Het Opus Dei en het streven naar heiligheid in de wereld

Vraaggesprek door Enrico Zuppi en Antonino Fugardi, respectievelijk directeur en redacteur van L'Osservatore della Domenica (Vaticaanstad). Verschenen in drie afleveringen op 19 en 26 mei, en 2 juni 1968.

Het Opus Dei speelt een vooraanstaande rol in het ontwikkelingsproces van de leek, dat nu aan de gang is. Wij zouden u op de eerste plaats willen vragen wat naar uw mening de voornaamste kenmerken van dat proces zijn?

Het is altijd mijn opvatting geweest dat de bewustwording van de waardigheid van de christelijke roeping het fundamentele kenmerk is in het ontwikkelingsproces van de leken. De roepstem van God, het merkteken van het Doopsel en de genade maken dat iedere christen het geloof volledig kan en moet verwezenlijken. Iedere christen moet onder de mensen een alter Christus, ipse Christus (een andere Christus, Christus zelf) zijn. De heilige Vader heeft het op ondubbelzinnige wijze onder woorden gebracht: “Wij moeten aan het feit dat wij gedoopt zijn en door dit sacrament in het mystieke lichaam van Christus, de Kerk, opgenomen, weer zijn volle betekenis teruggeven (…). Het christen-zijn, het ontvangen van het Doopsel mag niet als iets onbetekenends beschouwd worden dat geen bijzondere aandacht verdient; het dient een onuitwisbaar en verblijdend stempel op het geweten van iedere gedoopte te drukken” (Encycliek Ecclesiam suam, deel 1).

Deze gedachten verschaffen een dieper inzicht in het wezen van de Kerk, die een door alle gelovigen gevormde gemeenschap is. Wij allen delen aldus in een en dezelfde zending, die ieder moet realiseren volgens zijn persoonlijke omstandigheden. Dankzij de aansporing van de Heilige Geest zijn de leken zich er steeds beter van bewust dat ze Kerk zijn, dat ze een specifieke, verheven en noodzakelijke - immers door God gewilde - taak hebben. Zij weten dat die taak berust op het eenvoudige gegeven dat ze christen zijn en dat die niet afhankelijk is van een opdracht van de hiërarchie. Het spreekt vanzelf dat de leken die taak in eenheid met de kerkelijke hiërarchie en in overeenstemming met het leergezag dienen te vervullen. Zonder eenheid met het bisschoppencollege en met het hoofd ervan, de Paus van Rome, kan er namelijk voor een katholiek geen eenheid met Christus bestaan.

Die specifieke manier waarop leken hun bijdrage aan de heiligheid en het apostolaat van de Kerk leveren bestaat in de vrije en verantwoordelijke werkzaamheid midden in de tijdelijke structuren; zo kunnen ze daar het zuurdesem van de christelijke boodschap overal brengen. Het getuigenis dat een christen door zijn leven geeft, zijn woord dat in de naam van God licht brengt en zijn verantwoordelijk handelen in de dienst van de medemensen, met wie hij de gemeenschappelijke problemen helpt oplossen, dat zijn allemaal uitingen van deze aanwezigheid, waardoor de gewone christen zijn goddelijke taak vervult.

Vele jaren geleden, al vanaf de stichtingsdag van het Opus Dei zelf, heb ik de volgende woorden van Christus die Johannes ons overlevert, zelf overwogen en anderen laten overwegen: et ego, si exaltatus fuero a terra, omnia traham ad meipsum (Joh 12,32). Christus trekt door zijn dood aan het kruis de hele schepping naar zich toe. In Zijn Naam moeten de christenen door hun werk midden in de wereld alle dingen met God verzoenen en zo Christus aan de top van alle menselijke activiteiten plaatsen.

Hieraan zou ik willen toevoegen dat naast deze bewustwording van de leken zich een analoge ontwikkeling bij de herders voordoet. Zij beseffen steeds meer wat het specifieke van de roeping van de leek is en dat deze roeping bevorderd en ondersteund moet worden door een pastoraal die te midden van het Volk Gods het charisma van de heiligheid en van het apostolaat laat ontdekken in de talloze en gevarieerde vormen zoals God die toestaat.

Deze nieuwe vorm van zielzorg stelt hoge eisen, maar is volgens mij absoluut noodzakelijk. Ze vereist de bovennatuurlijke gave om de geesten te onderscheiden, verder een fijngevoeligheid voor de dingen van God en de nederigheid om de eigen ideeën niet aan anderen op te dringen en dienstbaar te zijn aan wat God in de zielen opwekt. Kort gezegd, ze vereist de liefde voor de rechtmatige vrijheid van de kinderen Gods die Christus ontmoeten en Hem uitdragen over wegen, die weliswaar verschillend, maar allemaal even goddelijk zijn.

Een van de grootste gevaren die tegenwoordig een bedreiging voor de Kerk vormen, zou juist kunnen zijn dat deze door God gewilde christelijke vrijheid niet erkend wordt en dat men de christenen een verregaande gelijkvormigheid wil opdringen, omdat men daardoor een grotere doeltreffendheid denkt te kunnen bereiken. Die houding komt weliswaar voort uit de rechtmatige en zelfs prijzenswaardige wens, dat de Kerk een getuigenis moet geven dat de moderne wereld fascineert, maar toch ben ik bang dat die weg verkeerd is. Aan de ene kant zou de hiërarchie daardoor in tijdelijke zaken verstrikt kunnen raken, met als gevolg een andersoortig maar even noodlottig klerikalisme als in vroegere tijden. Aan de andere kant zou het de leken, de gewone christenen, kunnen isoleren van de wereld waarin ze leven en ze tot uitvoerders van beslissingen of ideeën maken, die hun ontstaan buiten die wereld vinden.

Ik heb de indruk dat van ons priesters de nederigheid verlangd wordt om te leren niet in de mode te zijn, maar om echte dienaren van de dienaren van God te zijn volgens het woord van de Doper: illum oportet crescere, me autem minui (Joh 3,30) - Hij moet groeien en ik moet kleiner worden. Op die wijze kunnen de gewone christenen, de leken, Christus in alle sectoren van de maatschappij tegenwoordig stellen. Een van de belangrijkste taken van de priester zal altijd zijn de christelijke leer te onderwijzen; de ander te helpen om zich te verdiepen in de persoonlijke en sociale eisen van het evangelie; ertoe te bewegen de tekenen van de tijd juist te verstaan. Maar ieder priesterlijk werk moet gedaan worden binnen het grootst mogelijke respect voor de rechtmatige vrijheid van de gewetens: elke mens moet in vrijheid op Gods stem antwoorden. Maar afgezien van deze hulp van de priester ontvangt iedere katholiek persoonlijk ook licht van God en de genade van staat om de specifieke taken te vervullen, die hem als mens en als christen gegeven zijn.

Wie van mening is dat om Christus' stem in de wereld te laten horen de clerus moet spreken of zich overal moet laten zien, heeft maar weinig begrepen van de waardigheid van de goddelijke roeping van alle en van iedere christengelovige afzonderlijk.

Welke taak heeft het Opus Dei in dit verband tot nu toe vervuld en vervult het vandaag de dag? In welke vorm werken de leden met andere organisaties op dat terrein samen?

Het is niet aan mij een historisch oordeel te geven over wat het Opus Dei tot nu toe met Gods genade tot stand heeft gebracht. Ik wil er alleen de nadruk op leggen dat alle inspanningen van het Opus Dei erop gericht zijn om het streven naar heiligheid en het uitoefenen van het apostolaat door de christenen die in de wereld leven te bevorderen, tot welke stand ze ook behoren en welk beroep ze ook hebben. Deze christenen staan met hun familiebanden, vriendschappen, beroepswerk en al hun edele aspiraties midden in de maatschappij.

Welnu, het Opus Dei is ontstaan om ertoe bij te dragen dat zij begrijpen dat hun leven, juist zoals het is, een gelegenheid kan zijn voor een ontmoeting met Christus, dat wil zeggen, een weg van heiligheid en apostolaat. Christus is in elke rechtschapen menselijke activiteit aanwezig: het leven van een gewone christen, dat sommigen maar te eenvoudig en te kleinzielig vinden, kan en moet een heilig en heiligmakend leven zijn.

Met andere woorden: om Christus na te volgen, om de Kerk te dienen, om andere mensen te helpen hun eeuwige bestemming te erkennen, hoef je de wereld niet te verlaten of je ervan te verwijderen. Ook is het niet nodig om zich aan een kerkelijke taak te wijden. Noodzakelijk en tevens voldoende is dat je de taak vervult die God aan ieder afzonderlijk heeft toegewezen op de door Hem gewilde plaats en in de door Hem bepaalde omgeving.

Omdat het merendeel van de christenen van God de opdracht ontvangt om de wereld van binnenuit te heiligen, midden in de tijdelijke structuren, helpt het Opus Dei hen om deze goddelijke opdracht te ontdekken. Het laat hen zien dat de menselijke roeping - in het beroep, in het gezin en in de maatschappij - niet tegengesteld is aan de bovennatuurlijke roeping maar er integendeel een integrerend bestanddeel van is.

De taak van het Opus Dei is enkel en alleen deze boodschap van het evangelie te verspreiden onder alle mensen die in de wereld leven en werken, in welke omgeving of beroep dan ook. Aan allen die dit ideaal van heiligheid begrijpen, geeft het Werk de geestelijke middelen en de leerstellige, ascetische en apostolische vorming die nodig is, om dat ideaal dan in het eigen leven te verwezenlijken.

De leden van het Opus Dei handelen niet als groep maar als individu met persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid. Juist om die reden is het Werk geen gesloten organisatie of brengt het zijn leden beslist niet samen om ze van andere mensen te isoleren. De gemeenschappelijke apostolaatswerken, die de enige initiatieven zijn die het Opus Dei leidt, staan open voor alle mensen, zonder onderscheid van maatschappelijke, culturele of religieuze aard. En juist omdat de leden zich in de wereld moeten heiligen, werken ze met alle mensen samen met wie ze door hun werk of door hun deelname aan het maatschappelijk leven verbonden zijn.

Een essentieel bestanddeel van de christelijke geest is niet alleen de eenheid met de hiërarchie - Paus en bisschoppen - maar ook de verbondenheid met de andere broeders in het geloof. Al lang ben ik van mening dat een van de grootste kwalen van de Kerk van onze tijd is dat veel katholieken niet weten wat de katholieken van andere landen en van andere rangen en standen denken en doen. Het is nodig dat men deze broederlijkheid die het leven van de eerste christenen zo diep beïnvloedde, opnieuw in praktijk brengt. Op die wijze zullen wij ons verenigd weten en tegelijk de verscheidenheid van persoonlijke roepingen liefhebben. Dan zullen veel onrechtvaardige en beledigende oordelen vermeden worden, die bepaalde kleine groepen in naam van het katholicisme verspreiden en die gericht zijn tegen andere geloofsgenoten, die in werkelijkheid rechtschapen en met offergeest werken, zich richtend op de bijzondere omstandigheden van hun land.

Het is belangrijk dat ieder trouw probeert te zijn aan zijn eigen goddelijke roeping en de Kerk dus niet berooft van de vruchten van zijn van God ontvangen charisma. De eigen taak van de leden van het Opus Dei, die normale christenen zijn, bestaat in het heiligen van de wereld van binnenuit door de meest uiteenlopende menselijke werkzaamheden te verrichten. Daar hun lidmaatschap van het Werk hun positie in de wereld niet verandert, nemen ze deel aan gemeenschappelijke religieuze diensten, aan het leven van de parochie enzovoort, op een wijze die overeenstemt met de omstandigheden van ieder geval. Ook in dit opzicht zijn het normale burgers die goede katholieken willen zijn.

Maar in de regel leggen de leden van het Werk zich niet toe op werk dat confessioneel van karakter is. Alleen in uitzonderingsgevallen, op uitdrukkelijk verzoek van het kerkelijk gezag, werkt deze of gene van het Werk in kerkelijke instellingen. Achter die houding steekt niet de wens om anders te zijn en nog veel minder is het een teken van geringschatting van confessionele activiteiten. Het is niets anders dan de beslissing om zich aan datgene te wijden dat tot de eigen roeping van het Opus Dei behoort. Er zijn al veel religieuzen en clerici en ook veel leken die op dat gebied vol ijver actief zijn en die daaraan al hun krachten geven.

De speciale taak van de leden van het Opus Dei, waartoe ze zich door God geroepen voelen is van andere aard. Binnen de algemene roeping om heilig te zijn ontvangen de leden van het Opus Dei nog een speciale roeping om in vrijheid en verantwoordelijkheid naar heiligheid te streven en apostolaat te doen midden in de wereld waarbij ze dan de plicht op zich nemen om volgens een specifieke geest te leven en gedurende hun leven een bijzondere vorming te ontvangen. Als de leden hun werk in de wereld zouden verwaarlozen om kerkelijk werk te doen, zouden ze hun door God ontvangen gaven braak laten liggen. En door hun wens om direct pastoraal werk te doen zouden ze de Kerk in feite schade berokkenen, want dan zouden er minder christenen zijn die bezig zijn met zichzelf te heiligen in alle beroepen en taken van de burgermaatschappij en op het immense gebied van de wereldlijke arbeid.

Bovendien eist de noodzaak om zich in beroep en geloof voortdurend verder te ontwikkelen, naast de tijd die men nodig heeft voor het geestelijk leven, het gebed en het offervaardig vervullen van zijn plichten van staat, het hele leven op: er blijft geen vrije tijd over.

Het is bekend dat van het Opus Dei mannen en vrouwen uit alle rangen en standen, getrouwd en ongetrouwd lid zijn. Wat is nu het gemeenschappelijke kenmerk dat de roeping voor het Werk onderscheidt? Welke verplichtingen neemt ieder lid op zich om de doelstelling van het Opus Dei te verwezenlijken?

Ik zal het u in een paar woorden zeggen: de heiligheid zoeken midden in de wereld, midden op straat. Wie van God de specifieke roeping tot het Opus Dei krijgt weet en leeft ernaar dat hij de heiligheid in zijn eigen levensstaat moet zoeken, in de uitoefening van zijn arbeid, of dat nu hand- of intellectueel werk is. Ik zeg u, hij weet het en leeft ernaar, want het gaat niet om het accepteren van een alleen maar theoretisch postulaat, maar om het elke dag weer in het gewone leven in praktijk te brengen.

Het willen bereiken van de heiligheid ondanks de persoonlijke fouten en ellende, waarmee ieder mens in zijn leven te maken heeft, betekent zich inspannen om, met de genade van God, de liefde te beleven die immers de volheid van de wet en de band van de volmaaktheid is. De liefde is niet iets abstracts. Ze is een echte en onbeperkte overgave in de dienst aan God en aan alle mensen: dienst aan God, die in de stilte van het gebed en in het lawaai van de wereld spreekt; en dienst aan de mensen wier levensweg de onze kruist.

Als wij volgens de Liefde leven, beoefenen wij alle natuurlijke en bovennatuurlijke deugden van de christen. Deze vormen tezamen een eenheid en zijn niet beperkt tot een telbare lijst. De liefde vereist het in praktijk brengen van rechtvaardigheid, gemeenschapszin, verantwoordelijkheid voor gezin en maatschappij, onthechting, vreugde, kuisheid, vriendschap enzovoort.

Men ziet onmiddellijk dat het beoefenen van deze deugden vanzelf tot het apostolaat leidt, ja, het is al apostolaat. Want als je zo probeert midden in het dagelijkse werk te leven, wordt het christelijk gedrag meteen een voorbeeld, een getuigenis, een concrete en doeltreffende hulp. Je leert de voetsporen te volgen van Christus, die bij zijn voorbeeld ook het woord voegde: coepit facere et docere (Hnd 1,1), Hij begon te doen en te onderwijzen. Daarom heb ik dit werk al meer dan veertig jaar het apostolaat van vriendschap en vertrouwen genoemd.

Alle leden van het Opus Dei delen in deze ijver naar heiligheid en apostolaat. Daarom zijn er in het Werk geen rangen of standen onder de leden. Wel bestaat er verschil in de posities die ieder persoonlijk in de wereld inneemt. Aan deze verscheidenheid past zich de voor allen gelijke en unieke, specifieke en door God zelf gewilde roeping tot het Werk aan: de roeping tot overgave, tot een persoonlijke, vrije en verantwoordelijke inzet om de wil van God te vervullen, die voor ieder van ons duidelijk geworden is.

Zoals u ziet is het pastorale verschijnsel van het Opus Dei iets dat van onder af groeit, dat wil zeggen vanuit het gewone leven van de christen, die samen met de andere mensen leeft en werkt. Het ligt niet op het vlak van een verwereldlijking, van een desacralisatie van het monastieke of religieuze leven en vormt ook niet het laatste stadium van de toenadering van de religieuzen tot de wereld.

Wie de roeping tot het Opus Dei ontvangt, krijgt een nieuwe kijk op de dingen om hem heen. Hij ontdekt een nieuw licht in zijn sociale contacten, in zijn beroep, in zijn zorgen, zijn verdriet en zijn blijdschap. Maar nooit trekt hij zich van dat alles terug. Het is daarom niet juist om van aanpassing aan de wereld of aan de moderne maatschappij te spreken. Niemand past zich aan aan wat van hemzelf is. Men is in datgene wat men heeft als iets eigens. De ontvangen roeping is dezelfde als de roeping die in de harten van de vissers, landarbeiders, kooplieden of soldaten opbloeide, die in Galilea om Christus heen zaten en Hem hoorde zeggen: Wees volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is. (Mat 5,48).

Ik herhaal dat het bij de volmaaktheid die de leden van het Opus Dei zoeken gaat om de specifieke volmaaktheid van iedere christen als zodanig, de volmaaktheid dus waartoe elke christen geroepen is en die ervan uitgaat dat men helemaal volgens de eisen van het geloof leeft. Het gaat ons niet om de evangelische volmaaktheid die men beschouwt als eigen aan de religieuzen en aan sommige instellingen die lijken op de religieuzen. Nog minder gaat het ons om het zogenoemde leven van evangelische volmaaktheid, dat kerkrechtelijk betrekking heeft op de religieuze staat.

De weg van de religieuze roeping beschouw ik als noodzakelijk en zegenrijk in de Kerk. Wie deze niet zou waarderen, zou niet de geest van het Werk bezitten. Maar die weg is niet de mijne noch die van de leden van het Opus Dei. Men kan zeggen dat wie bij het Opus Dei komen, dit doen op de uitdrukkelijke voorwaarde, dat ze niet van levensstaat veranderen. Ons specifieke kenmerk bestaat in de heiliging van onze eigen staat in de wereld en in de persoonlijke heiliging van elk lid op de plaats waar hij Christus ontmoet. Dat is de verplichting die elk lid op zich neemt om de doelstellingen van het Opus Dei te verwezenlijken.

Hoe is het Opus Dei georganiseerd?

Als, zoals ik u net zei, de roeping van het Werk de mens in zijn normale leven midden in zijn werk bereikt, wordt het duidelijk dat het Opus Dei niet gebaseerd kan zijn op comités, vergaderingen, bijeenkomsten enzovoort. Tot verbazing van sommigen heb ik wel eens gezegd dat het Opus Dei in die zin een ongeorganiseerde organisatie is. De meeste leden, haast allemaal, leven zelfstandig, daar waar ze ook zouden wonen als ze geen lid waren: thuis, bij hun gezin, op hun werk.

En daar waar hij leeft, vervult ieder lid van het Werk het doel van het Opus Dei: proberen heilig te zijn door zijn leven te maken tot een dagelijks, gewoon, onopvallend zo men wil, apostolaat, dat niettemin volhardend en goddelijk doeltreffend is. Dat is het belangrijkste.

En om dat leven van heiligheid en apostolaat te voeden krijgt ieder de nodige geestelijke steun, de raad en de oriëntering van het Opus Dei, maar dat alles alleen op zuiver spiritueel gebied. Op elk ander terrein - het werk, het maatschappelijke leven enzovoort - handelt ieder zoals hij zelf wil, ook al is hij zich ervan bewust dat dat geen neutraal gebied is maar de materie die heilig maakt en geheiligd moet worden en die een middel tot apostolaat is.

Op die wijze leiden allen hun eigen leven met de daaruit voortvloeiende relaties en verplichtingen, en komen bij het Werk om geestelijke steun te ontvangen. Dit vereist een bepaalde, weliswaar erg eenvoudige, structurering: er wordt voor gezorgd dat die tot het allernoodzakelijkste beperkt blijft. Men ontvangt een religieus-theologische vorming die het hele leven duurt. Ze is gericht op een eerlijke en echte vroomheid die zich in daden uit, en op een gloeiende ijver, het gevolg van het voortdurend gebed van een beschouwend iemand en van een persoonlijk en verantwoordelijk apostolaat, waaraan elk fanatisme vreemd is.

Alle leden van het Opus Dei weten bovendien waar zij een priester van het Werk kunnen vinden om met hem de problemen van hun geweten te bespreken. Een aantal leden, erg weinig in verhouding tot het geheel, woont bij elkaar om een apostolisch project te leiden of om zich te wijden aan de geestelijke zorg voor anderen. Zij vormen een normale huishouding als een christelijk gezin en blijven werken, ieder in zijn eigen beroep.

In elk land bestaat er een regionaal bestuur dat steeds een collegiaal karakter draagt. Aan het hoofd ervan staat een consiliarius. Daarnaast bestaat er een centrale leiding waarvan de zetel zich in Rome bevindt. De leden ervan zijn uit diverse landen en beroepen afkomstig. Het Opus Dei bestaat uit twee afdelingen, een voor mannen en een voor vrouwen. Beide werken geheel onafhankelijk van elkaar en zijn slechts met elkaar verenigd in de persoon van de algemeen voorzitter1.

Ik hoop dat het duidelijk geworden is wat ongeorganiseerde organisatie betekent: het primaat van de geest boven de organisatie. De leden leven niet in een keurslijf van aanwijzingen, plannen en bijeenkomsten. Ieder staat op zich zelf, met de anderen verbonden door een gemeenschappelijke spiritualiteit en het gemeenschappelijk streven naar heiligheid en apostolaat, en probeert zijn dagelijks leven te heiligen.

Sommige mensen hebben van het Opus Dei gezegd dat het een organisatie van een intellectuele elite is, die in invloedrijke politieke, economische en culturele kringen wil binnendringen om ze, al wordt het met goede bedoelingen gedaan, van binnen uit te controleren. Is dat juist?

Bijna alle instellingen die een nieuwe boodschap brachten of die ernaar streefden om het christendom op consequente wijze te verwezenlijken en de mensheid serieus te dienen, zijn, vooral in het begin, op onbegrip gestuit. Zo is het te verklaren dat sommigen de leer over het lekenapostolaat die het Opus Dei in praktijk brengt en verkondigt, in het begin niet begrepen hebben.

Bovendien moet ik constateren, ook al praat ik er niet graag over, dat er in ons geval een hardnekkige en systematische lastercampagne gevoerd werd. Er waren mensen die beweerden (misschien was dat wel hun eigen werkwijze) dat we in het geheim werkten, dat we op leidende posities uit waren enzovoort. Ik zou alleen willen opmerken dat die campagne ongeveer dertig jaar geleden begonnen is door een Spaanse religieus, die later zijn orde en de Kerk verliet, voor de wet trouwde en nu een protestants dominee is.

Is de laster eenmaal op gang gebracht dan blijft die door de inertie nog een tijd doorleven, want er zijn mensen die naar de pen grijpen zonder van tevoren voldoende informatie in te winnen. Niet allen handelen als goede journalisten, die zich niet onfeilbaar achten en die eerlijk genoeg zijn om zichzelf te corrigeren als ze de waarheid horen. Dat is dus gebeurd, ook al zijn die lasterpraatjes - afgezien van het feit dat ze al op het eerste gezicht ongeloofwaardig leken - door feiten weerlegd, die een ieder kan controleren. Ik wijs er alleen op dat de door u bedoelde roddel alleen op Spanje betrekking heeft. De gedachte alleen al, dat een internationale instelling als het Opus Dei zich zou laten leiden door de problemen in één enkel land, getuigt van een zeer beperkte horizon, van provincialisme.

Bovendien zijn de meeste leden van het Opus Dei (in Spanje en in alle andere landen) huisvrouwen, arbeiders, winkeliers, administratieve medewerkers, boeren…, dus mensen die door het werk dat ze doen, voor de politiek of de maatschappij niet bijzonder veel gewicht in de schaal leggen. Dat er veel arbeiders lid van het Opus Dei zijn valt niet op, een enkele politicus wel. In werkelijkheid is voor mij de roeping tot het Opus Dei van een kruier net zo belangrijk als die van een directeur van een onderneming. De roeping komt van God en in de werken van God is geen plaats voor discriminatie, en zeker niet als die demagogisch is.

Wie de leden van het Opus Dei op zeer uiteenlopende terreinen bezig ziet en toch alleen maar kan denken aan zogenaamde invloeden en controles, verraadt dat hij een arm idee heeft van het christelijk leven. Het Opus Dei beheerst geen enkele wereldlijke activiteit noch pretendeert dat. Het wil enkel en alleen de boodschap van het evangelie verspreiden. God wil dat alle mensen die in de wereld leven, Hem juist door de uitoefening van hun wereldlijke activiteiten liefhebben en Hem daarin dienen. Daarom werken de leden van het Opus Dei, omdat het normale christenen zijn, waar en hoe het hun het beste lijkt. Het Werk houdt zich slechts bezig met hen geestelijk te helpen om naar christelijk geweten te handelen.

Neem nu eens het concrete geval Spanje. Die paar leden van het Opus Dei die in dat land invloedrijke posities hebben of openbare functies bekleden doen dat, zoals de andere leden in andere landen ook, met vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid; ieder volgt zijn eigen geweten. Zo is het te verklaren, dat ze in de praktijk verschillende, en zelfs tegengestelde, houdingen ingenomen hebben.

Bovendien zou ik willen opmerken dat de mensen, die van het optreden van enige leden van het Opus Dei in de Spaanse politiek bijzonder veel ophef maken, de werkelijkheid zodanig geweld aandoen dat het aan laster grenst. Want die bewuste, in het openbare leven actieve leden vormen hier een minderheid in verhouding tot alle daar in het openbare leven werkzame katholieken. Haast de hele bevolking van Spanje is katholiek. Daarom is het al in statistisch opzicht logisch dat er katholieken zijn die aan het politieke leven deelnemen. Bovendien zijn er in Spanje op alle bestuursniveaus, van de minister tot de burgemeester, zeer veel katholieken die uit de meest uiteenlopende katholieke verenigingen afkomstig zijn: afdelingen van de Katholieke Actie, de Nationale Katholieke Vereniging van de Propagandisten waarvan de eerste president kardinaal Herrera Oria was, de Mariacongregaties enzovoort.

Ik wil op dit onderwerp niet nog uitvoeriger ingaan, maar van de gelegenheid gebruik maken om nog eens te verklaren dat het Opus Dei aan geen enkel land, regering, politieke stroming of ideologie gebonden is. De leden handelen in wereldlijke zaken steeds in volledige vrijheid en weten hun eigen verantwoordelijkheid op zich te nemen. Zij verafschuwen elke poging om de godsdienst voor politieke doeleinden en partijbelangen te gebruiken.

Eenvoudige dingen zijn vaak moeilijk te verklaren. Daarom ben ik bij die vraag wat langer blijven stilstaan. In elk geval is de roddel waarover ik het net had, verleden tijd. Deze lasterpraatjes zijn al vrij lang geleden ontzenuwd, niemand gelooft er meer in. We hebben vanaf het eerste ogenblik in volledige openheid gehandeld, want er was echt geen reden om ons anders te gedragen. We hebben de aard en de doelstelling van ons apostolaat zo duidelijk mogelijk uiteengezet en allen die het wilden, konden de werkelijkheid leren kennen. Een feit is dat heel veel mensen - katholieken en niet-katholieken, christenen en niet-christenen - ons werk waarderen en eraan meewerken.

Bovendien heeft de vooruitgang van de geschiedenis van de Kerk tot het achterhalen van een bepaald soort klerikalisme geleid, dat ertoe neigt alles wat de leken betreft te misvormen door aan hen dubbele intenties toe te schrijven. Tegenwoordig is het eenvoudiger te begrijpen dat het Opus Dei niet meer en niet minder beleeft en verkondigt dan dit: de goddelijke roeping van de gewone christen, met een duidelijke bovennatuurlijke inzet.

Als ik hoor zeggen: de katholieken dringen alle maatschappelijke milieus binnen, dan verlang ik vurig naar het ogenblik dat ieder begrijpt dat het een klerikale uitdrukking is. Op het Opus Dei kan zo'n zin tenminste niet toegepast worden. De leden van het Werk hebben het niet nodig om de tijdelijke structuren binnen te dringen, want als gewone burgers waren ze, net als de anderen, er altijd al in.

Als God iemand die in een fabriek of in een ziekenhuis of in het parlement werkt tot het Opus Dei roept betekent dat, dat die mens van dat ogenblik af vastberaden de middelen gebruikt om zijn beroep met de genade van God te heiligen. Er gebeurt niets anders dan dat hij zich bewust wordt van de radicale eisen van de boodschap van het evangelie, in overeenstemming met de specifieke roeping van iedere mens.

Het idee dat deze bewustwording tot gevolg heeft dat je het gewone leven moet verlaten is alleen maar van toepassing op mensen, die door God tot het religieuze leven geroepen worden, met zijn contemptus mundi, de verachting van de wereldse dingen. Maar te doen alsof het verlaten van de wereld de essentie of de uiterste consequentie van het christendom is, is gewoon absurd.

Het Opus Dei brengt zijn leden dus niet een bepaald milieu binnen, want de leden - ik herhaal het - waren daar altijd al; en er is voor hen geen reden om het te verlaten. Bovendien komen roepingen voor het Opus Dei, die door de genade van God en door het zojuist genoemde apostolaat van vriendschap en vertrouwen gewekt worden, voor in alle milieus.

Misschien vormt juist die ongecompliceerdheid van karakter en handelwijze van het Opus Dei een moeilijkheid voor mensen die van binnen ingewikkeld zijn en blijkbaar niet in staat om iets wat oprecht en oorspronkelijk is te begrijpen.

Natuurlijk zullen er altijd mensen zijn die niet begrijpen wat het Opus Dei eigenlijk is. Het verbaast ons niet. De Heer waarschuwde zijn leerlingen al voor al die moeilijkheden toen Hij zei: non est discipulus super magistrum (Mt 10,24), de leerling staat niet boven de meester. Niemand kan verlangen dat hij door alle mensen gewaardeerd wordt, maar ieder heeft wel het recht om als mens en als kind van God gerespecteerd te worden. Helaas zijn er fanatici die hun ideeën op totalitaire wijze aan anderen proberen op te dringen. Die zullen nooit de liefde begrijpen die de leden van het Opus Dei voor de persoonlijke vrijheid van andere mensen hebben en natuurlijk ook voor hun eigen persoonlijke vrijheid, die steeds verbonden is met persoonlijke verantwoordelijkheid.

Ik herinner me een zeer tekenende anekdote. In een stad, waarvan het niet verstandig zou zijn de naam te noemen, beraadslaagde de gemeenteraad over de financiële steun aan een vormingsinstituut dat door leden van het Opus Dei geleid wordt. Het vervult, zoals alle gemeenschappelijke instellingen van het Opus Dei, duidelijk een maatschappelijke taak. Het merendeel van de raadsleden was vóór steun. Een lid, een socialist, merkte bij de motivering van het verzoek op dat hij het werk van deze instelling persoonlijk kende. Hij zei: “Het werk van dat studentenhuis onderscheidt zich van andere zo gunstig, omdat de leiders ervan aan de persoonlijke vrijheid van het individu zoveel waarde hechten. Daar wonen studenten van allerlei godsdiensten en wereldbeschouwingen samen”. De communistische gemeenteraadsleden stemden tegen het voorstel. Een ervan gaf tegenover zijn socialistische collega de volgende verklaring voor zijn beslissing: “Ik heb er tegen gestemd, want als u gelijk hebt dan is dat huis een doeltreffende propaganda voor het katholicisme”.

Wie de vrijheid van andere mensen niet respecteert of tegen de Kerk is, kan een apostolisch werk niet waarderen. Ook dan ben ik als mens toch verplicht om de ander te respecteren en te proberen hem tot de waarheid te brengen. En als christen ben ik verplicht hem te beminnen en voor hem te bidden.

Na uw duidelijke uiteenzetting over dit punt de volgende vraag: wat zijn de bijzondere kenmerken van de geestelijke vorming van de leden van het Opus Dei, waardoor er niemand op grond van materiële of tijdelijke overwegingen lid van het Opus Dei is?

Elk motief dat niet zuiver geestelijk van aard is, is absoluut uitgesloten, omdat het Werk veel verlangt - onthechting, offer, zelfverloochening, ononderbroken werken voor de mensen - en niets geeft. Ik bedoel hiermee dat het Werk geen wereldlijke voordelen biedt. In plaats daarvan verschaft het zoveel te meer op het niveau van het geestelijk leven. Het verschaft middelen om in de ascetische strijd te overwinnen, het leidt de mensen naar wegen van gebed, het leert met Christus als broer om te gaan, God te zien in alle omstandigheden van het leven, zich kind van God te voelen en daarom vastbesloten Zijn leer te verspreiden.

Wie niet op de weg van het innerlijk leven vooruitgaat en begrijpt dat het de moeite waard is zich helemaal weg te schenken, het eigen leven in dienstbaarheid aan de Heer over te geven, die kan in het Opus Dei niet volharden. Want heiligheid is geen etiket, noch etiquette, maar stelt diep ingrijpende eisen.

Ook heeft het Opus Dei geen enkele activiteit met politieke, economische of ideologische doeleinden. Het is niet gebaat bij tijdelijke activiteiten. Zijn werk is uitsluitend op de geestelijke vorming van de leden en op de apostolische projecten gericht, dat wil zeggen op de voortdurende geestelijke verzorging van alle leden en op de gemeenschappelijke apostolaatswerken voor sociale hulp, liefdadigheid, opvoeding…

De leden van het Opus Dei hebben zich enkel en alleen verenigd om een duidelijk omschreven weg van heiligheid te volgen en om aan bepaalde apostolische projecten mee te werken. Hun onderlinge verplichtingen hebben geen betrekking op enig tijdelijk belang, eenvoudigweg omdat op dit terrein alle leden van het Opus Dei vrij zijn, zodat ieder zijn eigen weg gaat met verschillende en soms tegengestelde doeleinden en belangen.

Als gevolg van de uitsluitend bovennatuurlijke doeleinden is de geest van het Werk een geest van vrijheid en van liefde voor de persoonlijke vrijheid van allen. Omdat die liefde voor de vrijheid oprecht is en niet alleen maar theorie, houden wij ook van het noodzakelijke gevolg van die vrijheid, namelijk het pluralisme. In het Opus Dei is het pluralisme gewenst en bemind, het wordt niet alleen maar getolereerd en beslist niet belemmerd. Als ik al deze verschillen in instelling en opvatting zie die er bij de leden van het Werk in politieke, economische, sociale, artistieke en andere kwesties bestaan, dan is dat panorama voor mij een rede van blijdschap, omdat het bewijst dat alles functioneert zoals God het gewild heeft.

Eenheid in geest en verscheidenheid in wereldlijke zaken zijn te verenigen als er geen fanatisme en intolerantie heersen en vooral als men vanuit het geloof leeft en beseft dat wij mensen niet alleen verbonden zijn door wederzijdse genegenheid of door gemeenschappelijke belangen, maar vooral ook door de werking van die ene Geest, die van ons broeders van Christus maakt en die ons zo naar God onze Vader leidt.

Een echte christen zal nooit denken dat de eenheid in het geloof, de trouw aan het leergezag en aan de traditie van de Kerk en het streven om aan alle mensen de heilsboodschap te brengen, in tegenspraak zouden kunnen zijn met de grote verscheidenheid in opvattingen, die er kunnen zijn in kwesties die God, zoals men wel zegt, aan de vrije discussie heeft overgelaten. Sterker nog, voor een echte christen is het volkomen duidelijk dat die verscheidenheid deel uitmaakt van het goddelijke plan, dat ze gewild is door God, die zijn gaven en zijn licht uitdeelt zoals Hij wil. De christen dient de andere mensen lief te hebben en daarom tegenovergestelde meningen te respecteren en broederlijk te leven met die mensen, die anders denken dan hij.

Juist omdat de leden van het Werk in deze geest gevormd zijn, is het onvoorstelbaar dat iemand het in zijn hoofd zou halen om zijn lidmaatschap van het Werk te eigen bate te gebruiken of om anderen zijn politieke of culturele opvattingen op te dringen. De andere leden zouden dat beslist niet accepteren. Het bewuste lid zou òf zijn houding moeten veranderen òf het Werk moeten verlaten. In dit opzicht mag niemand in het Werk ooit de geringste afwijking toelaten, want hier gaat het niet alleen om de verdediging van de eigen vrijheid, maar ook om het bovennatuurlijke karakter van een taak, waaraan men zich in overgave wijdt. Daarom ben ik van mening dat persoonlijke vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid de beste garantie vormen voor de bovennatuurlijke doelstelling van het Werk van God.

Mogelijk zijn er mensen die denken dat het Opus Dei het tot nu toe van de geestdrift van zijn eerste leden moest hebben, al zijn er intussen al duizenden. Wat garandeert het voortbestaan van het Werk en hoe is het risico, waarmee trouwens iedere instelling te maken heeft, te voorkomen dat de ijver en het elan van het eerste uur verslappen?

Het Werk is niet op enthousiasme gebaseerd maar op geloof. De jaren van het begin - lange jaren - waren erg hard, er waren alleen maar moeilijkheden. Het Opus Dei ging vooruit door de genade Gods en door het gebed en het offer van de eerste leden, zonder dat het over menselijke middelen beschikte. Het enige dat wij bezaten was jeugd, een goed humeur en de wens om de wil van God te doen.

Vanaf het begin waren de wapens van het Opus Dei het gebed, een leven van overgave, het in stilte opgeven van alles wat egoïsme is, om zo de mensen te dienen. Zoals ik u al zei, komt men bij het Opus Dei alleen maar om een geest te ontvangen die juist leidt naar een volledige zelfverloochening, terwijl de beroepsarbeid uit liefde tot God, en om Hem tot zijn schepselen gewoon doorgaat.

De garantie tegen een verslapping bestaat alleen maar hierin dat mijn kinderen van het Opus Dei de geest ervan nooit verliezen. Ik weet dat de werken van de mensen na verloop van tijd verslijten. Met de werken van God gebeurt dit niet, of het moet zijn dat ze door de mensen omlaag gehaald worden. Alleen als de goddelijke drijfveer verloren gaat, treden verval en ondergang op. In ons geval ziet men duidelijk de Voorzienigheid van de Heer die er in die korte tijd van maar veertig jaar voor zorgde, dat in zo verschillende landen gewone burgers die zich in niets van de andere mensen onderscheiden, die specifieke roeping ontvangen en ernaar leven.

Het doel van het Opus Dei is, ik herhaal het, de heiligheid van elk van zijn leden, van mannen en vrouwen, die blijven op de plaats die ze in de wereld hadden. Als iemand niet met de bedoeling bij het Werk komt om, ondanks alles - dat wil zeggen, ondanks de eigen ellende, de eigen persoonlijke fouten - heilig te worden, zal hij al gauw weer gaan. Ik ben van mening dat heiligheid heiligheid oproept en ik bid tot God dat in het Opus Dei die vaste overtuiging en dat leven uit het geloof nooit zullen ontbreken. U ziet, wij bouwen niet alleen maar op menselijke of juridische zekerheden. De werken waartoe God opwekt, bewegen zich op het ritme van de genade van God. Mijn enige recept is: heilig zijn, heilig willen worden, met persoonlijke heiligheid.

Waarom zijn er priesters in een zo uitdrukkelijk laïcale instelling als het Opus Dei? Kan ieder lid priester worden of alleen diegenen, die door de directeuren uitgekozen worden?

De roeping tot het Opus Dei kan ieder ontvangen die zich in zijn eigen levensstaat wil heiligen, of hij nu ongetrouwd, getrouwd of weduwnaar is, of hij nu leek of clericus is.

Daarom komen ook diocesane geestelijken bij het Opus Dei die dan verder diocesaan priester blijven, want het Werk helpt ze om door de heiliging van hun dagelijkse werk naar de christelijke volmaaktheid in hun levenstaak te streven. Dat werk is nu juist hun ambt als priester in dienst van hun bisschop, van het bisdom, van de hele Kerk. Ook in hun geval verandert het lidmaatschap van het Opus Dei niets aan hun levensstaat: ze blijven zich daarna aan de taken wijden die de bisschop hun toevertrouwd heeft en aan alle apostolische activiteiten die ze moeten verrichten, zonder dat het Werk hoe dan ook tussenbeide komt. En ze heiligen zich door de deugden die bij de priester horen zo volmaakt mogelijk te beoefenen.

Behalve de priesters die bij het Opus Dei komen nadat ze de priesterwijding al ontvangen hebben, zijn er in het Werk ook wereldgeestelijken die gewijd zijn, nadat ze daarvoor al als leek, als een gewoon christen, lid van het Opus Dei waren. Het gaat daarbij om een heel klein aantal in verhouding tot het totale aantal leden, het is minder dan twee procent. Ze streven als priester de apostolische doeleinden van het Opus Dei na en zien daarbij af van de uitoefening van hun oude burgerlijke beroep, in de mate die afhankelijk is van ieder geval. Het zijn dus beroepsmensen, die tot het priesterschap geroepen worden na een opleiding te hebben genoten tot arts, ingenieur, monteur, landarbeider, leraar, journalist, noem maar op, en die jarenlang in dat beroep gewerkt hebben. Ze volgen serieus en zonder haast de kerkelijke studies, totdat ze de doctorstitel behaald hebben. Daarbij verliezen ze niet deze specifieke mentaliteit van hun burgerlijke beroepswereld zodat ze, als ze priester gewijd worden, arts-priester, advocaat-priester, arbeider-priester… zijn.

Hun aanwezigheid is voor het apostolaat van het Opus Dei nodig. Dat apostolaat wordt, zoals gezegd, in hoofdzaak door leken uitgeoefend. Elk lid probeert in de eigen omgeving van zijn beroep apostolisch werkzaam te zijn en de mensen dichter bij Christus te brengen door het voorbeeld en door het woord, door de dialoog. Maar in het apostolaat, bij het leiden van de zielen op de wegen van het christelijk leven, stuit men op de sacramentele muur. De heiligende taak van de leek heeft de heiligende taak van de priester nodig, die het boetesacrament toedient, de Eucharistie viert en het woord Gods in naam van de Kerk verkondigt. En omdat het apostolaat van het Opus Dei een specifieke spiritualiteit vereist, is het noodzakelijk dat ook de priester een levende getuigenis geeft van deze eigen geest.

Buiten de dienst aan de medeleden van het Werk kunnen die priesters ook vele andere mensen dienen, en dat doen ze inderdaad. De priesterlijke ijver die hun leven vervult moet hen ertoe brengen dat ieder die hen ontmoet iets van Christus' licht ontvangt. Bovendien spoort de geest van het Opus Dei, waarin bepaald geen groepsmentaliteit of iets dergelijks heerst, deze priesters aan om zich nauw en op doeltreffende wijze met hun broeders, de andere seculiere priesters, verbonden te voelen. In alle bisdommen waarin ze actief zijn en daadwerkelijke steun verlenen, voelen ze zich als diocesane priesters en zijn ze het ook.

Ik wil er nog de nadruk op leggen, want het is een zeer belangrijke realiteit, dat de roeping van de leek in het Opus Dei die de priesterwijding ontvangt, niet verandert. Als zij na een vrije beslissing gevolg geven aan de uitnodiging van de directeuren van het Werk en priester worden, doen ze dat niet omdat ze vinden dat ze op die wijze dichter bij God zouden komen of dat ze zo effectiever naar heiligheid zouden kunnen streven. Ze weten precies dat de roeping van de leek op zich volmaakt is en geen aanvulling nodig heeft en dat de overgave aan God als lid van het Opus Dei vanaf het eerste moment een duidelijke weg is om de christelijke volmaaktheid te bereiken. De priesterwijding is daarom in het geheel niet een soort bekroning van de roeping tot het Opus Dei; het is een oproep die tot enigen gericht is, om de anderen op een nieuwe wijze te dienen. Bij het Werk zijn trouwens geen twee categorieën of soorten leden, bijvoorbeeld de categorie van de leken en die van de priesters. Allen zijn en voelen zich gelijk, zij allen leven volgens dezelfde geest, namelijk de geest van heiliging in hun eigen levensstaat2.

U hebt het vaak gehad over de arbeid, het werk. Kunt u ons zeggen welke plaats dit in de spiritualiteit van het Opus Dei heeft?

De roeping tot het Opus Dei verandert of wijzigt de levensomstandigheden en de levensstaat van de betreffende persoon op geen enkele wijze. Omdat werken een levensvoorwaarde voor de mens vormt, wordt de menselijke roeping tot de arbeid juist bevestigd door de bovennatuurlijke roeping tot heiligheid en apostolaat in de geest van het Opus Dei. Verreweg de meeste leden van het Werk zijn leken, gewone christenen, mensen dus, van wie de arbeid een deel van hun bestaan vormt; een werkzaamheid die hen vaak volledig in beslag neemt, waarmee ze in hun levensonderhoud voorzien, hun gezin onderhouden, bijdragen tot het algemeen welzijn en hun persoonlijkheid ontplooien.

De roeping tot het Opus Dei bevestigt dit allemaal, zodat een van de essentiële kenmerken van die roeping is, dat je menselijk en bovennatuurlijk zo volmaakt mogelijk - ondanks de menselijke tekortkomingen - in de wereld leeft en dat je daar werkzaam bent. Het dient werk te zijn dat doeltreffend tot de opbouw van de aardse stad bijdraagt - en daarom gedaan met beroepscompetentie en in een geest van dienstbaarheid - en tot de heiliging van de wereld. Zo wordt het werk iets wat heilig maakt en zelf geheiligd is.

Wie geheel en al volgens zijn geloof wil leven en een apostolaat in de geest van het Opus Dei wil beoefenen moet zichzelf door zijn beroep heiligen, zijn beroep heiligen en de anderen door zijn beroep heiligen. Door zo te leven, zonder zich dus van zijn medeburgers, zijn gelijken, te onderscheiden, streeft hij ernaar om aan Christus gelijkvormig te worden en om het voorbeeld dat Hij ons dertig jaar in de werkplaats in Nazaret gegeven heeft, na te volgen.

Want die dagelijkse taak is niet alleen het kader waarin men zichzelf moet heiligen, maar is de materie zelf van zijn heiligheid: in de drukte van elke dag ontdekt hij de hand van God en vindt hij impulsen voor zijn leven van gebed. Zijn beroepsmatige bezigheid brengt hem in contact met andere mensen - familieleden, vrienden, collega's - en met de grote problemen van zijn omgeving en de hele wereld. Daarmee wordt hem de gelegenheid geboden om met overgave in dienstbaarheid voor anderen te leven, en dat is voor een christen het meest belangrijke. Zo moet hij een waarachtig en geloofwaardig getuigenis voor Christus proberen af te leggen, opdat alle mensen de Heer leren kennen en beminnen, en ontdekken dat het normale leven in de wereld, het werk van elke dag, een ontmoeting met God kan zijn.

Met andere woorden: heiligheid en apostolaat vormen met het leven van de leden van het Werk een eenheid. Daarom is de arbeid de spil van hun geestelijk leven. Hun overgave aan God is geënt op het werk dat ze deden voordat ze bij het Opus Dei kwamen en dat ze ook daarna blijven doen.

Toen ik in de eerste jaren van mijn werkzaamheid als priester dat begon te verkondigen, begrepen sommigen me niet. Anderen namen er aanstoot aan, want ze waren gewend om over de wereld alleen maar in negatieve zin te horen spreken. De Heer had mij laten inzien - en ik wilde het aan anderen doorgeven - dat de wereld goed is, omdat de werken van God altijd volmaakt zijn. Alleen wij mensen maken de wereld slecht door onze zonden.

Ik zei toen al en ik herhaal het steeds dat wij de wereld moeten liefhebben omdat wij in de wereld God ontmoeten. In alles immers wat in de wereld gebeurt en plaatsvindt verschijnt en openbaart zich God.

Het goede vermengt zich met het kwade in de geschiedenis van de mensheid. Daarom moet de christen een goed onderscheidingsvermogen bezitten. Maar dat mag hem er nooit toe verleiden om te ontkennen dat de werken van God goed zijn. Het moet integendeel voor hem aanleiding zijn om het goddelijke te ontdekken dat zich in het menselijke manifesteert, zelfs achter onze eigen zwakheden. Een goed motto voor het christelijk leven kunnen wij in de woorden van de apostel vinden: Alle dingen zijn van jullie, jullie zijn van Christus en Christus is van God (1 Kor 3, 22-23). Zo kun je de bedoelingen verwezenlijken van God die de wereld wil redden.

Zou u ons iets kunnen zeggen over de uitbreiding van het Werk in zijn veertigjarig bestaan? Wat zijn de belangrijkste apostolische activiteiten?

Op de eerste plaats wil ik er graag de nadruk op leggen hoe dankbaar ik God ben, dat hij mij toegestaan heeft het Werk al veertig jaar na zijn stichting over de hele wereld verspreid te zien. Toen het Werk in 1928 in Spanje ontstond was het al rooms, wat voor mij katholiek, universeel betekent. En het kon niet anders of het bezat al van meet af aan de drang om zich over de hele aarde uit te breiden.

Als ik aan de afgelopen jaren terugdenk herinner ik me vol blijdschap veel dingen die gebeurd zijn. Want gepaard met de moeilijkheden en zorgen die in zekere zin het zout van het leven zijn, doen ze mij denken aan de doeltreffendheid van Gods genade en aan de opofferingsgezinde en blijde overgave van zovele mannen en vrouwen die trouw wisten te zijn. Want ik wil zeer nadrukkelijk stellen dat het wezenlijke apostolaat van het Opus Dei dàt is, wat elk lid individueel op de plaats waar hij werkt, in zijn gezin, onder zijn vrienden en kennissen, ontwikkelt. Dat werk valt niet op en is niet gemakkelijk in statistieken vast te leggen, maar het brengt vruchten van heiligheid voort in duizenden mensen die stil en effectief in het dagelijks beroepswerk Christus navolgen.

Veel meer is er over dit thema bijna niet te zeggen. Ik zou u kunnen vertellen over het voorbeeldige leven van zovele mensen, maar het zou de menselijke en de goddelijke schoonheid van dat werk misvormen door er namelijk de intimiteit van prijs te geven. Nog erger zou het zijn dat alles in getallen en statistieken te willen uitdrukken, want dat zou hetzelfde zijn als de tot mislukken gedoemde poging om de uitwerking van de genade in de menselijke ziel te catalogiseren.

Ik kan wel iets vertellen over de apostolaatsactiviteiten die leden van het Werk in veel landen leiden. Bij deze activiteiten met een zuiver geestelijke en apostolische doelstelling gaat het erom te werken met toewijding en met ook menselijke volmaaktheid. Daarbij werken vele anderen met ons mee die niet van het Opus Dei zijn maar die de bovennatuurlijke waarden van die taak begrijpen, of die positief staan tegenover de menselijke waarde ervan, zoals dat bijvoorbeeld bij veel niet-christenen het geval is die ons doeltreffende hulp verlenen. Steeds gaat het om initiatieven met een laïcaal en seculier karakter. Ze worden namelijk opgezet door gewone burgers: mensen die hun burgerrechten uitoefenen, die handelen in overeenstemming met de wetten van het betreffende land en werken met een professionele mentaliteit. Het gaat dus om activiteiten die geen enkele aanspraak maken op privileges of op een voorkeursbehandeling.

Waarschijnlijk kent u een van dit soort werken, dat in Rome wordt ontwikkeld: ik bedoel Centro ELIS, dat zich via scholen, sport- en culturele activiteiten, bibliotheken enzovoort wijdt aan de beroepsopleiding en algemene vorming van arbeiders. Het centrum beantwoordt aan de behoeften in Rome en aan de bijzondere omstandigheden van het sociale milieu waarin het ontstaan is, namelijk de wijk Tiburtino. Dergelijke instellingen bestaan in vele andere plaatsen, bijvoorbeeld in Madrid, Chicago, Mexico.

Een ander voorbeeld dat ik noemen wil is het Strathmore College of Arts and Science in Nairobi. Het betreft een college dat op de universiteit voorbereidt en dat reeds door honderden leerlingen uit Kenia, Oeganda en Tanzania bezocht werd. In dat college wordt door een aantal leden van het Opus Dei uit Kenia, samen met andere landgenoten, uitermate belangrijk werk gedaan op het gebied van onderwijs en sociale zorg. Strathmore was de eerste instelling in Oost-Afrika waar volledige rassenintegratie ingevoerd werd en heeft door het daar gedane werk veel tot de afrikanisering van de cultuur bijgedragen. Hetzelfde kan gezegd worden van het Kianda College, eveneens in Nairobi, dat baanbrekend werk doet voor de positie van de Afrikaanse vrouw.

Verder wijs ik, om nog een voorbeeld te noemen, op de Universiteit van Navarra in Spanje. Die werd in 1952 gesticht en heeft vandaag de dag in totaal 18 faculteiten, scholen en instituten waar meer dan zesduizend studenten ingeschreven staan. In tegenstelling tot wat enige kranten onlangs schreven moet ik zeggen, dat de Universiteit van Navarra niet door overheidssubsidie gesteund wordt. De Spaanse staat verleent geen enkele subsidie voor kosten van onderhoud, maar heeft alleen maar enige bijdragen ter beschikking gesteld voor het scheppen van nieuwe studieplaatsen. De Universiteit van Navarra bestaat bij de gratie van de hulp van privé-personen en particuliere instellingen. Het onderwijssysteem en het universitaire leven zijn geïnspireerd door het criterium van persoonlijke verantwoordelijkheid en van solidariteit onder allen die er werken. Dat systeem functioneert uitstekend en kan als een zeer positieve ervaring in de huidige situatie van de universiteit in de wereld beschouwd worden.

Ik zou het ook kunnen hebben over instellingen van andere aard in de Verenigde Staten, Japan, Argentinië, Australië, Engeland, Frankrijk, op de Filippijnen etc. Maar dat is niet nodig. Ik volsta ermee te zeggen dat het Opus Dei op dit ogenblik over de vijf continenten verspreid is, en dat er mensen lid van zijn die tot zeer verschillende rassen en maatschappelijke standen behoren en die uit meer dan zeventig landen afkomstig zijn.

En nu tot slot: Bent u tevreden over die veertig jaar van activiteit? Hebben de ervaringen van de laatste jaren, de sociale veranderingen, het Tweede Vaticaans Concilie enz. u wellicht genoopt wijziging in de structuur van het Werk aan te brengen?

Tevreden? Ik kan alleen maar tevreden zijn als ik zie dat de Heer, ondanks mijn persoonlijke gebreken, in dit Werk van God zoveel wonderbare dingen tot stand heeft gebracht. Een mens die uit het geloof leeft zal zijn leven steeds zien als de geschiedenis van Gods barmhartigheid. Die geschiedenis kent momenten waarop dat maar moeilijk te begrijpen is, waarop alles nutteloos en mislukt kan lijken. Op andere ogenblikken echter laat de Heer ons de rijkdom aan vruchten zien, dan is het alleen maar natuurlijk dat het hart van de mens van dankbaarheid overvloeit.

Een van de grootste vreugden was voor mij dat het Tweede Vaticaans Concilie met grote duidelijkheid de goddelijke roeping van de leek verkondigde. Zonder enige aanmatiging mag ik zeggen dat het Concilie, wat onze geest betreft, ons geen enkele aanleiding tot wijziging gegeven heeft. Het heeft, integendeel, alles bevestigd wat wij met de genade van God al zoveel jaren in praktijk brengen en leren. Het belangrijkste kenmerk van het Opus Dei bestaat niet in een aantal technieken of methoden van apostolaat, maar in een geest die juist leidt naar de heiliging van het dagelijkse werk.

Fouten en persoonlijke ellende, ik herhaal het, hebben wij allemaal. En allen moeten wij ons serieus in de tegenwoordigheid van God onderzoeken om ons eigen leven te confronteren met wat de Heer van ons vraagt. Maar zonder dat wij daarbij het belangrijkste vergeten: si scires donum Dei…! (Joh 4,10), als ge enig begrip had van de gave Gods!, zei Jezus tot de Samaritaanse. En de heilige Paulus vult aan: Wij dragen deze schat in aarden potten; duidelijk blijkt dat die overgrote kracht van God komt en niet van ons (2 Kor 4,7).

De nederigheid, het gewetensonderzoek van de christen, begint met de erkenning van het geschenk van God. Dat is iets heel anders dan het zich schuchter terugtrekken uit de loop die de gebeurtenissen nemen, iets anders dan minderwaardigheidsgevoelens of moedeloosheid tegenover de geschiedenis. In het leven van ieder persoonlijk en soms ook in het leven van verenigingen en instellingen kunnen veranderingen, zelfs veel veranderingen, nodig worden. Maar de houding waarmee de christen dergelijke problemen tegemoet treedt moet altijd zijn die van verwondering tegenover de grootheid van de werken van God, als je ze vergelijkt met de menselijke kleinheid.

Het aggiornamento moet vooral in het persoonlijke leven verwezenlijkt worden om het in overeenstemming te brengen met die oude nieuwheid van het evangelie. Met de tijd meegaan betekent één te worden met Christus, die geen achterhaalde figuur is. Christus leeft en zal altijd leven: gisteren, vandaag en in eeuwigheid (Hebr 13,8).

Wat nu het Opus Dei als geheel betreft mag men, zonder overmoed en in dankbaarheid jegens Gods goedheid, zeggen dat het nooit problemen van aanpassing aan de wereld zal hebben: nooit zal het bij de tijd gebracht hoeven te worden. God, onze Heer, heeft het Werk eens en voor altijd bij de tijd gebracht, door het deze bijzondere, laïcale kenmerken te geven. Daarom zal het voor het Werk nooit nodig zijn om zich aan de wereld aan te passen, want alle leden zijn van de wereld. Het behoeft nooit achter de menselijke vooruitgang aan te lopen, want het zijn alle leden van het Werk zelf die, samen met de andere mensen die in de wereld leven, deze vooruitgang maken door hun normale werk.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Opmerkingen
1

Vgl. de noot bij nr. 35. Vanaf de oprichting van het Opus Dei tot personele prelatuur moet men in plaats van algemeen voorzitter spreken van de prelaat. Hij is de eigen ordinaris van het Opus Dei en wordt in de uitoefening van zijn bestuurstaak bijgestaan door zijn vicarissen en raden. De prelaat wordt gekozen door het algemeen congres van het Opus Dei. Deze verkiezing vereist de bekrachtiging door de Paus, zoals de traditionele kerkrechtelijke norm is voor jurisdictieprelaten die gekozen worden door een college.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Opmerkingen
2

Mgr. Escrivá spreekt in zijn antwoord over de twee manieren waarop seculiere priesters tot het Opus Dei kunnen behoren:

a) de priesters die voortkomen uit de leken van het Opus Dei. Zij worden door de prelaat tot het priesterschap geroepen, zijn geïncardineerd in de Prelatuur en vormen haar clerus. Zij wijden zich voornamelijk, hoewel niet uitsluitend, aan de pastorale zorg van de gelovigen die tot het Opus Dei behoren en realiseren, samen met de leken, het specifieke apostolaat om in alle lagen van de maatschappij een diep bewustzijn te verspreiden van de universele roeping tot heiligheid en apostolaat;

b) de seculiere priesters die reeds in een diocees geïncardineerd zijn. Zij kunnen ook delen in het geestelijk leven van het Opus Dei, zoals mgr. Escrivá aan het begin van zijn antwoord opmerkt. Zij doen dit door lid te worden van het Priestergenootschap van het Heilig Kruis, dat intrinsiek verenigd is met de Prelatuur, en waarvan de prelaat van het Opus Dei algemeen voorzitter is. Zie de tekst van de Inleiding waar een korte uitleg wordt gegeven van deze priesterlijke vereniging met de juiste juridische termen, die mgr. Escrivá in zijn interview nog niet kon bezigen.

Dit hoofdstuk in een andere taal