245

Gebed, een tweegesprek

We zijn de weg van het gebed al ingeslagen. Hoe moeten we nu verder? Hebt u niet gezien hoeveel mensen —mannen en vrouwen— alleen maar met zichzelf lijken te praten, voldaan naar zichzelf luisteren? Het is een bijna onstuitbare woordenstroom, een monoloog die telkens onverdroten terugkeert naar de problemen die hen bezighouden zonder dat middelen worden aangedragen om ze op te lossen. Misschien is hun enig motief een ziekelijk verlangen naar medelijden of bewondering. Het lijkt wel alsof hun verlangens niet verder reiken.

Als we werkelijk ons hart willen uitstorten en daarbij eerlijk en eenvoudig blijven, zullen we de raad zoeken van mensen die van ons houden, die ons begrijpen. Dan praat men met zijn vader of moeder, man of vrouw, broer of zus, vriend of vriendin. Zo komt er meteen een gesprek op gang, hoewel het vaak voorkomt dat we eerder onszelf ter sprake brengen, vertellen wat ons overkomen is, dan dat we luisteren. Laten we ons op dezelfde manier tegenover God gaan gedragen, in de zekerheid dat Hij ons hoort en antwoord geeft. Wij moeten met gespitste oren naar Hem luisteren. We moeten ons geweten openstellen voor een nederige samenspraak met God. Vol vertrouwen doen we Hem verslag van alles wat er in ons hoofd en ons hart omgaat: vreugde, verdriet, hoop, pijn, succes, mislukkingen, tot en met de kleinste gebeurtenissen van de dag. Omdat wij beseffen dat onze Hemelse Vader belang stelt in al onze zaken.

Dit punt in een andere taal