1

De teksten van de liturgie van deze zondag vormen een keten van aanroepingen tot de Heer. Wij zeggen Hem dat Hij onze toevlucht, onze burcht en onze veste is (vgl. Ps 18, 19-20 en 2-3; Introïtus van de Mis). Het gebed herneemt dit thema van de introïtus: "Gij onttrekt nimmer uw leiding aan hen, die Gij in de duurzaamheid van uw liefde bevestigt" (Gebed, Mis van de tweede zondag na Pinksteren).

In de graduale blijven wij tot Hem onze toevlucht nemen: Tot de Heer riep ik in mijn nood… Verlos mij, Heer, van leugenlippen en lastertongen. O Heer, tot U neem ik mijn toevlucht (Ps 120 1-2; Ps 7, 2; Graduale van de Mis). Dit aandringen bij God onze Vader is aangrijpend. Het doet ons er nadrukkelijk aan denken dat wij, gebeure wat gebeurt, onze toevlucht tot zijn barmhartigheid moeten nemen. Ook nu, nu verwarde stemmen een spoor in de Kerk achterlaten; nu, in tijden van dwaling, wanneer zoveel zielen geen goede herder vinden —een andere Christus die hen naar de Liefde tot God zou leiden— en vinden integendeel dieven en rovers, die komen stelen, slachten en vernietigen (Joh 10, 8 en 10).

Laten we niet bang zijn. De Kerk, die het lichaam van Christus is, zal onomstotelijk de weg en de schaapskooi van de Goede Herder zijn, de stevige grondslag, de weg die voor alle mensen open staat. Wij hebben het zojuist gelezen in het evangelie: Ga dan naar de wegen en de binnenpaden en dwing hen binnen te komen; want mijn huis moet vol worden (Luc 14, 23).

Dit punt in een andere taal