264

Apostel zijn in het gewone leven

Kijken we nu naar een andere visvangst, de vangst die volgde op het Lijden en de Dood van Jezus Christus. Driemaal heeft Petrus de Meester verloochend. En hij heeft van nederige smart geweend. Het gekraai van de haan heeft hem weer doen denken aan de waarschuwing van de Heer en hij heeft vanuit het diepst van zijn ziel om vergiffenis gesmeekt. En terwijl hij vol wroeging op de vervulling van de belofte van de Verrijzenis wacht, doet hij zijn gewone werk: hij gaat vissen. “Men heeft ons met betrekking tot die visserij vaak gevraagd, waarom Petrus en de zonen van Zebedeüs het beroep weer opgenomen hebben dat ze hadden voor de Heer hen geroepen had. Ze waren namelijk vissers toen de Heer tot hen sprak: ?volg Mij, Ik zal van u mensenvissers maken? Als iemand zich verwondert over dat gedrag, moet u antwoorden dat het de apostelen niet verboden was hun beroep uit te oefenen, omdat het een legitiem en eerbaar beroep was” (H. Augustinus, In Ioannis Evangelium tractatus, 122, 2 (PL 35, 1959)).

Apostel zijn, het vurige verlangen dat het hart van iedere christen verteert, is in de kern niets anders dan het werk van elke dag. Het vormt een eenheid met dat werk dat de kans biedt Christus zelf te ontmoeten. Als we onze krachten bundelen, schouder aan schouder met onze collega's die dezelfde idealen hebben, met onze vrienden en onze familieleden, zullen we hen bij het doen van ons werk kunnen helpen te naderen tot Christus die op ons wacht aan de oever van het meer. Eerst visser zijn, dan apostel. Apostel geworden weer visser zijn. Voor en na hetzelfde beroep.

Dit punt in een andere taal