178

God dragen in ons lichaam

Dat sommigen —velen!— voortdurend de onzuiverheid als uitgangspunt voor hun onderricht nemen, heeft mij altijd veel pijn gedaan. Zij bereiken daarmee alleen maar —dat is in heel wat zielen gebleken— het tegendeel van wat zij nastreven, want wie met deze pek omgaat wordt ermee besmet, en zulk onderricht misvormt de gewetens met complexen en vrees alsof de reinheid van geest een nauwelijks minder dan onoverkomelijke belemmering zou zijn. Wij niet; wij moeten de heilige zuiverheid behandelen met positieve en reine redeneringen, in zedige en duidelijke bewoordingen.

Uitweiden over dit thema betekent spreken over de Liefde. Ik heb u zojuist aangegeven dat het me helpt hiervoor mijn toevlucht te nemen tot de Allerheiligste Mensheid van Onze Lieve Heer, tot dat onzegbare wonder van God die zich vernedert door mens te worden en die zich niet verlaagd voelt door een lichaam te hebben aangenomen gelijk aan het onze, met alle beperkingen en zwakheden van dien, afgezien van de zonde; en dat alles omdat Hij onpeilbaar veel van ons houdt. Hij verlaagt zich niet met zijn zelfvernedering; ons daarentegen, ons verheft en vergoddelijkt Hij naar lichaam en ziel. Het louter beamen van zijn liefde met een heldere, vurige en geordende genegenheid, dat is de deugd van kuisheid.

Over de hele wereld moeten wij het uitschreeuwen met onze mond en met het getuigenis van ons gedrag: laten wij ons lichaam niet vergiftigen, alsof wij arme beesten zijn, beheerst door de primitiefste instincten. Een christelijk auteur heeft het als volgt uitgelegd: “Zie, het hart van de mens is niet klein, het kan allerhande zaken bevatten. Meet de omvang niet naar de lichamelijke afmetingen ervan, maar naar de kracht van zijn denken, waardoor het kan komen tot de kennis van zoveel ware dingen. In het hart is het mogelijk de weg van de Heer te bereiden, een recht pad te banen, opdat daarlangs het Woord en de Wijsheid van God zullen gaan. Met eerbaar gedrag, met onberispelijke werken moet gij de weg van de Heer bereiden, het pad effenen opdat het Woord van God ongehinderd zijn weg naar u kan vinden en u de kennis geeft van zijn geheimen en zijn komst” (Origenes, In Lucam homiliae, 21 (PG 13, 1856)).

De Heilige Schrift openbaart ons, dat dit grootse werk van de heiliging, die verborgen en prachtige taak van de Vertrooster, plaatsheeft in de ziel en in het lichaam. Gij weet toch, dat uw lichamen ledematen zijn van Christus? roept de Apostel uit. Zou ik dan de leden aan Christus ontnemen en er de leden van een lichtekooi van maken? … Weet gij soms niet dat uw lichaam een tempel van de Heilige Geest is die in u woont, die gij van God hebt ontvangen. U bent niet van uzelf. U bent immers gekocht tegen een hoge prijs. Verheerlijk dus God en draag Hem in uw lichaam (1 Kor 6, 15 en 19-20).

Dit punt in een andere taal