42

Ik begrijp niet waarom sommige priesters er zo op gesteld zijn om niet te kunnen worden onderscheiden van de andere christenen, waardoor zij hun specifieke zending in de Kerk, waartoe zij gewijd zijn, vergeten of veronachtzamen. Zij schijnen te denken dat de gelovigen in de priester alleen maar een gewoon mens willen zien. Dat is niet waar. Zij willen in de priester de deugden herkennen die aan elke gelovige, en ook alle eerbare mensen, eigen zijn: begrip, gerechtigheid, arbeidzaamheid —in dit geval priesterlijke arbeid— en fijngevoeligheid in de omgang.

Maar de gelovigen verlangen bovendien dat het priesterlijk karakter zich helder en duidelijk aftekent: zij verwachten dat de priester bidt; dat hij niet weigert de sacramenten toe te dienen; dat hij voor iedereen openstaat zonder zich als leider op te werpen noch in dienst te staan van een of andere ideologie of menselijke partij (vgl. Tweede Vaticaans Concilie, Decreet Presbyterorum ordinis, 6); dat hij met liefde en devotie de heilige Mis opdraagt; dat hij biecht hoort; dat hij zieken en bedroefden troost; dat hij de gezonde leer onderwijst aan kinderen en volwassenen; dat hij het Woord van God verkondigt en niet een of andere menselijke wetenschap die, ook al beheerst hij die volkomen, niet de wetenschap is die redt en naar het eeuwig leven leidt; dat hij met raad en daad de behoeftigen terzijde staat.

Dit punt in een andere taal