De blijde geheimen

Vergeet niet, mijn vriend, dat we kinderen zijn. De Vrouw met de zoete naam Maria, is in gebed verzonken.

Jij bent in dit huis wie je maar wilt: een vriend, een hulpje, een nieuwsgierige, een buur… - Ik durf op dit moment niets te zijn. Ik verberg me achter jou en vol verbazing beschouw ik het tafereel:

De aartsengel brengt zijn boodschap over… Quomodo fiet istud, quoniam virum non cognosco? - Hoe zal dit geschieden, daar ik geen man beken? (Lc. 1, 34).

De stem van onze Moeder doet mij, bij wijze van contrast, denken aan al de onreinheden van de mensen… ook aan de mijne.

Wat haat ik deze aardse laagheden nu… En… wat een voornemens!

Fiat mihi secundum verbum tuum. - Mij geschiede naar uw woord (Lc. 1, 38). Bij de schoonheid van deze maagdelijke woorden is het Woord vlees geworden.

Het eerste tientje loopt ten einde… Voordat iemand anders het doet, heb ik nog tijd om tegen mijn God te zeggen: Jezus, ik bemin U.

Jonge vriend, nu heb je zeker al geleerd hoe je verder kunt gaan. - Houd Jozef en Maria blij gezelschap… en je zult overleveringen horen van het Huis van David.

Je zult horen over Elisabet en Zacharias, je zult ontroerd worden door de intens zuivere liefde van Jozef, en telkens als er gesproken wordt over het Kind dat in Betlehem geboren zal worden, zal je hart sneller gaan kloppen…

Met spoed reizen wij naar het bergland, naar een dorp van de stam Juda (Lc. 1, 39).

We komen daar aan. - Het is het huis waar Johannes de Doper geboren zal worden. - Elisabet bejubelt vol dankbaarheid de Moeder van de Verlosser: Gij zijt gezegend onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot! - Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt? (Lc. 1, 42-43).

De Doper springt op in de schoot van Elisabet… (Lc. 1, 41). - De nederigheid van Maria uit zich in het Magnificat… - En jij en ik, die hoogmoedig zijn - die hoogmoedig waren -, beloven nederig te worden.

Er kwam een besluit van keizer Augustus, dat er een volkstelling gehouden moet worden in heel zijn rijk. Daarvoor moet ieder naar de stad van zijn voorouders gaan.

- Omdat Jozef uit het huis en geslacht van David is, reist hij met de Maagd Maria vanuit Nazaret naar een stad in Judea, Betlehem geheten (Lc. 2, 1-5).

En in Betlehem wordt onze God geboren: Jezus Christus! - In een stal: er is geen plaats in de herberg. - Zijn Moeder wikkelt Hem in doeken en legt Hem neer in een kribbe (Lc. 2, 7).

Koude. - Armoede. - Ik ben een jong knechtje van Jozef. - Wat is Jozef goed! - Hij behandelt mij als een vader. - Hij vergeeft het mij zelfs dat ik het Kind in mijn armen neem en uren achtereen zoete, liefdevolle woordjes tegen Hem zeg…

En ik kus Hem - kus jij Hem ook - , ik dans voor Hem, ik zing voor Hem en ik noem Hem Koning, Liefde, mijn God, mijn Enige en mijn Alles! Wat is het Kind mooi… en wat duurt dit tientje kort!

Nu de tijd aangebroken is waarop de Moeder, volgens de Wet van Mozes, gereinigd dient te worden, moeten zij met het Kind naar Jeruzalem om Het aan de Heer op te dragen (Lc. 2, 22).

En deze keer ben jij het, mijn vriend, die de kooi met duiven draagt. - Besef je het? Zij - de Onbevlekte! - onderwerpt zich aan de Wet, alsof Zij onrein is.

Zul jij, dwaas kind, van dit voorbeeld leren dat je de heilige Wet van God moet vervullen, ook al kost het je nog zoveel offers?

Zuivering! Jij en ik, wij hebben wél zuivering nodig! - Boetedoening, en meer dan boetdoening: Liefde. - Een liefde die als een gloeiend ijzer het vuil uit onze ziel wegbrandt; die met goddelijke vlammen de ellende van ons hart in brand steekt.

Een rechtvaardig en godvrezend man is, door de heilige Geest geleid, naar de tempel gekomen. Hem was geopenbaard dat hij niet zou sterven voordat hij de Christus zou zien. Hij neemt de Messias in zijn armen en zegt: Nú kunt Gij, Heer, uw dienaar naar uw woord in vrede laten gaan, want mijn ogen hebben de Redder aanschouwd (Lc. 2, 25 - 30).

Waar, is Jezus? Maria: het Kind, waar is Het…!?

Maria huilt. - Tevergeefs zijn jij en ik van groep naar groep, en van karavaan naar karavaan gelopen: niemand heeft Hem gezien. Jozef doet vergeefse pogingen om zijn tranen te bedwingen en huilt ook… En jij… En ik.

Omdat ik een ruw knechtje ben huil ik tranen met tuiten en roep ik luidkeels hemel en aarde aan… voor al die keren dat ik Hem door mijn eigen schuld verloor en niet huilde.

Jezus, dat ik U nooit meer kwijtraak… Het ongeluk en het verdriet verenigen ons nu, zoals de zonde ons tóen verenigde. Uit het diepste van ons wezen stijgen zuchten op van intens berouw en vurige woorden, die geen pen kan of mag weergeven.

En als wij dan getroost worden door de vreugde Jezus - na drie dagen ! - terug te vinden in een discussie met de leraren van Israël (Lc. 2, 46), zal in jouw en mijn ziel heel diep de plicht gegrift staan ons huis en onze familie te verlaten om de Hemelse Vader te dienen.

Dit hoofdstuk in een andere taal