28

Met een blindheid die voortvloeit uit het zich van God verwijderen —Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij (Mat 15, 8)— knutselen zij een beeld van de Kerk in elkaar dat niets van doen heeft met de Kerk die Christus gesticht heeft. Zelfs het heilig sacrament des altaars —de hernieuwing van het offer van Calvarië— wordt ontheiligd of teruggebracht tot een louter symbool en dat wordt dan genoemd: de gemeenschap van de mensen onderling. Wat zou er van de zielen worden als onze Heer zich niet overgeleverd had voor ons, tot de laatste druppel van zijn kostbaar bloed! Hoe is het mogelijk, dat men dit eeuwig wonder van de werkelijke aanwezigheid van Christus in het tabernakel veracht? Hij is gebleven, opdat wij met Hem omgaan, opdat wij Hem aanbidden, opdat wij, als onderpand van de toekomstige glorie, besluiten in zijn voetsporen te treden.

Deze tijden zijn tijden van beproeving. Houdt u niet in de Heer te vragen deze tijden te verkorten (vgl. Jes 58, 1); met medelijden naar zijn Kerk te kijken en de zielen van de herders en van alle gelovigen opnieuw het bovennatuurlijk licht te verlenen. Het ligt niet in de aard van de Kerk moeite te doen mensen te behagen, de mensen zullen immers —noch alleen, noch als gemeenschap— de eeuwige zaligheid verschaffen: dat doet God alleen.

Dit punt in een andere taal