden zal voor mij een zeker teken zijn van mijn goddelijk kindschap, omdat Hij mij als zijn goddelijke Zoon behandelt. En dan zal ik, zoals Hij, in mijn eenzaamheid, in mijn Getsemani, kunnen zuchten en huilen. Maar als ik dan, in de erkenning van mijn niets, op de grond lig uitgestrekt, zal tot de Heer slechts één kreet opstijgen uit het diepste van mijn ziel: Pater mi. Abba, Paterfiat!

2. De gevangenneming. Venit hora: ecce Filius hominis tradetur in manus peccatorum (Mc. 14, 41): Het uur is gekomen; zie de Mensenzoon zal worden overgeleverd in de handen van de zondaars… Dus de zondaar heeft zijn uur? Ja! En God zijn eeuwigheid!…

Boeien van Jezus! Boeien die Hij zich vrijwillig heeft laten aandoen, bindt mij vast, laat mij met mijn Heer lijden, opdat dit lichaam des doods zich overgeve… Want - er is geen tussenweg - of ik onderwerp mijn lichaam, of het zal mij overmeesteren. Liever slaaf zijn van mijn God, dan slaaf van mijn vlees.

3. Gedurende het schijnproces zwijgt de Heer. Jezus autem tacebat (Mt. 26, 63): Jezus echter zweeg. Daarna antwoordt Hij op de vragen van Kajafas en Pilatus… Met Herodes echter, wispelturig en onrein, geen woord (vgl. Lc. 23, 9); de zonde van ontucht verlaagt de mens zo zeer, dat hij zelfs de stem van de Verlosser niet hoort.

Als men in zoveel milieus weerstand biedt aan de waarheid, zwijg dan en bid, versterf je… en blijf hopen. Zelfs voor de zielen die het meest verdorven lijken, blijft tot aan het einde de mogelijkheid God opnieuw te beminnen.

4. Het vonnis wordt dadelijk uitgesproken. Pilatus spot: Ecce rex vester! (Joh. 19, 14): Zie daar uw koning! De hogepriesters antwoorden woedend: Wij hebben geen andere koning dan de Keizer (Joh. 19, 15).

Heer! Waar zijn uw vrienden gebleven? Waar uw onderdanen? Zij hebben U verlaten. Het is een vaandelvlucht die al twintig eeuwen aanhoudt… Wij allen vluchten voor het Kruis, voor uw heilig Kruis.

Bloed, droefheid, eenzaamheid, en een niet te stillen honger naar zielen… gaan in het gevolg van uw koningschap.

5. Ecce homo! (Joh. 19, 5): Zie de Mens! Het hart schrikt bij het aanschouwen van de allerheiligste Mensheid van de Heer, die één wonde is geworden.

En als men Hem vraagt: Wat zijn dat voor wonden in uw handen?, zal Hij zeggen: Die zijn Mij in het huis van mijn vrienden geslagen (Zach. 13, 6).

Kijk naar Jezus. Elke striem is een verwijt; elke geselslag een reden tot smart voor jouw beledigingen en de mijne.

Dit hoofdstuk in een andere taal