305

Dit is het ogenblik om uit te roepen: herinner U de beloften die Gij mij gedaan hebt om mij met hoop te vervullen; dat troost mij, want ik ben niets en het vervult mijn leven met kracht (vgl. Ps 119, 49­50). De Heer wil, dat wij op hem rekenen, in alles. Het is ons duidelijk dat wij zonder Hem niets vermogen (vgl. Joh 15, 5), maar dat met Hem geen zee ons te hoog gaat (vgl. Fil 4, 13). Ons besluit altijd voort te gaan in zijn tegenwoordigheid wordt bevestigd (vgl. Ps 119, 167).

Met de verlichting door God van ons schijnbaar inactieve verstand is het duidelijk, dat de Schepper die zorg heeft voor allen —ook voor zijn vijanden— de meeste zorg zal hebben voor zijn vrienden. Wij kunnen ervan overtuigd zijn, dat ons geen kwaad of tegenspoed kan overkomen, dat zich niet ten goede zal wenden. Blijdschap en vreugde worden in onze geest dusdanig versterkt, dat geen menselijk motief ons die kan ontrukken, omdat deze 'bezoekingen' steeds iets van Hem in ons achterlaten, iets goddelijks. Wij zullen God onze Heer loven, die grote ondoorgrondelijke dingen in ons verricht heeft (vgl. Job 5, 9), en begrijpen, dat wij geschapen zijn met het vermogen een onuitputtelijke schat te bezitten (vgl. Wijsh 7, 14).

Dit punt in een andere taal