20

Het menselijke en het goddelijke in de Kerk

Zoals er in Christus twee naturen zijn —de menselijke en de goddelijke— zo kunnen wij, analoog daaraan, spreken over een menselijk element en een goddelijk element in de Kerk. De evidentie van dit menselijk deel is voor niemand verborgen. De Kerk bestaat, in deze wereld, uit mensen en voor mensen. En wie mensen zegt, spreekt over vrijheid, over de mogelijkheid grootse dingen of kleingeestige dingen te doen, over heldendaden en struikelpartijen.

Als wij niet verder kijken dan alleen naar dit menselijk deel van de Kerk, zullen wij haar nooit begrijpen. Wij zouden niet eens bij de drempel van het centrale mysterie zijn aangeland. De heilige Schrift gebruikt veel aan de menselijke ervaring ontleende termen, om een beeld te schetsen van het rijk van God en zijn aanwezigheid onder ons in de Kerk. Zij vergelijkt het met de schaapskooi, de kudde, het huis, het zaad, een wijngaard, het veld waarop God geplant of gebouwd heeft. Er is echter een term die alles omvat: de Kerk is het lichaam van Christus.

Zo heeft Christus zelf sommigen apostel gemaakt, anderen evangelist, weer anderen herders en leraars om de heiligen toe te rusten voor het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus (Ef 4, 11-12). Zo vormen wij allen tezamen —schrijft de heilige Paulus ook— in Christus één lichaam, en ieder afzonderlijk, zijn wij, evenals de ledematen van het lichaam, op elkaar aangewezen (Rom 12, 5). Wat is ons geloof toch schitterend! Wij zijn allen in Christus, omdat Hij ook het hoofd is van het lichaam dat de Kerk is (Kol 1, 18).

Dit punt in een andere taal