De glorievolle geheimen

Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salome welriekende kruiden om het dode lichaam van Jezus te gaan balsemen. - De volgende dag, heel vroeg, als de zon juist op is, komen ze bij het graf (Mc. 16, 1-2). Naar binnen gaand, raken ze hevig ontsteld, want ze vinden het lichaam van de Heer niet. - Een jongeman, in wit gewaad gekleed, zegt hun: Weest niet bevreesd. Ik weet dat gij Jezus van Nazaret zoekt: non est hic, surrexit enim sicut dixit, - Hij is niet hier, want Hij is verrezen zoals Hij gezegd heeft (Mt. 28, 5).

Hij is verrezen! - Jezus is verrezen. Hij is niet in het graf. - Het Leven heeft de dood overwonnen.

Hij verscheen aan zijn allerheiligste Moeder. - Hij verscheen aan Maria Magdalena, die dwaas van liefde is. - En aan Petrus en de overige apostelen. - En aan jou en aan mij, die zijn leerlingen zijn en dwazer dan Magdalena: wat hebben wij Hem niet allemaal gezegd!

Mogen wij nooit door de zonde sterven; moge onze geestelijke verrijzenis eeuwig duren. - En voor dit tientje af is, heb jij de wonden van zijn voeten gekust…, en ik, die meer durf - omdat ik meer kind ben - heb mijn lippen gedrukt op zijn open zijde.

Nu onderricht de Meester zijn leerlingen: Hij heeft hun geest ontvankelijk gemaakt voor het begrijpen van de Schriften, en neemt hen als getuigen van zijn leven en zijn wonderen, van zijn lijden en sterven, en van de heerlijkheid van zijn verrijzenis (Lc. 24, 45.48).

Dan leidt Hij hen naar Betanië, heft zijn handen omhoog en zegent hen. - En terwijl Hij hen zegent, verwijdert Hij zich van hen en stijgt op ten hemel (Lc. 24, 50), totdat een wolk Hem aan hun ogen onttrok (Hand. 1, 9).

Jezus is weer bij de Vader. - Twee engelen in witte gewaden komen naderbij en zeggen ons: Mannen van Galilea, wat staat ge naar de hemel te kijken? (Hand. 1, 1 l).

Petrus en de anderen keren metgrote blijdschap - cum gaudio magno - terug naar Jeruzalem (Lc. 24, 52). Het is rechtvaardig dat Christus' heilige Mensheid nu hulde, lof en aanbidding ontvangt van alle engelenkoren en van alle legioenen der gelukzaligen in de hemel.

Maar jij en ik voelen ons als wezen: we zijn bedroefd, en we gaan troost zoeken bij Maria.

De Heer had gezegd: Ik zal de Vader vragen u een andere Helper, een andere Trooster, te geven om voor eeuwig bij u te blijven (Joh. 14, 16). - Toen de leerlingen allen bijeen waren op dezelfde plaats, kwam er opeens vanuit de hemel een gedruis alsof er een hevige wind opstak, en heel het huis waar zij gezeten waren, was er vol van. - Tegelijk verdeelden zich tongen van vuur die zich op ieder van hen neerzetten (Hand. 2, 1-3).

De apostelen, vervuld van de heilige Geest, leken wel dronken (Hand. 2, 13).

En Petrus, omringd door de elf, verhief zijn stem en begon te spreken. - Wij, mensen uit wel honderd landen, luisteren naar hem. - Iedereen hoort hem in zijn eigen taal. - Jij en ik in de onze. - Hij spreekt tot ons over Jezus Christus, de heilige Geest en de Vader.

Ze stenigen hem niet en nemen hem ook niet gevangen: onder de toehoorders zijn er drieduizend die zich bekeren en zich laten dopen.

Nadat jij en ik de apostelen hebben geholpen bij het toedienen van het doopsel, loven wij God de Vader, door zijn Zoon Jezus, en voelen wij ons ook dronken van de heilige Geest.

Assumpta est Maria in coelum: gaudent angeli! - Maria is met ziel en lichaam door God in de hemel opgenomen: en de engelen juichen!

Zo zingt de Kerk. - En met deze vreugdekreet beginnen wij onze beschouwing bij dit tientje van de heilige rozenkrans.

De Moeder van God is ingeslapen. - Rondom haar bed staan de twaalf apostelen. - Mattias in de plaats van Judas.

En door een voorrecht dat allen eerbiedigen, staan ook wij bij haar.

Maar Jezus wil zijn Moeder met ziel en lichaam bij zich hebben in de heerlijkheid. - En het hemels hof maakt gebruik van al zijn pracht om Onze Lieve Vrouw feestelijk te ontvangen. Jij en ik - tenslotte maar kinderen - nemen de sleep van de schitterende blauwe mantel van de heilige Maagd op, en zo kunnen wij dit wonderbare schouwspel gadeslaan.

De allerheiligste Drie-eenheid ontvangt de Dochter, Moeder en Bruid van God, en bewijst haar alle eer… - En zo groot is haar majesteit dat de engelen zich afvragen: Wie is zij?

Je bent volmaakt mooi, er is geen smet op je! - Een gegrendelde hof ben je, mijn zuster, Bruid, een gegrendelde hof, een verzegelde bron. - Veni: coronaberis. - Kom, je zult gekroond worden (Hoogl. 4, 7,12.8).

Ook jij en ik zouden haar tot Koningin en Heerseres over heel de schepping gemaakt hebben, als wij de macht daartoe hadden.

Er verscheen een groot teken aan de hemel: een vrouw met een kroon van twaalf sterren op haar hoofd. - Bekleed met de zon. - De maan aan haar voeten (Apok. 12,1). Maria, Maagd zonder smet, heeft de val van Eva hersteld: en zij heeft met haar onbevlekte voet de kop van de helse draak vertrapt. Dochter van God, Moeder van God, Bruid van God.

De Vader, de Zoon en de heilige Geest kronen haar tot Koningin van het heelal.

En de engelen bewijzen haar de verschuldigde eer als onderdanen…, en ook de patriarchen, de profeten en de apostelen…, en de martelaren, de belijders, de maagden en alle heiligen…, en alle zondaars en jij en ik.

Dit hoofdstuk in een andere taal