313

Ik spreek graag over de weg, want wij zijn reizigers, op weg naar het hemelhuis, naar ons Vaderland. Let wel op, dat een weg, ook al doemen er op korte afstand bijzondere moeilijkheden op, al moeten wij nu eens een rivier doorwaden, dan weer een vrijwel ondoordringbaar bos doorkruisen, meestal iets gewoons is zonder verrassingen. Het gevaar zit in de routine: denken dat God niet hier, in elk moment aanwezig is, omdat het zo simpel en gewoon is.

Die twee leerlingen waren op weg naar Emmaüs. Hun gang was gewoon, zoals van zoveel anderen die die streek doorkruisten. Dan doemt, op heel natuurlijke wijze, Jezus voor hen op. Samen met Hem gaan zij verder, met een gesprek dat de vermoeidheid verdrijft. Ik stel mij dat tafereel voor: het begint al avond te worden. Er waait een vriendelijke bries. Rondom hun, akkers waarop de tarwe al uitschiet en verder oude olijfbomen, de bladeren zilverig door het gefilterde licht.

Jezus op weg. Heer, hoe groot zijt Gij altijd! U ontroert me echter, wanneer Gij U aan ons gelijk maakt om ons te volgen, ons te zoeken, in ons dagelijks gezwoeg. Heer, verleen ons de eenvoud van geest, de heldere blik, de klaarheid van verstand die het mogelijk maken U te begrijpen, als U zonder enig uiterlijk teken van uw heerlijkheid komt.

Dit punt in een andere taal